ECLI:NL:RBGEL:2021:4639

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
05/880064-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van hennepteelt en het voorhanden hebben van pepperspray

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval pepperspray. De verdachte werd beschuldigd van het telen van hennep in een pand in Duiven tussen 1 juni 2015 en 22 augustus 2017, samen met anderen. Tijdens een politieonderzoek op 22 augustus 2017 werd een hennepkwekerij aangetroffen in het pand, waar een grote hoeveelheid hennepplanten en apparatuur voor de teelt aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 200 uur, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen snijmachine en buizen verbeurd moesten worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880064-18
Datum uitspraak : 26 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1950 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. M. Aalmoes, advocaat in Amsterdam Zuidoost.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand, gelegen aan [adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, in ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1 en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2 , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
een of meer onbekend gebleven personen, althans [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand, gelegen aan
[adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, in
ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1
en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2 , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen, althans [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten een of meerdere machines voor het (machinaal) knippen van henneptoppen en/of een of meerdere materialen behorende bij die machines, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 augustus 2017 is onderzoek gedaan in het pand aan [adres 2] . Daarbij is een hennepkwekerij aangetroffen. In kweekruimte 1, met een oppervlakte van 14,35 m2, stonden 159 plantenbakken. Deze waren gevuld met potgrond. In de potgrond zaten nog stengels van hennepplaten die hun wortels hadden ontwikkeld in steenwol. Verder lagen er diverse afvalzakken met hierin restafval van hennepplanten in de ruimte. In kweekruimte 2, met een oppervlakte van 19,30 m2, stonden in totaal 171, met potgrond gevulde plantenbakken. De plantenbakken waren gevuld met potgrond. In de potgrond zaten nog stengels van hennepplanten die hun wortels hadden ontwikkeld in steenwol. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair, feit 2 en feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verklaringen van [medeverdachte 2] niet betrouwbaar zijn. Verdachte had geen wetenschap van de kwekerij. Subsidiair is aangevoerd dat voor de ten laste gelegde periode geen bewijs voorhanden is. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
Ook voor feit 2 moet vrijspraak volgen omdat de machine niet is aangetroffen in [woonplaats] , maar bij de woning van verdachte.
Verdachte moet ook van feit 3 worden vrijgesproken omdat de inhoud van het busje niet is getest en niet vast te stellen is of sprake is van pepperspray.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte, [medeverdachte 1] en hijzelf hebben meegewerkt aan de hennepkwekerij. De ruimte waar de kwekerij is aangetroffen, was van verdachte. Verdachte heeft alles gedaan samen met [medeverdachte 1] . Verdachte bouwde alles op en kocht in. Hij deed de elektriciteitsvoorzieningen en technische dingen. [medeverdachte 1] deed de logistiek zoals verkopen en zo. [medeverdachte 2] heeft de hennepplanten water gegeven en geholpen met knippen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben ook de hennepplanten water gegeven en geknipt. Verdachte gebruikte ook een machine voor het knippen. Verdachte en [medeverdachte 1] deden de verzorging van de planten samen met [medeverdachte 2] . Verdachte en [medeverdachte 1] hebben [medeverdachte 2] uitgelegd hoe hij de planten moest verzorgen. Verdachte of [medeverdachte 1] haalde hem op om naar de loods te gaan. Volgens [medeverdachte 2] heeft de eerste ruimte ten minste anderhalf jaar gedraaid. [3]
[medeverdachte 2] kreeg de huur van de camping waar hij verbleef betaald en ontving daarnaast 350 euro per maand. [4]
De rechtbank vindt deze verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar en is van oordeel dat (mede) op basis van deze verklaring tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] , de verhuurder van [medeverdachte 2] . [getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een chalet van hem huurde en dat [medeverdachte 2] werkte bij ene ‘ [verdachte en medeverdachte 1] ’. Daar was een oudere [verdachte] en een jongere [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] wilde geen loonstrookjes laten zien. [getuige] heeft met beide heren [verdachte en medeverdachte 1] contact gehad. Zij zijn bij [getuige] langs geweest om betalingsafspraken te maken in verband met de betalingsachterstand van [medeverdachte 2] . Beide heren [verdachte en medeverdachte 1] garandeerden de betaling.
Verdachte heeft op zitting aangevoerd dat hij enkel heeft bemiddeld tussen [getuige] en [medeverdachte 2] . Volgens verdachte kan uit de verklaring van [getuige] niet worden afgeleid dat het verdachte was die de huur (deels) betaalde. De rechtbank verwerpt dat verweer, nu de verklaring van [getuige] op haar beurt weer steun vindt in een e-mailbericht dat verdachte op 17 juni 2017 aan [getuige] heeft verzonden. In dat bericht heeft verdachte de inhoud van een gesprek tussen [getuige] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en zichzelf weergegeven en staat onder meer: “Maandag a.s. betalen wij de navolgende bedragen voor de heer [medeverdachte 2] (…).”
Gelet op deze verklaring en het aantreffen van de kwekerij op 22 augustus 2017 is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode tussen
1 maart 2016 en 22 augustus 2017 samen met anderen een hennepkwekerij heeft gerund in het pand aan [adres 2] . Gelet op de omvang van de kwekerij, de periode en het gebruik van een machine om de planten te knippen, was sprake van beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen en van een grote hoeveelheid hennep.
Feit 2
