ECLI:NL:RBGEL:2021:4856

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
C/05/386627 / HZ ZA 21-132
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie in opdracht van woningbouwproject

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van gedaagde, een ondernemer, wegens wanprestatie in het kader van een overeenkomst van opdracht. Eiser heeft gedaagde ingehuurd voor werkzaamheden met betrekking tot een woningbouwproject in Leuvenheim. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in de periode van 2018 tot begin 2020 werkzaamheden heeft verricht voor eiser, waaronder het indienen van een principeverzoek en het aanvragen van financiering. Eiser heeft gedaagde een volmacht verleend voor deze werkzaamheden, maar de afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. Eiser heeft de samenwerking met gedaagde beëindigd en stelt dat gedaagde hem onjuist heeft geïnformeerd over de haalbaarheid van het project, wat heeft geleid tot een financieel verlies. Gedaagde betwist de claims van eiser en stelt dat hij slechts een inspanningsverbintenis heeft en niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de uitkomsten van het project. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat er geen toerekenbare tekortkoming van gedaagde is vastgesteld. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/386627 / HZ ZA 21-132
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente] ,
eiser,
geen advocaat gesteld na verwijzing,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 9 juni 2021
  • de akte uitlating na tussenvonnis van 9 juni 2021 van [gedaagde]
1.2.
[gedaagde] heeft in de akte uitlating na tussenvonnis van 9 juni 2021 vonnis gevraagd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.2.
[gedaagde] heeft in de periode van 2018 tot en met begin 2020 werkzaamheden verricht voor [eiser] . Deze werkzaamheden hadden betrekking op stukken grond in Loil en Leuvenheim waarop [eiser] woningbouw wenst te realiseren, op het doen van een principeverzoek en op het aanvragen van financiering ten behoeve van [eiser] bij het Nationaal Groenfonds. [gedaagde] heeft tijdens de werkzaamheden samengewerkt met de heer [werknemer Meerzijdig Vastgoed] van het bedrijf Meerzijdig Vastgoed.
2.3.
Op 10 september 2019 heeft [eiser] een volmacht verleend aan [gedaagde] voor het indienen van een principeverzoek van een ecologisch woonlandschap te Leuvenheim bij de gemeente. Op de volmacht staat:

Hiermee bevestigen wij dat Bouwstudio [gedaagde] kan optreden als gemachtigde van onderstaande aanvrager in het kader van de aanvraag van het principeverzoek voor het genoemd project. E.a. voor rekening en risico van de aanvrager.
Projectnaam Ontwikkeling Oudeweg Leuvenheim” (productie 5a van [eiser] ).
2.4.
Partijen hebben de met betrekking tot de werkzaamheden gemaakte afspraken voor het overige niet schriftelijk vastgelegd.
2.5.
[gedaagde] heeft e-mailcorrespondentie met betrekking tot het project overgelegd (productie c van [gedaagde] ). De e-mailcorrespondentie is, voor zover hier relevant, hieronder weergegeven in r.o. 2.6. tot en met 2.10.
2.6.
Op 8 november 2018 schrijft [gedaagde] aan [eiser] :

Vanochtend een zeer prettig gesprek gehad bij de gemeente Brummen.(…)
We hebben afgesproken dat ik met ca. twee weken een planvoorstel zal indienen, waarbij we een aantal zaken toelichten en het kans voor ontwikkeling kunnen vergroten. De gemeente zal dan intern een aanvullende afweging gaan maken om dit initiatief te realiseren. Het is mogelijk dat we daarna alsnog een ‘Nee’ van de gemeente krijgen. Echter zijn wij wel positief gestemd.”.
2.7.
Op 9 september 2019 schrijft [gedaagde] aan [eiser] :

Vanmiddag heb ik het actielijstje voor het principe verzoek met de gemeente doorgesproken. Morgen gaan [werknemer Meerzijdig Vastgoed] en ik samen dit verder oppakken en gereed maken ter indiening.”.
2.8.
Op 15 januari 2020 schrijft [eiser] aan [gedaagde] :

Hallo [werknemer Meerzijdig Vastgoed] en [gedaagde] ..
Dank voor de e-mail en de voortvarendheid op het project, jammer alleen dat de gemeente de zaak weer onnodig zit te traineren even als het groenfonds, als zij zich aan de afspraak gehouden hadden, was ik nu uit de problemen geweest. Om de gemeente onder druk te zetten, kunnen we ook contact opnemen met de Provincie of Den Haag.(…)
Ik vind het zo erg dat starters door toedoen van de gemeente in de kou blijven staan letterlijk en figuurlijk.
Nu vooruitkijkend op de plannen en het vervolg.
Laten we eerst eens kijken wat de huizen gaan kosten?
.
2.9.
Op 29 januari 2020 schrijft [werknemer Meerzijdig Vastgoed] aan [gedaagde] :

