ECLI:NL:RBGEL:2021:4885

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
9133515
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst en betaling van salaris door Wageningen Universiteit

In deze zaak vordert de eiser, [eis.conv./vwr.reconv.], nakoming van een vaststellingsovereenkomst met Wageningen Universiteit, waarin is afgesproken dat zij tot 12 augustus 2021 salaris en emolumenten zou ontvangen. De eiser is sinds 15 januari 2001 in dienst bij Wageningen Universiteit en heeft in mei 2019 een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin onder andere is vastgelegd dat zij vanaf 1 augustus 2019 vrijgesteld zou worden van werk en doorbetaald zou worden tot de einddatum van haar aanstelling. Echter, na de wijziging van de AOW-leeftijd in 2019, heeft Wageningen Universiteit de betaling van het salaris stopgezet per 12 december 2020, met het argument dat de aanstelling eindigde op het moment dat de eiser de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is en dat Wageningen Universiteit gehouden is om het salaris en de pensioenpremies tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021 te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de wetgeving omtrent de AOW-leeftijd geen invloed heeft op de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst, die is gesloten in overeenstemming met de toen geldende wetgeving. De vordering van de eiser tot nakoming van de overeenkomst is toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente over de achterstallige betalingen. De tegenvordering van Wageningen Universiteit tot wijziging van de overeenkomst is afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid bij het sluiten van overeenkomsten en de bescherming van de belangen van werknemers, zelfs wanneer er wijzigingen in de wetgeving plaatsvinden die van invloed kunnen zijn op de contractuele afspraken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9133515 \ CV EXPL 21-2757 \ 42693 \ 32268
uitspraak van 15 september 2021
vonnis
in de zaak van
[eis.conv./vwr.reconv.]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie
gemachtigde mr. K. Baaten
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon (Universiteit)
Wageningen Universiteit/Wageningen University
gevestigd te Wageningen
gedaagde partij in conventie
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie
gemachtigde mr. M.J.M. Groen
Partijen worden hierna [eis.conv./vwr.reconv.] en Wageningen Universiteit of WU genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie;
- de aanvullende producties 15 en 16 van [eis.conv./vwr.reconv.] ;
- de mondelinge behandeling van 21 juli 2021 met de pleitnotities van beide gemachtigden en de ter zitting door mr. Groen overgelegde “cao Nederlandse universiteiten”.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eis.conv./vwr.reconv.] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 januari 2001 bij Wageningen Universiteit in dienst getreden als adviseur/medewerker HRM.
2.2.
Omstreeks 2017/2018 is tussen partijen een arbeidsconflict ontstaan. In april/mei 2019 hebben partijen overleg met elkaar gevoerd over een vaststellingsovereenkomst.
2.3.
Partijen hebben de vaststellingsovereenkomst op 24 mei 2019 ondertekend.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst is onder meer vastgelegd dat [eis.conv./vwr.reconv.] vanaf 1 augustus 2019 wordt vrijgesteld van werk en dat zij krijgt doorbetaald totdat de aanstelling eindigt per 12 augustus 2021. In de vaststellingsovereenkomst staat onder meer het volgende:
Overwegende dat:
(…)
d. tussen partijen zijn diepgaande meningsverschillen ontstaan omtrent de wijze waarop de werkzaamheden van een HR-adviseur binnen WU in het algemeen en die van [eis.conv./vwr.reconv.] in het bijzonder moeten worden uitgevoerd;
(…)
i. Partijen dan ook hebben moeten concluderen dat een terugkeer van [eis.conv./vwr.reconv.] in haar oorspronkelijke functie niet langer mogelijk is terwijl herplaatsing in een andere passende functie binnen WUR evenmin tot de mogelijkheden behoort;
j. WU dan ook het initiatief heeft genomen om te komen tot een beëindiging van de aanstelling van [eis.conv./vwr.reconv.] , waarbij [eis.conv./vwr.reconv.] een termijn krijgt om extern een andere betrekking te vinden.
(…)
l. Partijen de voorwaarden voor de beëindiging van de aanstelling van [eis.conv./vwr.reconv.] bij WU en de daaruit voortvloeiende zaken door middel van deze beëindigingsovereenkomst wensen te regelen;
m. partijen de navolgende afspraken hebben gemaakt om de beëindiging van het dienstverband te reguleren.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1. Einde aanstelling en vrijstelling van werk
1.1
De aanstelling van [eis.conv./vwr.reconv.] bij WU eindigt per 12 augustus 2021 of zoveel eerder als [eis.conv./vwr.reconv.] een andere betrekking aanvaardt (hierna te noemen “
de Einddatum”).
