ECLI:NL:RBGEL:2021:4518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
05/025823-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige, meermalen gepleegd, met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 6 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft handelingen die plaatsvonden tussen 1 december 2018 en 22 november 2019 in Beuningen, waarbij de verdachte handelingen heeft gepleegd met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen gepleegde ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij, die namens het slachtoffer schadevergoeding eiste, is gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 37,48 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/025823-20
Datum uitspraak : 6 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. F.H.J. van Gaal, advocaat in Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 22 november 2019 te Beuningen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, zijnde een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten,
- het houden van een spiegeltje bij haar vagina,
- het betasten van haar schaamlippen,
- het met zijn vingers spreiden van haar schaamlippen en/of
- het met zijn vingers aanwijzen en/of aanraken van haar vagina en/of plasgaatje;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 22 november 2019 te
Beuningen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, zijnde een aan zijn zorg,
opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het houden van een spiegeltje bij haar vagina,
- het betasten van haar schaamlippen,
- het met zijn vingers spreiden van haar schaamlippen en/of
- het met zijn vingers aanwijzen en/of aanraken van haar vagina en/of plasgaatje;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 22 november 2019 te Beuningen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, zijnde een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het wrijven over de billen van die [slachtoffer] en/of
- het tonen van zijn, verdachtes, billen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. In het bijzonder de verklaring van verdachte tegenover de moeder van het slachtoffer bevestigt de context van de aangifte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onder feit 1 tenlastegelegde deels nietig dient te worden verklaard omdat de handelingen onder het eerste en vierde gedachtestreepje geen binnendringen betreffen. Van de overige tenlastegelegde feiten dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen wegens het - naast de aangifte - ontbreken van aanvullend bewijs afkomstig van een andere bron dan [slachtoffer] . Er is niet voldaan aan het bewijsminimum.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van de minderjarige [slachtoffer] zoals bedoeld in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), reeds om de reden dat de ten laste gelegde gedragingen naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt in algemene zin wat het toetsingskader betreft als volgt.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. In de sleutel van de beoordeling van de kwaliteit van het steunbewijs wordt het volgende overwogen.
Op 4 december 2019 doet [getuige 1] (hierna: ‘moeder’) namens haar dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, in vervolg op een informatief gesprek zeden op 29 november 2019, aangifte tegen verdachte. Moeder verklaart dat zij [slachtoffer] op 25 november 2019 omstreeks 16:00 uur van de opvang had opgehaald toen [slachtoffer] in de auto vertelde dat zij een geheimpje had met verdachte. Moeder heeft daarop doorgevraagd, maar [slachtoffer] wilde er verder niets over zeggen. Op de vraag of de zoon en partner van verdachte hiervan op de hoogte zijn, gaf [slachtoffer] aan dat zij het niet wisten. [slachtoffer] zei alleen iets over een bad. Nadat moeder tegen [slachtoffer] zei dat ze naar verdachte wilde gaan om hem ernaar te vragen, is [slachtoffer] overstuur naar haar kamer gegaan en lag krijsend op haar bed.
Moeder is naar verdachte gegaan en heeft tegen hem gezegd dat [slachtoffer] had verteld dat zij een geheimpje had met verdachte en dat zij graag wilde weten wat voor geheimpje dit was. Nadat verdachte eerst zei dat hij niet wist waar het over ging, zei hij tegen de moeder van [slachtoffer] : “Of zou het dan kunnen zijn met dat spiegeltje. Of dat we hebben vergeleken dat meisjesbillen anders zijn dan jongensbillen”. Nadat moeder [slachtoffer] had opgehaald vroeg verdachte aan [slachtoffer] : “Welk geheimpje bedoel je? Dat van die billen”. [slachtoffer] zei toen: “ja”.
In de auto vroeg moeder aan [slachtoffer] of verdachte haar billen had aangeraakt, waarop [slachtoffer] ja zei.