Goedemorgen [eiser] ,
We hebben bericht van het Groenfonds. Ze kunnen de aanvraag pas in behandeling nemen als hij helemaal compleet is. We missen alleen nog de collegebrief, daarvoor zitten [gedaagde] en ik vanmiddag bij [wethouder](…)
Proces is wat stroperiger dan verwacht, maar ik snap ook dat ze pas willen oordelen over de complete aanvraag.”.
2.10.
Op 4 februari 2020 heeft [medewerker gemeente Brummen] van de gemeente Brummen per e-mail aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

Het college heeft vandaag ingestemd met het principevoorstel voor de Oudeweg te Leuvenheim(…)
Het besluit is definitief, ga verder met de zaak”.
2.11.
[eiser] heeft op 6 februari 2020 de samenwerking met [gedaagde] beëindigd. In de e-mail aan [gedaagde] van 6 februari 2020 schrijft de gemachtigde van [eiser] :

Gisteren heb ik u namens mijn opdrachtgever, [eiser] , laten weten dat [eiser] niet tevreden is over uw werkwijze. Ik heb u gisteren laten weten dat [eiser] per direct geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van u en [werknemer Meerzijdig Vastgoed] van Meerzijdig Vastgoed(…)
Ook worden per direct eventuele verleende volmachten of opdrachten ingetrokken. Helaas heeft u samen met [werknemer Meerzijdig Vastgoed] [eiser] slecht geïnformeerd inzake contacten met de diverse relevante instanties als gemeente, Groenfonds e.a. en heeft u verzuimd diverse plannen aan [eiser] ter goedkeuring voor te leggen.” (productie 4 bij dagvaarding van [gedaagde] ).
2.12.
Vervolgens is er correspondentie tussen (gemachtigden van) [eiser] en [gedaagde] geweest over hun geschil. Op 17 april 2020 schrijft de gemachtigde van [eiser] :

Inmiddels is ook gebleken dat [gedaagde] en [werknemer Meerzijdig Vastgoed] een wanprestatie hebben geleverd. Door hun gebrek aan deskundigheid en een verkeerde voorstelling van zaken is door hen een woonlandschapsplan ontwikkeld aan de Oudeweg te Leuvenheim wat financieel onhaalbaar is. Gebleken is dat zij cijfers hebben gemanipuleerd en met de door hen afgegeven exploitatiecijfers een beeld en verwachting bij mijn cliënt hebben gecreëerd dat in geen enkel opzicht te realiseren valt. Door toedoen van [gedaagde] en [werknemer Meerzijdig Vastgoed] dreigt mijn cliënt hierdoor een forse vermogensschade te gaan leiden. Op grond van een eerste inventarisatie is vastgesteld dat de schade tenminste uitkomt op € 70.000,--. Namens mijn cliënt wordt derhalve een tegenvordering ingesteld van € 70.000,-- onverminderd het recht op vordering van meerder geleden schade.” (productie 1 van [eiser] ).
2.13.
Op 30 april 2020 schrijft de gemachtigde van [eiser] , voor zover hier van belang aan de gemachtigde van [gedaagde] :

Ook is ondertussen onomstotelijk vast komen te staan dat de planopzet voor het beoogde woonplan aan de Oudeweg te Leuvenheim uitermate onprofessioneel is opgezet en met de exploitatiebegroting foutieve cijfers zijn ingevoerd, waardoor aanvankelijk de indruk gewekt werd dat het project financieel uit zou kunnen en [eiser] een aanzienlijke vermogenswinst tegemoet zou kunnen zien bij verkoop van het project. Bij nadere controle door een externe deskundige is gebleken dat de exploitatiebegroting ondeugdelijk is en duidelijk is gebleken dat door de heren [gedaagde] en [werknemer Meerzijdig Vastgoed] een wanprestatie is geleverd Afgezien van de ten onrechte hiervoor opgevoerde uren, zijnde 15 uur, heeft mijn cliënt hierdoor een vermogensschade geleden van tenminste ca. € 70.000,00.” (productie 2 van [eiser] ).
2.14.
Productie 6 van [eiser] is een schadespecificatie. Daarin staat:

Kosten inhuren stedenbouwkundig adviesbureau (opstellen
realistisch woonplan met financiële onderbouwing) € 35.250,00
Inhuren extern vastgoed deskundige voor overleg herzien
bouwplan gemeente Brummen voor grondperceel [eiser] € 6.050,00
Extra rentekosten [eiser] als gevolg mislukken plan
woonlandschap Leuvenheim € 14.400,00
Juridische kosten€ 15.125,00
€ 70.825,00
Te verhogen met wettelijke rente en gerechtskosten p.m.”.
2.15.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 24 maart 2021 (zaaknummer: 8805496 CV EXPL 20-3417) [eiser] veroordeeld om € 13.769,58 te vermeerderen met rente en kosten aan [gedaagde] te betalen. In diezelfde procedure heeft [eiser] deze vordering (in reconventie) ingesteld. De kantonrechter heeft in voormeld vonnis de vordering van [eiser] verwezen naar de rechtbank.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, veroordeling bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis van [gedaagde] tot betaling van € 63.013,88 te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 5 november 2020 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens [eiser] wanprestatie heeft gepleegd en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. [eiser] begroot zijn schade op € 70.000,00 - € 6.986,12 voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden. [eiser] vordert daarom betaling van € 63.013,88.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat zijn vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten begroot op maximaal € 120,00.

