ECLI:NL:RBGEL:2021:4304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
9277500 \ CV EXPL 21-4835 \ 48053
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • V.A.J. Abbing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Arbowet en de totstandkoming van een basiscontract tussen arbodienstverlener en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen PanterGroep B.V. en de besloten vennootschappen H. van der Berg B.V. en H. van der Berg Expeditie B.V. Het geschil betreft de vraag of er in 2017 een nieuw contract tot stand is gekomen tussen PanterGroep en Van der Berg c.s. naar aanleiding van de wijziging van de Arbowet. Van der Berg c.s. hebben in 2013 een verzekering afgesloten bij GABA Assurantiën, waarbij PanterGroep de arbodienstverlening verzorgde. Na de wijziging van de Arbowet in 2017 heeft PanterGroep een nieuw contract aangeboden, maar dit is nooit door Van der Berg c.s. ondertekend. PanterGroep vorderde betaling van openstaande facturen, maar Van der Berg c.s. betwistten de rechtsgeldigheid van de vorderingen, stellende dat er geen nieuw contract was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat er geen nieuw contract tot stand was gekomen, omdat de wilsverklaringen van Van der Berg c.s. niet overeenstemden met het aanbod van PanterGroep. De vorderingen van PanterGroep werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9277500 \ CV EXPL 21-4835 \ 48053
uitspraak van 4 augustus 2021
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap PanterGroep B.V., h.o.d.n. PanterGroep Arbodienstverlening
gevestigd te Culemborg
eisende partij
gemachtigde H.J. Jansen BV gerechtsdeurwaarders
tegen
1.
de besloten vennootschap H. van der Berg B.V.
gevestigd te Duiven
gedaagde partij
procederend in persoon
2.
de besloten vennootschap H. van der Berg Expeditie B.V.
gevestigd te Duiven
procederend in persoon
Eisende partij wordt hierna Pantergroep en gedaagde partijen worden gezamenlijk Van der Berg c.s. dan wel ieder voor zich H. Van der Berg B.V. en H. Van der Berg Expeditie B.V. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van der Berg c.s. hebben in 2013 via GABA Assurantiën (hierna: GABA) een Ziekteverzuim conventioneel verzekering inclusief geïntegreerde arbodienstverlening (door Pantergroep) afgesloten ingaande 1 januari 2014. Pantergroep factureerde daarbij rechtstreeks aan Van der Berg c.s. en Van der Berg c.s. declareerden de facturen van Pantergroep vervolgens bij GABA (die het dan weer verrekende met de verzekeringspremie).
2.2.
Per 1 juli 2017 is de arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) gewijzigd. Pantergroep heeft ter gelegenheid daarvan per e-mail van 26 juli 2017 een nieuw tweejarig contract aangeboden aan Van der Berg c.s.
2.3.
Partijen hebben vervolgens over dit nieuwe contractaanbod gecommuniceerd, maar er is geen nieuw contract getekend door Van der Berg c.s. met Pantergroep.
2.4.
Pantergroep heeft op 30 november 2017 facturen gestuurd voor de contractperiode 01-01-2018 t/m 31-12-2018 en deze zijn door Van der Berg c.s. betaald.
2.5.
Op 7 december 2018 heeft Pantergroep facturen gestuurd voor de contractperiode tot eind 2019. Deze facturen zijn niet door Van der Berg c.s. betaald.
2.6.
Eind 2018 heeft Van der Berg c.s. het contract met GABA tegen 1 januari 2019 opgezegd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Pantergroep vordert – samengevat – ten aanzien van H. Van der Berg B.V. veroordeling tot betaling van € 5.849,74 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 4.403,55 vanaf 23 februari 2021 tot en met de dag van voldoening en ten aanzien van H. van der Berg Expeditie B.V. veroordeling tot betaling van € 2.005,64 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 1509,79 vanaf 23 februari 2021 tot en met de dag van voldoening.
3.2.
Pantergroep legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Van der Berg c.s. in verzuim zijn met de nakoming van de betalingsverplichting voor de facturen over 2019 en dat Pantergroep kosten heeft moeten maken om haar vorderingen te incasseren.
3.3.
Van der Berg c.s. hebben verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat er in 2017 geen tweejarig contract is overeengekomen met de Pantergroep en dat de overeenkomst uit 2014 met Pantergroep gelijktijdig is geëindigd met de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst met GABA en dat zij daarom over 2019 niets aan Pantergroep verschuldigd zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sinds 2014 een overeenkomst bestond tussen Van der Berg c.s. en GABA waarvan de arbodienstverlening door Pantergroep onderdeel uitmaakte en dat Pantergroep voor haar dienstverlening jaarlijks rechtstreeks aan Van der Berg c.s. factureerde. Ook niet in geschil is dat de facturen over 2018 zijn voldaan.
4.2.
Kern van het geschil is of er in 2017 een nieuw rechtstreeks tweejarig contract tussen Pantergroep en Van der Berg c.s. tot stand is gekomen op basis waarvan Van der Berg c.s. gehouden zijn om de facturen over 2019 te voldoen. De beantwoording van deze vraag is essentieel voor de vraag of er aan Pantergroep de vorderingen toekomen en dient daarom eerst te worden beantwoord.
4.3.