1.2
[eis.conv./vwr.reconv.] zal vanaf 1 augustus 2019 tot aan de Einddatum worden vrijgesteld van werk, teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om een andere betrekking te vinden. (…)
(…)
1.4
Tot de Einddatum zal WU alle verplichtingen uit hoofde van de aanstelling van [eis.conv./vwr.reconv.] bij WU en de CAO op de gebruikelijke wijze nakomen (tenzij daarvan in deze vaststellingsovereenkomst wordt afgeweken), met dien verstande dat het salaris van [eis.conv./vwr.reconv.] met ingang van 1 augustus 2019 wordt vastgesteld op € 2.991,80 bruto per maand en de reiskostenvergoeding komt te vervallen. Tot de einddatum blijven de bestaande verzekeringen en overige regelingen doorlopen, een en ander met ingang van 1 augustus 2019 gebaseerd op laatstgenoemd salaris.
1.5
De pensioenregeling van [eis.conv./vwr.reconv.] blijft gehandhaafd op het salarisniveau dat voor 1 augustus 2019 voor [eis.conv./vwr.reconv.] van toepassing was. Ook de verdeling van de premie respectievelijk de bijdrage daaraan van [eis.conv./vwr.reconv.] en WU blijft gehandhaafd, met dien verstande dat WU de volledige premiebijdrage voor haar rekening neemt voor het deel waarmee het salaris van [eis.conv./vwr.reconv.] met ingang van 1 augustus 2019 wordt gekort.
(…)
Artikel 6. Vaststellingsovereenkomst
6 De onderhavige overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek.
2.5.
Op 5 juni 2019 presenteerde het Ministerie van Sociale Zaken, namens Minister Koolmees, de Kamerbrief waarin het principeakkoord Vernieuwing Pensioenstelsel is verwoord. Eén van de gevolgen van het akkoord is dat de AOW-leeftijd minder snel ging stijgen. Dit is door inwerkingtreding per 3 juli 2019 van de Wet temporisering verhoging AOW leeftijd geeffectueerd. Vanaf toen geldt artikel 7a Algemene Ouderdomswet waarin is bepaald dat in 2021 de pensioengerechtigde leeftijd 66 jaar en vier maanden is (en dus niet zoals voorheen 67 jaar).
2.6.
In de e-mail van 16 juli 2019 vraagt Wageningen Universiteit aan [eis.conv./vwr.reconv.] om een addendum te ondertekenen omdat ‘de einddatum’ uit de vaststellingsovereenkomst van 12 augustus 2021 is veranderd door het pensioenakkoord:
Naar aanleiding van ons telefoongesprek stuur ik je bijgaand het addendum, een en ander naar aanleiding van het pensioenakkoord. In dit addendum wordt vastgelegd dat het bereiken van de AOW-leeftijd als de einddatum geldt (tenzij je eerder een andere baan aanvaardt).
In het voorgestelde addendum staat onder meer:
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Als de Einddatum als genoemd in de vaststellingsovereenkomst zal gelden de datum waarop [eis.conv./vwr.reconv.] de AOW-leeftijd bereikt of zoveel eerder als [eis.conv./vwr.reconv.] een andere betrekking aanvaardt. (…)
2.7.
[eis.conv./vwr.reconv.] gaat niet akkoord met het addendum.
2.8.
Bij e-mail van 7 augustus 2019 laat Wageningen Universiteit aan [eis.conv./vwr.reconv.] weten dat de vaststellingsovereenkomst door Wageningen Universiteit wordt uitgevoerd op de wijze als in het addendum is opgenomen.
2.9.
[eis.conv./vwr.reconv.] is het hier niet mee eens. Partijen corresponderen vervolgens hierover en komen niet tot overeenstemming.
2.10.
Op 12 december 2020 bereikt [eis.conv./vwr.reconv.] de AOW leeftijd (van 66 jaar en vier maanden).
2.11.
Sinds 12 december 2020 betaalt Wageningen Universiteit niet langer het overeengekomen salaris van ongeveer € 2.000,- netto per maand aan [eis.conv./vwr.reconv.] . Er wordt ook geen pensioenpremie meer voor haar betaald.
2.12.
Aan inkomsten ontvangt [eis.conv./vwr.reconv.] sinds 12 december 2020 een AOW uitkering van rond € 1.000,- en, op eigen aanvraag, een gedeelte van haar aanvullend pensioen bij ABP van ongeveer € 300,- per maand.