4.De verdere beoordeling

4.1.
[eiser] vordert schade op grond van de stelling dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming (artikel 6:74 BW). Het is daarom aan [eiser] om zijn beroep op wanprestatie te onderbouwen en als [gedaagde] dat gemotiveerd betwist, te bewijzen. In het onderhavige geval is sprake van een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Ingevolge artikel 7:401 BW rust op [gedaagde] daarom de verplichting om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen, dat wil zeggen dat de zorg moet worden betracht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. [eiser] verwijt [gedaagde] in de kern dat deze bij de uitvoering van de opdracht is tekortgeschoten doordat hij een plan heeft ontwikkeld voor het project Leuvenheim dat ondeugdelijk is. Ook stelt [eiser] dat hij verkeerd of niet is voorgelicht door [gedaagde] . Het komt volgens [eiser] door [gedaagde] dat het project Leuvenheim niet is geslaagd. Gesteld al dat de toerekenbare tekortkoming komt vast te staan, dan moet ook sprake zijn van causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde] en de schade in die zin dat de schade in zodanig verband staat met de tekortkoming van [gedaagde] dat zij aan hem kan worden toegerekend. De stelplicht en de bewijslast van een en ander rust op [eiser] .
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] in oktober 2019 heeft gegarandeerd dat [eiser] op het project Leuvenheim een vermogenswinst zou kunnen behalen van € 400.000,00, maar dat dit niet haalbaar is gebleken en dat bij doorzetting van het plan van [gedaagde] een negatief resultaat zal optreden van ruim € 1.060.000,00. [eiser] heeft deze stellingen echter niet onderbouwd met onderliggende stukken zoals begrotingen of bijvoorbeeld een verklaring van een deskundige. [gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de uitkomsten van het project, aangezien er volgens [gedaagde] sprake is van een inspanningsverbintenis. Het verweer dat er sprake is van een inspanningsverbintenis wordt ondersteund door de tekst van de onder 2.3. bedoelde volmacht, namelijk dat er een aanvraag zal worden gedaan voor rekening en risico van [eiser] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de enkele stelling dat het project Leuvenheim niet de gewenste winst heeft opgeleverd, onvoldoende is voor het oordeel dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verbintenis. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de exploitatiebegroting ondeugdelijk is en dat dit leidt tot een wanprestatie van [gedaagde] .
4.3.
[eiser] stelt daarnaast dat [gedaagde] hem bewust onjuist heeft geïnformeerd. [gedaagde] betwist dat en voert aan dat altijd is aangegeven dat er risico’s aan de projecten zaten. Uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen blijkt niet dat [gedaagde] [eiser] onjuist heeft voorgelicht. Op 8 november 2018 geeft [gedaagde] bijvoorbeeld nog aan dat het mogelijk is dat de gemeente het plan niet zal goedkeuren. Ook stuurt [werknemer Meerzijdig Vastgoed] [eiser] op 29 januari 2020 nog een e-mail waarin hij [eiser] informeert over de voortgang. Daaruit blijkt dat [werknemer Meerzijdig Vastgoed] en [gedaagde] [eiser] op de hoogte hielden. Dat [gedaagde] [eiser] bewust onjuist heeft geïnformeerd, komt niet vast te staan.
4.4.
[eiser] stelt ten slotte dat door toedoen van [gedaagde] het project Leuvenheim een grote flop is geworden, waardoor [eiser] schade heeft geleden. Uit de stukken blijkt echter dat de gemeente het principeverzoek voor het project heeft goedgekeurd op 4 februari 2020.
Op 6 februari 2020 heeft [eiser] zelf de samenwerking opgezegd. Op dat moment liep de financieringsaanvraag bij het Nationaal Groenfonds nog, zodat niet is komen vast te staan dat deze niet geslaagd is. [gedaagde] voert aan dat de financiering nog niet was goedgekeurd omdat [eiser] daarvoor een rechtspersoon diende op te richten. Tegenover de betwisting door [gedaagde] , het feit dat het principeverzoek is goedgekeurd en dat [eiser] zelf de samenwerking heeft opgezegd, heeft [eiser] zijn stelling dat het mislukken van het project Leuvenheim te wijten is aan [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
4.5.
Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] jegens [eiser] , wordt de vordering afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. In het verwijzingsvonnis van de kantonrechter is [eiser] al veroordeeld in een deel van de proceskosten. De resterende proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 453,00 (€ 952,00 - € 499,00)
- salaris advocaat
€ 1.114,00(1 punt voor antwoord in reconventie × € 1.114,00)
Totaal € 1.567,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.567,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 120,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.
ES/KH