ECLI:NL:RBGEL:2021:4493

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
05/109242-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door neersteken van een bezorger met een mes

Op 16 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige Nijmegenaar, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 20 april 2021 in Nijmegen een bezorger met een mes bedreigd en geprobeerd deze te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes een zwaaiende beweging richting het hoofd van de bezorger had gemaakt, waarbij het mes in de helm van de bezorger bleef steken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de bezorger bewust had aanvaard, ondanks dat de bezorger een helm droeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogens- en opiumdelicten. De benadeelde partij, de bezorger, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet was aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/109242-21 Datum uitspraak: 16 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek, HvB in Zutphen. Raadsvrouw: mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2021, te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (onverhoeds en met kracht) een zwaaiende, stekende, slaande of stotende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd/het gezicht, in ieder geval het bovenlijf van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, een (vouw)mes in zijn hand had en met het (vouw)mes de helm die die [slachtoffer] op zijn hoofd droeg, zodanig heeft geraakt dat het (vouw)mes in die helm bleef steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2021, te Nijmegen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer] , die een helm op zijn hoofd droeg, een (vouw)mes, met kracht, tegen de helm te steken of te slaan of te stoten.

G605054447455

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs1

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde geweldshandelingen, te weten het met een mes maken van een zwaaiende beweging richting het bovenlijf van aangever, waarbij hij aangever zodanig heeft geraakt dat het mes in de helm van aangever bleef steken. Deze handelingen leveren de aanmerkelijke kans op de dood van aangever op zodat de primair tenlastegelegde poging doodslag bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die een mes in de helm van aangever heeft gestoken. Dit is niet te zien op de camerabeelden. Ook de getuigenverklaringen geven hierover onvoldoende uitsluitsel. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, nu de aangever een helm droeg terwijl er richting zijn hoofd werd gestoken. Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
Beoordeling door de rechtbank
Op 20 april 2021 was aangever aan het werk als bezorger bij [naam 1] . Hij kwam om 16.55 uur terug van een bezorging en heeft zijn scooter geparkeerd voor het restaurant [naam 2] aan de [adres] te Nijmegen. Hij zag dat verdachte met zijn scooter op dezelfde plek stond.
Verdachte kwam naar hem toe en zei “Je bent een pussy, vanavond gaat alles gebeuren.” Aangever zag dat verdachte met zijn handen in zijn jaszak stond. Aangever had eerder die dag gezien dat hij hier een mes vandaan haalde. Verdachte stond toen ongeveer een halve meter van hem af. Hij zag toen dat hij iets uit zijn rechter jaszak pakte en dat hij zijn rechterarm uithaalde naar achteren. Vervolgens voelde aangever een klap op zijn hoofd. Hij had een helm op dus hij heeft niet gezien wat het was. Toen hij de helm afzette zag hij er een mes rechtop in zijn helm zat.2
Op 20 april 2021 rond 17.21 uur kregen verbalisanten een melding van een steekincident aan de Molenstraat te Nijmegen. Ter plaatse zagen ze aangever die een donkergrijze bromfietshelm in zijn handen hield. De verbalisanten zagen dat er een zwart mes met blauwe randen in de helm gestoken was. Aangever verklaarde, op het moment van steken de helm op zijn hoofd te hebben gedragen. De verbalisanten vroegen aan een vrouw die in de buurt stond of zij iets had gezien. Zij gaf aan te hebben gezien dat verdachte aangever tegen aangever zijn hoofd/helm sloeg.3
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april 2021 een confrontatie had met aangever. Hij heeft hem niet geslagen, maar hij heeft wel een slaande beweging naar hem gemaakt. 4 Hij had hierbij geen mes in zijn hand. Hij had eerder die dag op in de Molenstraat ter hoogte van de McDonalds en restaurant [naam 2] ook een confrontatie met aangever en hierbij heeft bij aangever een mes gezien. Hij heeft het mes toen geprobeerd af te pakken, maar dat is niet gelukt.
1. Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021179353, gesloten op 26 mei 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 20.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 11.
4 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2021.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij erbij stond toen aangever en verdachte ruzie kregen. Hij heeft gezien dat verdachte aangever heeft geslagen. Aangever had toen een helm op. Hij heeft gezien dat er later een mes in de helm van aangever zat.5
Op de camerabeelden is onder meer te zien dat verdachte richting aangever loopt en daarbij met zijn rechterhand richting zijn rechterheup gaat.6 Vervolgens is te zien dat aangever verdachte duwt tegen zijn borst/sleutelbeen. Hierbij staat aangever licht voorover gebogen. Hierna haalt verdachte met zijn rechterarm uit over de linkerarm van aangever uit richting het hoofd van aangever. Hierbij raakt hij aangever op zijn hoofd, waarna aangever verder voorover buigt en zijn helm afvalt. Aangever springt daarop direct naar achteren en verdwijnt uit beeld. Vervolgens komt aangever weer in beeld, pakt de helm van de grond en loopt richting de camera. Hij draait zich dan om en loopt terug naar verdachte. Getuige [getuige] houdt hem dan tegen en blijft tussen aangever en verdachte in staan die inmiddels ook weer terug is komen lopen. De verdachte loopt dan naar zijn scooter en rijdt weg.
Aangever loopt weer richting de camera met de helm in zijn hand. Hij houdt daarbij de helm hoog in de lucht. Als hij vlak voor de camera is, is te zien dat er iets, naar later blijkt een mes, in de helm steekt.7
Er is onderzoek gedaan naar de helm die aangever droeg. Het betreft een brom/motorfietshelm. De helm bestaat uit een harde buitenschaal en een zachtere (piepschuimachtige) binnenlaag. De harde kunststof buitenschaal heeft een dikte van circa 3,5 mm. De dikte van de zachtere binnenlaag varieert van 25 mm (ter hoogte van de kinbandbevestigingen) tot circa 40 mm (middendeel). Aan de linker buitenkant van de helm, gezien vanuit de drager, is een beschadiging te zien in de vorm van een spleetvormige opening. Door de beschadiging is de witte binnenlaag te zien. De diepte van de opening is niet meetbaar. Aan de binnenzijde van de helm is geen beschadiging waargenomen.
Er is ook onderzoek gedaan naar het mes. Het betreft een inklapbaar metalen mes. Het mes heeft uitgeklapt een totale afmeting van circa 20 cm. Het lemmet heeft een lengte van circa 8 centimeter en is enkelsnijdend. Het lemmet is door de verbalisant onder een microscoop met scheerlicht bekeken. Bij circa 30 mm gemeten vanuit de punt van het lemmet is een verstoring van het oppervlak waargenomen. De verbalisant concludeert hieruit dat het mes mogelijk circa 30 mm de helm is binnengedrongen.
Tot slot is onderzoek gedaan naar de plek waar het mes het hoofd had geraakt indien deze de helm geheel hard doorboord. De verbalisant concludeert dat het mes bij dieper binnendringen het hoofd linksachter geraakt zou hebben.8
De rechtbank neemt de conclusies van de verbalisant over en concludeert dat het mes 30 mm de helm is binnengedrongen waarbij, indien de gehele helm was doorboord, aangever linksachter op zijn hoofd zou zijn geraakt.
De verdediging heeft opgemerkt dat uit de camerabeelden en de getuigenverklaringen niet valt af te leiden dat verdachte aangever met een mes in zijn helm heeft gestoken. Anders dan de verdediging concludeert is daarmee niet gezegd dat dit niet heeft plaatsgevonden. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, die eerst met zijn rechterhand richting zijn rechterheup ging, de plek waar aangever eerder die dag een mes bij verdachte heeft gezien, een slaande beweging maakt richting de helm van aangever. Vervolgens is te zien dat de helm op de grond valt. Verder is op de camerabeelden te zien dat aangever de helm van de grond pakt en
5 Verklaring van getuige [getuige] , p. 33-34.
6 Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 82.