2.13.
Op 12 augustus 2021 is [eis.conv./vwr.reconv.] 67 jaar geworden, de ‘oude’ AOW leeftijd.

3.De vordering en het verweer in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[eis.conv./vwr.reconv.] vordert dat Wageningen Universiteit, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, wordt veroordeeld:
Primair:
I. Tot nakoming van de gehele vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder
a. Tot betaling (met terugwerkende kracht) van het loon en overige emolumenten tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021; én
b. Tot afdrachten c.q. betalingen c.q. stortingen van de (achterstallige) pensioenpremie door gedaagde aan en/of in het pensioenfonds (tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021).
II. Tot betaling van de wettelijke verhoging ad 50% over de onder punt I.a genoemde betaling, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
III. Tot betaling van de wettelijke rente over de onder punten I.a en II genoemde betalingen, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. Om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis tot de veroordeelde betalingen over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 3.000,00 ineens en € 3.000,00 voor iedere dag dat Wageningen Universiteit na 24 uur na betekening van dit vonnis nalaat aan de inhoud daarvan te voldoen, aan te vullen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot een maximum van € 30.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
V. In de kosten van het geding, inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf tien dagen na dit vonnis.
Subsidiair:
VI. Tot het ineens uitbetalen van het totaalbedrag van het salaris en emolumenten waar zij op grond van de vaststellingsovereenkomst recht heeft. Het gaat om 8 maandsalarissen inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Dit komt neer op € 27.835,71 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. Tot het ineens afdragen c.q. betalen c.q. storten van de pensioenpremie in het pensioenfonds van [eis.conv./vwr.reconv.] , waar [eis.conv./vwr.reconv.] op grond van de vaststellingsovereenkomst aanspraak op maakt;
VIII. Tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over de onder punt VI genoemde opeisbare betalingen, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IX. Tot betaling van de wettelijke rente over de onder punten VI en VII genoemde betalingen, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
X. Om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis tot de veroordeelde betalingen over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 3.000,00 ineens en € 3.000,00 voor iedere dag dat Wageningen Universiteit na 24 uur na betekening van dit vonnis nalaat aan de inhoud daarvan te voldoen, aan te vullen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot een maximum van € 30.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
XI. In de kosten van het geding, inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf tien dagen na dit vonnis.
3.2.
[eis.conv./vwr.reconv.] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW tot stand is gekomen. Op grond van die vaststellingsovereenkomst dient Wageningen Universiteit tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021 het loon en overige emolumenten van [eis.conv./vwr.reconv.] uit te betalen.
3.3.
Wageningen Universiteit voert gemotiveerd verweer. Daarop wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.4.
In voorwaardelijke reconventie, indien en voor zover de verweren van Wageningen Universiteit in conventie geheel of gedeeltelijk falen, vordert Wageningen Universiteit van de kantonrechter de vaststellingsovereenkomst van 24 mei 2019 zodanig te wijzigen dat in deze overeenkomst voor de term “12 augustus 2021” wordt gelezen “de datum waarop [eis.conv./vwr.reconv.] de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt”, met veroordeling van [eis.conv./vwr.reconv.] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
Beoordeeld moet worden of Wageningen Universiteit vanaf 12 december 2020, in afwijking van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, niet meer het maandelijkse salaris aan [eis.conv./vwr.reconv.] hoeft te betalen tot 12 augustus 2021. Hierna wordt uitgelegd dat Wageningen Universiteit dat wel moet betalen.
4.2.
Wageningen Universiteit betoogt in de eerste plaats dat het dienstverband ingevolge artikel 8.1. lid 4 van de (standaard) CAO Nederlandse Universiteiten in ieder geval eindigt met ingang van de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Ingevolge artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst is afwijking hiervan nietig. De vaststellingsovereenkomst wijkt af van artikel 8.1. Dit omdat [eis.conv./vwr.reconv.] in verband met de nu geldende wetgeving op 12 december 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft en dàt dus de einddatum moet zijn, terwijl de einddatum volgens de vaststellingsovereenkomst later is, namelijk op 12 augustus 2021. De vaststellingsovereenkomst is dus nietig, aldus Wageningen Universiteit.
4.3.