Thuis, nadat moeder aan [slachtoffer] vroeg wat er met het spiegeltje was gebeurd, vertelt [slachtoffer] dat verdachte dat vroeg en dat ze samen naar haar spleetje hadden gekeken. [slachtoffer] vertelde dat verdachte haar met een vinger bij haar spleetje had aangeraakt, maar dat ze dat niet erg vond en dat verdachte had gezegd dat daar de baby’s vandaan komen. Daarnaast vertelde [slachtoffer] dat verdachte zijn billen aan haar had laten zien. [2]
In het studioverhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat er twee keer iets is gebeurd nadat zij bij verdachte heeft gelogeerd en in bad was geweest. Verdachte heeft zijn billen laten zien en een spiegeltje gepakt om bij haar aan te wijzen waar de plas en baby’s uitkomen.
Verdachte zei dat meisjes rondere billetjes hebben dan jongens. Verdachte ging aan haar billen voelen, dat vond hij fijn, hij vond ze zo lekker dat hij er de hele tijd aan ging zitten. Bij andere meisjes die komen logeren doet hij dat ook, zegt hij tegen [slachtoffer] .
Verdachte heeft met beide handen haar spleetje uit elkaar getrokken met zijn vingers. Hij wees aan waar de plas en baby’s uitkomen. [slachtoffer] verklaart dat zij getik voelde van de vinger van verdachte bij haar spleetje toen hij dat aanwees. Toen ze klaar waren zei verdachte dat ze een mooi spleetje had. Mooier dan de spleetjes van andere meisjes waarbij verdachte zei dat het een geheimpje was tussen hem en haar. [3]
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij, nadat aangeefster hem vroeg naar een geheimpje tussen hem en [slachtoffer] , aan aangeefster en [slachtoffer] heeft gevraagd of het te maken had met het laten zien van zijn blote billen of het spiegeltje. [4]
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door [slachtoffer] gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal. De door [slachtoffer] geschetste concrete context vindt op diverse onderdelen bevestiging in de verklaring van verdachte en ook in die van de verklaring van aangeefster. Nadat verdachte door de moeder van [slachtoffer] werd gevraagd naar een geheimpje tussen hem en [slachtoffer] komt hij vrijwel direct met twee voorbeelden die ook passen binnen de context van de verklaringen van [slachtoffer] . Het zou gaan over het tonen van de blote billen en een voorval met een spiegeltje. Daarnaast raakt [slachtoffer] volgens aangeefster overstuur nadat aangeefster tegen haar zegt dat ze naar verdachte gaat om hem te vragen naar hun geheimpje. Dit ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer] ook.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar, consistent en geloofwaardig zijn. De rechtbank baseert dit ten eerste op de authenticiteit en gedetailleerdheid van haar verklaringen. Het feit dat [slachtoffer] in haar studieverhoor heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd: mooi spleetje, mooie billen, plasgaatje en dat zij alle handelingen in detail heeft uitgebeeld/voorgedaan, sterkt de rechtbank in dit oordeel. In dit verband is ook van betekenis dat [slachtoffer] overstuur raakt op het moment dat zij net aan haar moeder heeft verteld over een geheimpje met verdachte en moeder tegen haar zegt dat ze naar verdachte wil. De manier waarop ze uiteindelijk met haar verhaal naar buiten is gekomen, de zogenaamde disclosure, past hier volgens de rechtbank ook in. [slachtoffer] heeft op een spontaan moment tegen haar moeder gezegd dat er sprake was van een geheimpje met verdachte.
Daar staat tegenover dat verdachte erg wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ter zitting verklaart verdachte over andere voorbeelden van seksueel ontremd gedrag van [slachtoffer] (zij zou regelmatig met haar vagina over voorwerpen schuren en [slachtoffer] maakte een foto van een bloot beeld in het centrum), maar dat zijn niet de zaken waar hij direct mee komt als hem door aangeefster gevraagd wordt naar het geheimpje. Integendeel: hij benoemt dan direct specifiek het spiegeltjesvoorval en het billenvoorval.
Ook de details van zijn lezing met betrekking tot het voorval van het spiegeltje zijn niet consistent. Na doorvragen ter zitting komt verdachte met het verhaal dat er mogelijk meer situaties met spiegeltjes zijn geweest.