8 Proces-verbaal werktuigsporenonderzoek, p. 110-116.
daarmee direct richting de camera loopt. Hij keert daarna terug richting de verdachte en houdt hierbij de helm in zijn hand. Hierna volgt er kennelijk een discussie tussen verdachte en aangever, waarna verdachte wegrijdt en aangever wederom naar de camera loopt en duidelijk is te zien dat er een mes in de helm van aangever steekt. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte het mes in de helm van aangever heeft gestoken toen hij een slaande beweging maakte richting het hoofd van aangever.
Het alternatieve scenario zoals geschetst door de verdediging, namelijk dat in de tijd dat aangever buiten beeld is, hij zelf het mes in de helm heeft gestoken wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdediging doelt op de beelden van 16:17:25 uur tot 16:17:26 uur afkomstig van café [naam 3] . De rechtbank merkt daarbij op dat de tijd op de beelden een uur achterloopt op de werkelijke tijd. De rechtbank heeft de beelden nogmaals en zeer uitvoerig en gedetailleerd bekeken. Op deze beelden is te zien dat terwijl aangever met verdachte discussieert nadat het incident heeft plaatsgevonden, zijn lichaam heel kort uit beeld verdwijnt. Zijn linkerhand blijft dan eerst wel in beeld, waarna deze uit beeld verdwijnt en binnen een seconde verschijnt de rechterhand van aangever in beeld met daarin de helm. Gelet op het zeer korte tijdsbestek waarop beide handen van aangever, en daarmee aangever, uit beeld is, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat aangever voldoende tijd had om een mes te pakken en vervolgens in zijn helm te steken. Op de beelden is bovendien is te zien dat getuige [getuige] naar aangever kijkt, ook als hij kort uit beeld verdwijnt. Getuige [getuige] heeft verklaard geen mes te hebben gezien bij aangever.
De verklaring van verdachte dat hij eerder die dag een mes bij aangever heeft gezien en deze heeft geprobeerd af te pakken, wordt evenmin ondersteund door de bewijsmiddelen. Op camerabeelden van de Molenstraat is te zien dat verdachte en aangever elkaar die dag eerder hebben getroffen, namelijk om 14.20 uur. Op deze beelden is te zien dat beiden op een halve meter van elkaar staan, naar elkaar wijzen en bewegen met hun armen. Op de beelden is geen fysiek contact tussen hen te zien noch dat verdachte een mes dat zich in de hand van aangever zou bevinden vastpakt, zoals verdachte heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario zoals geschetst door de verdediging niet aannemelijk is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, terwijl hij een mes in zijn hand een slaande beweging heeft gemaakt richting het hoofd van aangever, waarna het mes is blijven steken in de helm van aangever.
Absoluut ondeugdelijke poging
Omwille van de leesbaarheid behandelt de rechtbank eerst dit verweer. De verdediging heeft het verweer gevoerd dat (indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde gedragingen zou komen) sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Het slaan of steken met het mes in de richting van de helm van aangever had in geen enkel geval tot de dood van, of zwaar lichamelijk letsel bij, aangever kunnen leiden. De helm die aangever op had heeft namelijk de keuringen voor wat betreft verkeersveiligheid doorstaan, zodat deze geschikt is bescherming te bieden tegen harde klappen tegen het hoofd. De helm is dan ook een absoluut ondeugdelijk object nu het mes in geen enkele geval door de helm zou kunnen gaan.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek naar de helm en het door verdachte gebruikte mes, blijkt dat het mes de helm deels heeft doorboord. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt de dikte van de harde buitenlaag en zachte binnenlaag tezamen op het dikste punt van de helm in totaal 43,5 mm bedroeg. Het mes is 30 mm de helm binnengedrongen, waarbij de harde buitenlaag en een deel van de binnenlaag was
doorboord. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat het onmogelijk was om met het mes de helm dieper te doorboren en het hoofd van aangever te bereiken. Aldus is er sprake van een deugdelijke en dus strafbare poging.
