ECLI:NL:RBGEL:2021:4638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
05/880441-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor medeplegen van hennepteelt

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte, geboren in 1980, werd bijgestaan door raadsman mr. H.G. Koopman. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017 in Duiven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de periode van 1 juni 2015 tot 1 maart 2016, maar dat er wel bewijs was voor de hennepkwekerij die vanaf 1 maart 2016 in werking was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde en dat hij zich schuldig maakte aan het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is eerder veroordeeld en heeft een alcoholverslaving, wat ook in de overwegingen is meegenomen. De rechtbank heeft de strafmodaliteit aangepast vanwege de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880441-18
Datum uitspraak : 26 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .
Raadsman: mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand, gelegen aan [adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, in ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1 en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
een of meer onbekend gebleven personen, althans [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand, gelegen aan
[adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, in
ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1
en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2 , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven, in ieder geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen, althans [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde primaire feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de periode en het beroeps- dan wel bedrijfsmatige karakter, zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen, betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen van een hennepkwekerij, p. 106-111.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2021.
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is voor het oordeel dat de kwekerij al vanaf 1 juni 2015 in werking is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat de kwekerij met ingang van 1 maart 2016 in het pand zat. Gelet op hetgeen in het proces-verbaal van aantreffen van de hennepkwekerij is beschreven over het aantal planten, in combinatie met de periode waarin de kwekerij heeft gedraaid, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de uitoefening van beroep of bedrijf heeft gehandeld.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2016 tot en met 22 augustus 2017, te Duiven,
in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld
en/of bereiden
/ofbewerkt en
/ofverwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehadin een pand, gelegen aan [adres 2] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
in ieder geval, een hoeveelheid van ongeveer 4706,4 gram hennep per oogst uit kweekruimte 1 en/of ongeveer 5283,9 gram hennep per oogst uit kweekruimte 2 , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat kan worden volstaan met een taakstraf van 60 uur, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat verdachte een first offender is, en de gezondheid en financiële situatie van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is betrokken geweest bij een hennepkwekerij. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Bovendien gaat de professionele hennepteelt vaak gepaard met veel bijkomende criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd.
De rechtbank overweegt dat verdachte eerder is veroordeeld. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister volgt verder dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De reclassering heeft in een rapport van 18 maart 2020 beschreven dat zij geen zicht heeft kunnen krijgen op de relatie tussen eventuele criminogene factoren en het delictgedrag. Verdachte is verslaafd aan alcohol en die verslaving speelt een rol op meerdere leefgebieden. De kans op recidive is vanwege het ontbreken van een duidelijk beeld niet in te schatten. De reclassering ziet geen meerwaarde in een verder reclasseringstraject. Een dergelijk traject kan mogelijk tegengesteld werken als verdachte verplicht wordt tot iets, omdat verdachte nauwelijks openstaat voor (gedwongen) bemoeienis door derden.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte moet in staat worden geacht een taakstraf uit te kunnen voeren, maar dit
is sterk afhankelijk van de ontwikkeling ten aanzien van zijn alcoholverslaving.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in verband met zijn verslaving opgenomen is geweest en het nu beter met hem gaat. Verdachte gebruikt medicatie en blijft onder behandeling.
De rechtbank overweegt dat de LOVS-oriëntatiepunten bij een hoeveelheid van tussen de 100 en 500 planten uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. In dit geval is sprake van meerdere oogsten. De oriëntatiepunten gaan in een dergelijk geval uit van navenant hogere bestraffing, waardoor een gevangenisstraf uitgangspunt zou zijn. Omdat de zaak niet binnen redelijke termijn wordt afgedaan vindt de rechtbank die strafmodaliteit niet passend. De rechtbank komt daarom tot de oplegging van een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 augustus 2021.
mr. Rademaker en mr. Korevaar zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam Rivierenland-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017390628 gesloten op 14 juni 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.