In een gesprek tussen verdachte en zijn echtgenote met aangeefster en getuige [getuige 2] , op de dag nadat aangeefster had vernomen van het geheim, verklaart verdachte eerst dat hij had vernomen van zijn zoontje [naam] dat [slachtoffer] een spiegeltje mee naar boven had genomen waar ze op bed zichzelf mee heeft bekeken, waar hij niet bij was geweest en dat hij het had afgepakt. Later bij de politie verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] heeft betrapt toen ze op bed met een spiegeltje haar geslachtsdeel lag te bekijken en dat hij het spiegeltje toen heeft afgepakt.
Ook op vragen of er andere minderjarigen bij verdachte thuis in bad mochten heeft hij wisselend geantwoord. Ter zitting heeft hij het ineens over een bad binnen en een bad buiten. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte om die reden onbetrouwbaar.
De conclusie is dat genoemde verklaringen op onderdelen van de tenlastelegging, in het bijzonder de context en de specifieke voorbeelden (spiegeltje, billen) de verklaringen van [slachtoffer] in ondersteunende zin bevestigen, zodat wordt voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. De handelingen van verdachte worden, onder de omstandigheden en in de situaties zoals deze door [slachtoffer] worden weergegeven in haar verklaringen, als ontuchtig aangemerkt aangezien deze, gelet op het leeftijdsverschil en het feit dat aangeefster aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, in strijd zijn met de in de maatschappij aanvaarde sociaal ethische norm.
De feiten 1 subsidiair en 2 zijn naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2018 tot en met 22 november 2019 te
Beuningen,
in elk geval in Nederland,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, zijnde een aan zijn zorg,
opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het houden van een spiegeltje bij haar vagina,
- het betasten van haar schaamlippen,
- het met zijn vingers spreiden van haar schaamlippen en
/of- het met zijn vingers aanwijzen en/of aanraken van haar vagina en/of plasgaatje;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2018 tot en met 22 november 2019 te Beuningen,
in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, zijnde een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het wrijven over de billen van die [slachtoffer] en
/of
- het tonen van zijn, verdachtes, billen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is verzocht een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de verzochte vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd minderjarig meisje die ten tijde van de bewezenverklaarde feiten slechts zes jaar oud was. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de moeder van het slachtoffer en haar minderjarige dochter in hem stelden. Dit soort feiten kunnen grote schade toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van kinderen. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Hoe groot de impact is geweest van het bewezenverklaarde, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en inmiddels twee jaren zijn verstreken sinds de ten laste gelegde feiten.
Alles afwegende gaat de rechtbank gelet op de ernst van het feit over tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met het doel dat verdachte in de toekomst dergelijke feiten niet meer pleegt. Als bijzondere voorwaarde wordt een contactverbod met [slachtoffer] opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [getuige 1] heeft namens haar dochter [slachtoffer] in verband met de bewezenverklaarde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair € 73,36 aan materiële schade (te weten € 48,36 aan reiskosten en € 25 aan telefoonkosten, waarbij de reiskosten subsidiair als proceskosten worden verzocht) en
€ 2.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de verzochte vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan smartengeld gematigd dient te worden tot een bedrag van € 500,-
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten voldoende onderbouwd zijn en redelijk voorkomen:
  • Telefoonkosten: € 25,-
  • reiskosten bestaande uit kosten voor reizen naar politiebureau: € 12,48
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering wat betreft de telefoon- en reiskosten tot een hoogte van € 37,48 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezenverklaarde feiten is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,- vaststellen.
Verdachte is vanaf 22 november 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om de kosten voor het reizen naar de advocaat (112 km) en rechtbank (26 km). De rechtbank acht hiervoor een totaalbedrag van € 35,88 toewijsbaar.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarde dat:
contactverbod
- verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [getuige 1] van € 37,48 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 35,88;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [getuige 1] , een bedrag te betalen van € 37,48 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. P. Verkroost rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2021.
mr. A.J.H. Steenweg, mr. M.E. Snijders en mr. K.M. Rokette zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer: BHV 2019527448, gesloten op 4 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [getuige 1] , p. 13-17.
3.Verslag verbatim uitwerking studioverhoor van getuige [slachtoffer] , p. 62-78.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juli 2021.