Dit betoog gaat niet op. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst waren de daaruit voortvloeiende verbintenissen niet in strijd met de wet en/of CAO. Dat inmiddels de wet is gewijzigd waardoor de AOW-leeftijd minder snel is gaan stijgen kan aan rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst niet afdoen. De rechtszekerheid die is gediend met de mogelijkheid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst zou bij een andersluidende redenering niet zijn gewaarborgd.
4.4.
Wageningen Universiteit baseert haar stelling dat zij vanaf 12 december 2020 niet meer het maandelijkse salaris aan [eis.conv./vwr.reconv.] hoeft te betalen subsidiair op uitleg van de vaststellingsovereenkomst en op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW), meer subsidiair op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW en nog meer subsidiair op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (6:248 lid 2 BW). Ter onderbouwing hiervan heeft Wageningen Universiteit, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
4.5.
Volgens Wageningen Universiteit is de bedoeling van partijen doorslaggevend en gaat deze mede gezien het haviltex-criterium en het arrest Lundiform/Mexx [1] boven de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst. Ook is volgens Wageningen Universiteit een leemte ontstaan in de vaststellingsovereenkomst. Dit aangezien partijen een overbrugging hebben willen afspreken vanaf de vrijstelling van het werk tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Niet voorzien was dat die leeftijd door een wetswijziging werd gewijzigd. Dit laatste heeft ook tot gevolg dat in relatie tot de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen einddatum kan worden gesteld dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid. Het voorgaande betekent in de visie van Wageningen Universiteit dat zij niet kan worden gehouden aan het betalen van salaris na het moment dat [eis.conv./vwr.reconv.] de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, terwijl dat strikt genomen wel in de vaststellingsovereenkomst staat door vermelding van de datum van 12 augustus 2021 in artikel 1.1. Omdat de wet AOW na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is gewijzigd hebben partijen daarmee geen rekening kunnen houden. Dat betekent dat in artikel 1.1 genoemde datum van 12 augustus 2021 niet meer klopt en er een leemte is ontstaan, aldus nog steeds Wageningen Universiteit.
4.6.
Deze verweren gaan niet op. Daartoe zijn in de eerste plaats de volgende feiten en omstandigheden van belang:
-In de vaststellingsovereenkomst staat dat de aanstelling van [eis.conv./vwr.reconv.]
eindigt per 12 augustus 2021 of zoveel eerder als [eis.conv./vwr.reconv.] een andere betrekking aanvaardt.De tekst van de overeenkomst bevat een concrete datum en niet een begrip of bewoordingen die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn.
-De einddatum is op één manier geclausuleerd, namelijk voor het geval [eis.conv./vwr.reconv.] een andere dienstbetrekking aanvaardt. Er staat niet in de artikelen van de vaststellingsovereenkomst, noch in de daaraan voorafgaande overwegingen dat deze datum moet worden opgevat - en dus ook kan wijzigen - als de datum waarop [eis.conv./vwr.reconv.] volgens de geldende wetgeving de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
-Toen partijen onderhandelden over de vaststellingsovereenkomst in het voorjaar van 2019 waren al jaren van onderhandelingen over een nieuw pensioenakkoord gaande.
- [eis.conv./vwr.reconv.] ontving vanaf augustus 2019 tot 12 december 2020 ongeveer € 2.000,00 netto per maand (70% van haar maandelijkse salaris) conform de vaststellingsovereenkomst. Vanaf 12 december 2020 komt Wageningen Universiteit de vaststellingsovereenkomst niet meer na en ontvangt [eis.conv./vwr.reconv.] uit andere bronnen een bedrag van in totaal ongeveer € 1.300,00 (AOW en aanvullend pensioen) per maand. Zij heeft dus sinds december 2020 een terugval in maandelijkse inkomsten heeft van ongeveer € 700,00.
- [eis.conv./vwr.reconv.] heeft onweersproken naar voren gebracht dat zij bij het afsluiten van een hypotheek, op basis van de vaststellingsovereenkomst, is uitgegaan van haar inkomen van ongeveer
€ 2.000,00 netto per maand tot 12 augustus 2021.
- Wageningen Universiteit werd bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst bijgestaan door een advocaat. [eis.conv./vwr.reconv.] werd niet bijgestaan.
4.7.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband gewogen hebben ten eerste tot gevolg dat het beroep van Wageningen Universiteit op de haviltex-formule en het arrest Lundiform/Mexx en op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. [eis.conv./vwr.reconv.] kon en mocht – gezien wat partijen zijn overeengekomen en op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten – in redelijkheid verwachten dat zij tot de in artikel 1.1 genoemde datum salaris zou blijven ontvangen. [eis.conv./vwr.reconv.] hoefde er niet op bedacht te zijn dat dat anders zou worden als er een wetswijziging op het terrein van de AOW-leeftijd zou volgen. In de zaak Lundiform/Mexx ging het, anders dan in deze zaak, over de manier waarop bewoordingen (en niet zoals hier een datum) in een commercieel contract moesten worden geduid.
