De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De vorderingen ten aanzien van de zaken strekken, zoals blijkt uit de dagvaarding en door [eiseres] c.s. is herhaald ter zitting, tot het terugbrengen van de voorraad in DMGN om zo de vermogenspositie van DMGN te herstellen.
Aan deze vorderingen leggen [eiseres] c.s. verschillende onrechtmatige daden ten grondslag.
Voor zover het gaat om de gestelde aansprakelijkheid als (middellijk) bestuurder van DMGN heeft te gelden dat de vorderingen worden ingesteld door zowel een crediteur als een aandeelhouder van DMGN zonder dat daarbij is aangegeven welke specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden jegens de aandeelhouder en welke jegens de crediteur.
De drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid ligt bovendien hoog. In het geval dat een schuldeiser van een vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, geldt als vertrekpunt dat slechts de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. Echter, onder bijzondere omstandigheden kan naast aansprakelijkheid van de vennootschap ook aansprakelijkheid worden aangenomen van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen “alleen dan” worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem ter zake van de benadeling, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 5 september 2014, NJ 2014, 21; HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295).
[eiseres] c.s. hebben echter nagelaten om specifiek aan te geven waaruit dat ernstig persoonlijk verwijt bestaat. Zij stellen enkel dat R. [gedaagde 1] zich als crediteur van DMGN heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere crediteuren, [eiseres] en Driggem Concepts. Niet is bijvoorbeeld gesteld dat R. [gedaagde 1] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening wist of kon weten dat DMGN op dat moment niet meer aan haar aflossingsverplichting kon voldoen en geen verhaal zou bieden.
Evenmin hebben [eiseres] c.s. gesteld welke schade de crediteuren hebben geleden door het handelen van de (middellijk) bestuurder en welke schade de aandeelhouder heeft geleden. De schade die zij benoemen, bestaande uit (de waarde van) de onttrokken voorraad, is de schade van de vennootschap zelf en dat is niet per definitie de schade die de crediteuren en de aandeelhouder door het gestelde onrechtmatige handelen van de (middellijk) bestuurder lijden.