Zoals hierboven al is weergegeven, heeft [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte in de loods in [woonplaats] knipte met een machine. [medeverdachte 2] heeft de politie een filmpje overhandigd. Verbalisanten hebben beschreven dat hierop een machine te zien is waarin aan de ene kant hennepplanten ingaan en aan de andere kant henneptoppen uitvallen. [5] Verder is te zien dat iemand de hennepplanten in de machine gooit. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij denkt dat hij te zien is op dat filmpje en dat er stukjes hennep in de machine zijn gegooid. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de loods in [woonplaats] een machine voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat deze kon worden gebruikt voor grootschalige hennepteelt.
Feit 3
Op 22 augustus 2017 is een busje bij verdachte aangetroffen. [8]
Dit busje, met opschrift ‘NEU ORIGINAL PEPPER SPRAY 12% OC-GEHALT’, is onderzocht. Het busje is voelbaar nog gevuld met een hoeveelheid vloeistof. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat een busje met pepperspray van fabriekswege zodanig is vervaardigd dat het nagenoeg niet mogelijk is het busje na te vullen met een andere vloeistof. Door het indrukken van een drukmechanisme verlaat de vloeistof met kracht het busje. Het busje vertoont geen zichtbare beschadigingen. Het is daarom aannemelijk dat de inhoud het hierboven omschreven busje pepperspray bevat. De verbalisant heeft geconcludeerd dat het gasbusje een voorwerp is dat bestemd is voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende of soortgelijke stof. Dit voorwerp is daarmee een wapen in de zin van artikel 2, lid l categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij pepperspray bij zich had. [10]
Gelet op het opschrift, de bevindingen van de verbalisant over de inhoud van het busje en het ontbreken van beschadigingen en de verklaring van verdachte, is feit 3 naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2016 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven,
in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld
en/of bereiden
/ofbewerkt en
/ofverwerkt
, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehadin een pand, gelegen aan [adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
in ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1 en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2 , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/ofvoorwerpen heeft
bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd ofvoorhanden gehad, te weten een
of meerderemachine
svoor het (machinaal) knippen van henneptoppen
en/of een of meerdere materialen behorende bij die machines,waarvan hij
en zijn mededader(s)wist
(en) of ernstige reden had(den) te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op
of omstreeks22 augustus 2017, te Duiven,
in ieder geval in Nederland,een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2:
de eendaadse samenloop van
“medeplegen van handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en
het voorhanden hebben van een voorwerp waarvan hij weet dat dit bestemd is voor het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit”;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie”.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, mocht het tot strafoplegging komen, rekening wordt gehouden met het tijdsverloop. Een gevangenisstraf is niet passend en volstaan zou moeten worden met een (voorwaardelijke) taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is betrokken geweest bij een hennepkwekerij, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een machine om de hennepplanten te knippen. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Bovendien gaat de professionele hennepteelt vaak gepaard met veel bijkomende criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd.
Verdachte heeft daarnaast een busje pepperspray voorhanden gehad.
De rechtbank overweegt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering heeft in een rapport van 6 maart 2020 geconcludeerd dat de kans op recidive laag is. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, kan gesproken worden van strategische zelfpresentatie en berekenend gedrag. Het is echter niet mogelijk om causale verbanden tussen de persoon, de verdenking en de persoonlijke omstandigheden te leggen gelet op de ontkenning door verdachte. Wel benoemt de reclassering dat verdachte zorgen heeft over de verslaving van zijn zoon (medeverdachte). Er zijn geen aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht in het geval van een veroordeling. Verdachte wordt in staat geacht een taakstraf te verrichten of een financiële afdoening te voldoen.
De rechtbank overweegt dat de LOVS-oriëntatiepunten bij een hoeveelheid van tussen de 100 en 500 planten uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. In dit geval is sprake is van meerdere oogsten. De oriëntatiepunten gaan in een dergelijk geval uit van navenant hogere bestraffing, waardoor een gevangenisstraf uitgangspunt zou zijn. Omdat de zaak niet binnen redelijke termijn wordt afgedaan, vindt de rechtbank die strafmodaliteit in niet passend. De rechtbank komt daarom tot oplegging van een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar.

8.Het beslag

Er rust nog beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op een snijmachine en een viertal buizen, afkomstig van die machine.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard.
De rechtbank zal de machine en de buizen, met betrekking tot welke feit 2 is begaan en met
met behulp waarvan feit 1 is begaan, verbeurd verklaren. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 en 11a van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 verklaart verbeurd de in beslag genomen snijmachine en de vier van die machine afkomstige buizen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2021.
mr. Rademaker en mr. Korevaar zijn buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam Rivierenland-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017390628 gesloten op 14 juni 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 106-111.
3.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 62-65 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 71-72.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 66.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 221-222.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 63.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 12 augustus 2021.
8.Proces-verbaal van aanhouding, p. 20-21.
9.Proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 217-218.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 35.