4.8.
Nog los van het antwoord op de vraag of de wetswijziging een onvoorziene omstandigheid oplevert, rechtvaardigen de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ook niet de conclusie dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid welke van dien aard is dat [eis.conv./vwr.reconv.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst niet mag verwachten (artikel 6:258 lid 1 BW). Anders dan Wageningen Universiteit heeft gesteld is het niet zo dat zich in dit geval als gevolg van de wetswijziging een zodanig klemmende situatie voordoet dat Wageningen Universiteit niet trouw hoeft te zijn aan het door haar gegeven woord, vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst.
4.9.
Wageningen Universiteit heeft aan haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan die welke Wageningen Universiteit ten aanzien van haar beroep op de artikelen 6:248 lid 1 BW en 6:258 BW heeft gesteld. Alleen al daarom gaat het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet op. In dit verband is overigens door Wageningen Universiteit ook niet in voldoende mate betoogd en/of onderbouwd dat zij bij nakoming van de vaststellingsovereenkomst onevenredig zou zijn benadeeld tegenover de belangen van [eis.conv./vwr.reconv.] .
4.10.
De vordering van [eis.conv./vwr.reconv.] tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst wordt dus toegewezen en de tegenvordering tot wijziging van de vaststellingsovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden wordt afgewezen.
4.11.
Meer specifiek zal het volgende worden beslist. De vorderingen van [eis.conv./vwr.reconv.] onder I a en b (zie 3.1.) worden toegewezen, vermeerderd met de – onweersproken – wettelijke rente over onderdeel a. Ook de gevorderde wettelijke verhoging is op grond van artikel 7:625 BW toewijsbaar. Wageningen Universiteit heeft verzocht om de verhoging te matigen. De verhoging kan worden beperkt als dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Dat is het geval. [eis.conv./vwr.reconv.] zal, als Wageningen Universiteit de vaststellingsovereenkomst is nagekomen immers al in enige mate zijn gecompenseerd voor haar terugval in inkomsten omdat zij vanaf december 2020 (ook) een maandelijkse AOW uitkering heeft ontvangen. De verhoging wordt daarom gematigd tot 10%. De dwangsom is niet toewijsbaar. Wageningen Universiteit betoogt dat zij aan een veroordelend vonnis zal voldoen. Daar wordt vanuit gegaan. Aan Wageningen Universiteit zal een termijn van 4 weken worden gegund om een en ander in orde te brengen, zoals zij heeft bepleit. Ten slotte wordt Wageningen Universiteit in de proceskosten van [eis.conv./vwr.reconv.] veroordeeld in conventie. Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen. De vordering in reconventie wordt als logisch uitvloeisel van de beoordeling in conventie afgewezen. Ook in de proceskosten van [eis.conv./vwr.reconv.] in reconventie wordt Wageningen Universiteit veroordeeld, maar deze worden begroot op nihil gezien de samenhang tussen conventie en reconventie.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt Wageningen Universiteit om binnen 4 weken na betekening van dit vonnis de vaststellingsovereenkomst na te komen, door
a. a) over te gaan tot betaling (met terugwerkende kracht) van het loon en de overige emolumenten tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021; en
b) over te gaan tot afdrachten c.q. betalingen c.q. stortingen van de (achterstallige) pensioenpremie door Wageningen Universiteit aan en/of in het pensioenfonds (tot de einddatum van 12 augustus 2021);
5.2.
veroordeelt Wageningen Universiteit tot betaling van de wettelijke verhoging tot maximaal 10% over het onder 5.1. onder a genoemde loon;
5.3.
veroordeelt Wageningen Universiteit tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag onder 5.1. onder a en 5.2.;
5.4.
veroordeelt Wageningen Universiteit in de proceskosten van [eis.conv./vwr.reconv.] , tot op heden begroot op € 109,71 aan kosten exploot, € 85,00 aan griffierecht, € 374,00 aan salaris gemachtigde en het nasalaris van € 93,50, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf tien dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst het gevorderde af;
5.8.
veroordeelt Wageningen Universiteit in de proceskosten van [eis.conv./vwr.reconv.] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.

Voetnoten

1.HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101,