ECLI:NL:RBGEL:2021:4575

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/05/390447 / ZJ RK 21-718
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitbreiding omgangsregeling tussen moeder en kinderen in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de omgangsregeling met haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], uit te breiden. De moeder had een verzoek ingediend op basis van artikel 1:262b BW, maar de kinderrechter oordeelde dat dit verzoek niet op de juiste grondslag was ingediend. De kinderrechter verklaarde de moeder ontvankelijk in haar verzoek, maar wees het verzoek af omdat het te vroeg was. De kinderen verblijven in een pleeggezin en de moeder heeft momenteel beperkte omgang met hen, wat volgens haar niet voldoende is voor de hechting. De GI (Jeugdbescherming Gelderland) heeft aangegeven dat de omgang momenteel begeleid is en dat er geen ruimte was voor uitbreiding. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er eerst een formele schriftelijke aanwijzing van de GI moet komen voordat de moeder bezwaar kan maken. De kinderrechter heeft de intentie van de GI om de omgang uit te breiden erkend, maar oordeelde dat dit eerst moet worden afgewacht voordat er een beslissing kan worden genomen over de uitbreiding van de omgangsregeling. De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/05/390447 / ZJ RK 21-718
Datum uitspraak: 8 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter op basis van de geschillenregeling

in de zaak van

[naam verzoeker] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:
Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Apeldoorn.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verweerschrift van de moeder inzake het verzoek verlenging uithuisplaatsing tevens houdende verzoek ex artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW), ingediend door mr. Hermsen op 6 juli 2021.
Op 8 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, waarbij gelijktijdig is behandeld het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing, bekend onder zaaknummer C/05/389850 / ZJ RK 21-664.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hermsen;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader van [minderjarige 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 31 december 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 31 december 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 mei 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 26 juli 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 8 juli 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van vier maanden, te weten tot uiterlijk 26 november 2021.

Het verzoek

De moeder heeft een zelfstandig verzoek ex artikel 1:262b BW ingediend en verzoekt de kinderrechter te bepalen dat er voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing een zorgregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat er driemaal per week onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt voor de duur van anderhalf uur, waarbij in ieder geval twee omgangsmomenten buiten aanwezigheid van de vader van [minderjarige 2] plaatsvinden, althans een in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen waardoor de hechting tussen de moeder en de kinderen gewaarborgd blijft.
De moeder is van mening dat er sprake is van een zeer beperkte omgang tussen haar en de kinderen. Daarbij is de omgang begeleid en vindt omgang plaats tezamen met de vader van [minderjarige 2] . Dit brengt met zich dat er nauwelijks sprake is van qualitytime tussen de moeder en de kinderen. [minderjarige 1] heeft veel vragen en geeft zelf duidelijk aan de tijd met haar moeder beperkt te vinden. [minderjarige 2] reageert heftig tijdens de omgangsmomenten en krijgt geen tijd om in rust in contact met de moeder te komen. Met name ten aanzien van [minderjarige 2] is de vrees dat de hechting tussen hem en de moeder gevaar loopt. De frequentie van eens per week één uur is te weinig, met name indien een traject tot een gezinsopname in Beilen een kans van slagen dient te hebben. De moeder vindt dan ook dat de omgangsmomenten uitgebreid moeten worden en buiten de aanwezigheid van derden dienen plaats te vinden. Immers: er zijn geen zorgen over de beschikbaarheid en de mate waarin de moeder in staat is de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Indien de afspraak kan worden gemaakt dat de moeder zorgt voor een veilige omgeving, dan kan er contact tussen de moeder en de kinderen plaatsvinden. Dit zou bij opa en oma moeders zijde kunnen zijn, dan wel ergens anders.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder, mede bij monde van haar advocaat, aangegeven dat de grondslag van dit verzoek is gelegd op grond van artikel 1:262b BW en niet op grond van artikel 1:265f BW. De advocaat heeft contact gehad met de gezinsvoogd en deze heeft gezegd dat de omgang nu minimaal is en er geen ruimte was voor uitbreiding. Het is maar de vraag of dit gezien kan worden als een schriftelijke aanwijzing. De advocaat ziet dit dan ook als een geschilpunt tijdens de uithuisplaatsing. Wil de gezinsopname in Beilen kans van slagen hebben, dan moet de frequentie van de omgang omhoog.

