ECLI:NL:RBGEL:2021:4955

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
05/286882-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die betrokken was bij het dealen van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale omzet van de drugshandel € 394.319,37 bedraagt. Uit het onderzoek bleek dat er ten minste twee runners waren, waaronder de veroordeelde. Aangezien de veroordeelde en andere getuigen geen inzicht hebben gegeven in de werkverdeling en de vergoedingen, heeft de rechtbank een percentage van 10% van de totale omzet als een aannemelijk uitgangspunt genomen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 19.715,97, na een verdeling van de netto-opbrengst tussen de runners. In de hoofdzaak was een bedrag van € 3.635,- verbeurd verklaard, wat in mindering werd gebracht op het te betalen bedrag. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de veroordeelde € 16.080,97 moet betalen aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 321 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer in de zittingsplaats Zutphen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak (art. 279 Sv.)
Parketnummer : 05/286882-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 13 september 2021
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat in Utrecht.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op
€ 41.973,74.

2.De procedure

De zaak is op 30 augustus 2021 ter terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het nadere standpunt gesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 13.961,95.
De verdediging heeft zich – kort gezegd – primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een deugdelijk ontnemingsrapport zodat de vordering moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank van oordeel is dat zij wel voldoende is voorgelicht, een percentage van 10% van de omzet als verdiensten voor runners te fors is en dat bovendien uit het dossier is gebleken dat er sprake is van meer dan twee runners. Ook moet er uit worden gegaan van een kortere periode dan genoemd in het ontnemingsrapport. De raadsman heeft daarom bepleit om het ontnemingsbedrag op niet meer dan € 5.000,- te schatten.

3.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het vonnis van 21 september 2021 waarbij veroordeelde is veroordeeld wegens het medeplegen van het dealen in cocaïne in de periode van 14 oktober 2017 tot en met 27 september 2019.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Omzet
De medeverdachte [medeverdachte 1] is veroordeeld wegens het medeplegen van het dealen van cocaïne in de periode van 1 april 2017 tot en met 6 augustus 2019. De andere medeverdachte, [medeverdachte 2] , is veroordeeld wegens het medeplegen van het dealen van cocaïne in de periode van 1 april 2017 tot en met 9 september 2019.
De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de periode van 14 oktober 2017 tot en met 9 september 2019, zijnde deze laatste datum dat medeverdachte [medeverdachte 2] is aangehouden. [2] Dit betreft een periode van 695 dagen, ofwel (afgerond naar beneden) 99 weken.
In de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen telefoon zijn notities aangetroffen, waarin bedragen en hoeveelheden zijn bijgehouden. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn die notities op een rij gezet en daaruit is een gemiddelde afzet per week van 65,25 gram “normale” (versneden) cocaïne en 42,88 gram pure cocaïne afgeleid. [3]
Uitgaande van een pleegperiode van 99 weken is sprake van verkoop van in totaal
6.459,75 gram versneden cocaïne en 4.245,12 gram onversneden cocaïne.
Uit het dossier volgt dat er werd gewerkt met actieprijslijsten. In het voordeel van de veroordeelde zal de rechtbank uitgaan van de prijslijst met de laagste prijzen zoals die op 31 oktober 2018 door medeverdachte [medeverdachte 1] is verzonden naar [naam 1] , ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ en waarop de volgende prijzen staan:
“1,5 (€ 50,-); 2 (€ 70,-); 3 (€ 100,0); 10 (€ 300,-);
P
1,5 (€ 70,-); 2 (€ 90,-); 3 (€ 120,-); 10 (€ 400,-). [4]
Door de prijzen te delen door het aantal grammen, ontstaat een gemiddelde prijs per gram.
Voor de “normale” (versneden) cocaïne komt dit uit op een bedrag van gemiddeld € 32,91 per gram en voor de pure cocaïne op een bedrag van € 42,91 per gram.
De omzet van de “normale” cocaïne bedraagt over de pleegperiode van 99 weken
€ 212.590,37 (32,91 x € 6.459,75) en de omzet van de pure cocaïne over die periode bedraagt € 181.729,- (42,91 x € 4.235,12). De totale omzet over die periode bedraagt € 394.319,37.
Kosten
De medeverdachten en overige getuigen hebben geen inzicht gegeven in de onderlinge werkverdeling en hoeveel zij betaald kregen. Veroordeelde heeft evenmin inzicht verschaft in het door hem genoten voordeel, noch in de door hem gewerkte uren. Wel wordt uit onderzoek van de mobiele telefoons vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] twee runners, waaronder veroordeelde, aanstuurden en dat die runners ook een vergoeding ontvingen.
Naar oordeel van de rechtbank is gangbaar dat runners een percentage krijgen van hetgeen door hen is verkocht. Gelet op het feit dat veroordeelde hier geen inzicht heeft willen verschaffen acht de rechtbank, anders dan de raadsman, een percentage van 10% een aannemelijk uitgangspunt gelet op de aard van de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Gezien het bovenstaande wordt het nettoresultaat vastgesteld op € 39.431,93 (zijnde 10% van € 394.319,37).
Gelet op het feit dat veroordeelde samen met een ander wordt gezien als runners voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie dan dat deze opbrengst pondspondsgewijs aan beide runners kan worden toegerekend.
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 19.715,97 (€ 39.431,93 gedeeld door 2).
De rechtbank heeft in de hoofdzaak een bedrag van € 3.635,- verbeurd verklaard. Dat bedrag moet in mindering worden gebracht op de aan veroordeelde op te leggen betalingsverplichting. Dat betekent dat de rechtbank zal bepalen dat veroordeelde een bedrag van € 16.080,97 dient te betalen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 19.715,97;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van 16.080,97;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 321 dagen.
Aldus gegeven door mr. B.F.M. Klappe, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2020.
Mr. Klappe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de Districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2019268861, gesloten op 9 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 2] , p,. 54
3.Bijlage 1 bij het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, 9 januari 2020.
4.Print WhatsApp chat, p. 1535, p. 1586 en p. 1603.