In deze zaak vordert de eiser, [eis.conv./vwr.reconv.], nakoming van een vaststellingsovereenkomst met Wageningen Universiteit, waarin is afgesproken dat zij tot 12 augustus 2021 salaris en emolumenten zou ontvangen. De eiser is sinds 15 januari 2001 in dienst bij Wageningen Universiteit en heeft in mei 2019 een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin onder andere is vastgelegd dat zij vanaf 1 augustus 2019 vrijgesteld zou worden van werk en doorbetaald zou worden tot de einddatum van haar aanstelling. Echter, na de wijziging van de AOW-leeftijd in 2019, heeft Wageningen Universiteit de betaling van het salaris stopgezet per 12 december 2020, met het argument dat de aanstelling eindigde op het moment dat de eiser de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is en dat Wageningen Universiteit gehouden is om het salaris en de pensioenpremies tot de afgesproken einddatum van 12 augustus 2021 te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de wetgeving omtrent de AOW-leeftijd geen invloed heeft op de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst, die is gesloten in overeenstemming met de toen geldende wetgeving. De vordering van de eiser tot nakoming van de overeenkomst is toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente over de achterstallige betalingen. De tegenvordering van Wageningen Universiteit tot wijziging van de overeenkomst is afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid bij het sluiten van overeenkomsten en de bescherming van de belangen van werknemers, zelfs wanneer er wijzigingen in de wetgeving plaatsvinden die van invloed kunnen zijn op de contractuele afspraken.