Het standpunt van de GI

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat in eerste instantie was ingezet op begeleide omgang. Inmiddels weet de moeder waar de kinderen verblijven en daar gaat de moeder goed mee om. De moeder heeft goed contact met de pleegmoeders en is bijvoorbeeld met [minderjarige 1] en de pleegmoeder schoenen wezen kopen. En ze is met [minderjarige 2] mee geweest naar het ziekenhuis. De eerst komende maandag na de mondelinge behandeling gaat de gezinsvoogd in het team bespreken op welke manier de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid kan worden. De gezinsvoogd is het met de moeder eens dat een uur omgang per week heel weinig is. Er gaat tevens besproken worden of, en zo ja welke, opbouw in de omgang mogelijk is in het traject naar de gezinsopname in Beilen. Mogelijk kan de omgang zelfs onbegeleid plaatsvinden.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (onder andere) een met het gezag belaste ouder, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
Allereerst dient de kinderrechter te beoordelen of de grondslag van het verzoek van de moeder wel juist is. Op grond van artikel 1:262b BW kan namelijk een geschil die de uitvoering van ondertoezichtstelling betreft aan de kinderrechter worden voorgelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de geschillenregeling in het leven is geroepen om te voorzien in de mogelijkheid om verschillen van mening over de aanpak van problemen die gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling ontstaan tussen (onder andere) de GI en de ouders, aan de kinderrechter voor te kunnen leggen. Blijkens het gestelde in de Memorie van Antwoord (
Kamerstukken I 2011/12, 32015) heeft de wetgever met betrekking tot de geschillenregeling verklaart dat hiervan naar verwachting gebruik zal worden gemaakt in die gevallen dat de wet niet in een specifieke procedure voorziet.
Artikel 1:265f BW geeft de GI de mogelijkheid om in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige te beperken. Op grond van lid twee van dit artikel geldt de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing waarop artikel 1:264 en 1:265 BW van toepassing zijn verklaard.
De moeder had haar verzoek moeten indienen op grond van artikel 1:265f lid 2 BW. De GI heeft immers de mogelijkheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing op grond van 1:265f BW, waarna de ouder met gezag vervolgens binnen twee weken een verzoek bij de kinderrechter kan indienen tot het geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing. Tegen de uitspraak van de kinderrechter staat vervolgens, anders dan tegen de uitspraak in het kader van geschillenregeling, hoger beroep open.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van moeder toegelicht dat zij contact heeft gehad met de gezinsvoogd over de omgangsregeling en dat de gezinsvoogd heeft aangegeven dat er geen ruimte was voor uitbreiding van de minimale omgangsregeling. Het verzoek om uitbreiding is door de gezinsvoogd afgewezen. Er valt te twisten over of dit gezien kan worden als een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:265f lid 2 BW. Desalniettemin is de kinderrechter in dit geval van oordeel dat de advocaat de goede weg heeft bewandeld door eerst de GI te benaderen alvorens een verzoek in te dienen. De kinderrechter leest het verzoek van de moeder dan ook als zijnde een verzoek op grond van artikel 1:265f lid 2 BW in plaats van artikel 1:262b BW en verklaart de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijk oordeelt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de moeder om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen te vroeg is gekomen. Gebleken is dat de moeder nog een extra week in Beilen geobserveerd gaat worden en dat vervolgens pas beoordeeld kan worden of, en zo ja wanneer, de gezinsopname gestart gaat worden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er op korte termijn een gesprek komt tussen de gezinsvoogd en haar team, waarin besproken gaat worden of de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid kan worden. Tevens gaat besproken worden of de omgang mogelijk zelfs onbegeleid plaats kan vinden. De GI heeft erkend dat één uur omgang per week weinig is en dat, wil de gezinsopname kans van slagen hebben, er sprake moet zijn van een goede band tussen de moeder en de kinderen. De GI heeft dan ook de intentie om de omgang uit te breiden. De kinderrechter is van oordeel dat dit eerst moet worden afgewacht. Op het moment dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet van de grond komt, is het van belang dat er een formele schriftelijke aanwijzing wordt gegeven door de GI waarop de moeder vervolgens bezwaar kan maken.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de moeder afwijzen.

De beslissing:

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de moeder.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021 door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.W. Evers, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 14 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.