Is er sprake van poging doodslag?
De vraag die rechtbank dient te beantwoorden is hoe de bewezenverklaarde handelingen dienen te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdacht vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, waarbij van belang is of door de handelingen van verdachte naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood ontstaat.
De rechtbank overweegt dat het steken met een mes in het hoofd van een mens dodelijk kan zijn. Het hoofd is immers een vitaal en zeer kwetsbaar gedeelte van het lichaam. Als het mes de gehele helm had doorboord, had dit het hoofd van aangever geraakt en mogelijk ook de buitenste rand daarvan doorboord. De kans op de dood in het geval een mens met een mes in zijn/haar hoofd wordt gestoken is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer aanmerkelijk. Door desondanks een mes in de helm van aangever te slaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op aangevers dood bewust aanvaard.
Dat aangever een valhelm droeg maakt dit niet anders omdat een valhelm niet bedoeld, noch geschikt, is om messteken af te weren.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 april 2021, te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,(onverhoeds en met kracht) een zwaaiende, stekende, slaande of stotende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd
/het gezicht, in ieder geval het bovenlijfvan die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, een
(vouw)mes in zijn hand had en met het
(vouw)mes de helm die die [slachtoffer] op zijn hoofd droeg, zodanig heeft geraakt dat het
(vouw)mes in die helm bleef steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd doorgebracht in voorarrest in combinatie met een forse taakstraf. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van zeven maanden in combinatie met een langere voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Hij heeft tijdens een ruzie met aangever met een mes in zijn hand een slaande beweging gemaakt richting het hoofd van aangever waardoor het mes in de helm is blijven steken. Het mes is uiteindelijk 3 centimeter diep de helm ingegaan. Nu de helm iets meer dan 4 centimeter dik was, had het niet veel gescheeld of verdachte had aangever in zijn hoofd gestoken. Aangever mag van geluk spreken dat het mes niet dieper de helm is binnengedrongen. In dit geval was de kans aanzienlijk geweest dat een kwetsbare structuur in zijn hoofd was geraakt, waardoor mogelijk ernstig letsel zou zijn opgetreden met de dood als gevolg. De rechtbank acht dit een ernstig feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 juni 2021. Nu de verdachte een ontkennende houding aanneemt ten aanzien van het tenlastegelegde ziet de reclassering geen mogelijkheid tot het opstellen van een plan van aanpak. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 1 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte vanaf zeer jonge leeftijd meermalen is veroordeeld voor voornamelijk vermogens- en opiumdelicten. De frequentie van de veroordelingen is de laatste jaren sterk verminderd, waarbij de rechtbank opmerkt dat er in de afgelopen vijf jaren geen onherroepelijke veroordelingen meer hebben plaatsgevonden.
Alles overziend acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Tot het opleggen van een voorwaardelijk deel ziet de rechtbank geen grond gelet op het reclasseringsadvies.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering nu de gestelde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit het verzocht schadebedrag te matigen.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de vordering tot schadevergoeding aldus dat deze is gebaseerd op ‘aantasting in persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Voor toewijsbaarheid van dergelijke vorderingen is het uitgangspunt dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Een enkel psychisch onbehagen is niet voldoende. Over het algemeen vereist het voornoemd geestelijk letsel dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden. Weliswaar blijkt uit de informatie van de huisarts dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit kampt met slaapproblemen en onveiligheidsgevoelens, maar van een erkend psychiatrisch ziektebeeld is vooralsnog niet gebleken. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. J.M.J.M. Doon rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 augustus 2021.
mr. A.S. Gaastra en mr. Doon zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.