Pantergroep heeft zich erop beroepen dat Van der Berg c.s. door de wijziging van de Arbowet gehouden was om een rechtsreeks basiscontract af te sluiten met een gecertificeerde arbodienstverlener en dat de dienstverlening door Pantergroep onder de oude overeenkomst uit 2014 niet meer kon worden voortgezet. Pantergroep is er daarbij van uitgegaan dat Van der Berg c.s. zich aan het in 2017 aangeboden contract hebben gebonden door de facturen over 2018 te betalen en ook voor het overige gebruik te blijven maken van de dienstverlening van Pantergroep.
4.4.
Van der Berg c.s. betwisten dat er in 2017 een nieuw tweejarig basiscontract tot stand is gekomen. Pantergroep heeft weliswaar een voorstel gestuurd maar dit is nooit door Van der Berg c.s. getekend. Er is gecorrespondeerd over de voorwaarden van het nieuwe basiscontract, maar deze correspondentie heeft nooit tot een duidelijk gevolg geleid. De facturen over 2018 zijn betaald met de gedachte dat alles bij het oude zou blijven (zoals in 2014 overeengekomen) en bovendien zijn de facturen net als eerdere facturen bij GABA ingediend om in mindering te worden gebracht op de verzekeringspremie uit hoofde van die overeenkomst uit 2014. Eind 2018 is de overeenkomst met GABA beëindigd en daarmee wat Van der Berg c.s. betreft dus ook de overeenkomst met Pantergroep die daar onderdeel van uitmaakte.
4.5.
De kantonrechter overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld als volgt. Op grond van de wijziging van de Arbowet in 2017 dient elke werkgever een basiscontract te sluiten met een arbodienstverlener. Volgens de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Arbowet [1] dient daarbij vermeld te worden dat het niet verplicht is dat de werkgever de overeenkomst rechtstreeks met de arbodienstverlener sluit. Een werkgever kan ook een overeenkomst met een verzuimverzekeraar sluiten waarbij een arbodienst in het pakket zit. Aanpassen van bestaande contracten aan de eisen van een basiscontract kan door middel van een aanvulling op het huidige contract of door een nieuw contract af te sluiten. Het standpunt van Pantergroep dat partijen wettelijk verplicht waren om per 1 juli 2017 rechtstreeks met elkaar een nieuw basiscontract te sluiten, volgt de kantonrechter om die redenen dan ook niet.
4.6.
Voorts is niet gesteld noch gebleken dat de overeenkomst uit 2014 door de wijziging van de Arbowet van 1 juli 2017 van rechtswege is geëindigd of is vervangen door de overeenkomst die Pantergroep in 2017 aan Van der Berg c.s. heeft gestuurd. De gewijzigde Arbowet kent slechts de verplichting voor werkgevers om de aanpassing van de overeenkomst in lijn met de wetswijziging te regelen voor het verstrijken van de overgangstermijn (1 juli 2017 t/m 1 juli 2018), maar voorziet niet in een oplossing als bestaande contractspartners niet tot een basiscontract komen. Het niet aan de eisen van de gewijzigde Arbowet voldoen, leidt verder alleen tot een boete voor de werkgever en heeft geen invloed op de overeenkomst zelf of de positie van Pantergroep. In dat licht oordeelt de kantonrechter dat deze wijziging in de Arbowet niet de strekking heeft de geldigheid van bestaande overeenkomsten zelf aan te tasten. De stelling van Pantergroep dat de dienstverlening niet meer op basis van de bestaande overeenkomst uit 2014 kon worden uitgevoerd is daarom niet houdbaar.
4.7.
Nu de wijziging van de Arbowet niet heeft geleid tot een automatische omzetting van de overeenkomst uit 2014 naar het door Pantergroep voorgestelde rechtstreeks tweejarige basiscontract uit 2017 moet worden bezien of er op andere gronden kan worden aangenomen dat er tussen Pantergroep en Van der Berg c.s. in 2017 een nieuw contract tot stand is gekomen. Daarvoor moet worden bekeken of er sprake is van aanbod en aanvaarding in de zin van artikel 6:217 BW. Daarbij geldt dat op grond van artikel 3:37 lid 1 BW de aanvaarding in iedere vorm kan geschieden en ook in een of meer gedragingen besloten kan liggen. Voor aanvaarding is nodig dat de wilsverklaring van de wederpartij inhoudelijk met het aanbod overeenstemt. Of dat het geval is moet worden beoordeeld aan de hand van de wilsvertrouwensleer.
4.8.
Partijen hebben naar aanleiding van het door Pantergroep gedane voorstel in 2017 met elkaar via e-mail gecorrespondeerd over de contractduur. Het voorstel van Pantergroep was een contractduur van twee jaar en daar zijn door Van der Berg c.s. vragen over gesteld. Dit is gedaan per email van 25 september 2017 waarin onder meer staat: “
Wat gebeurt er met ons contract mochten wij van verzekering willen veranderen. Wij zin nu verzekerd via Gaba, maar als wij een andere verzekering zouden afsluiten, zitten wij dan aan het contract van 2 jaar vast?” Pantergroep heeft per e-mail van 26 september 2017 daarop geantwoord als volgt: “
Indien u een contract afsluit voor de duur van 2 jaar dan bent u hier een tweetal jaren aan gehouden. Wel kunt u elders een Inkomensverzekering afsluiten en deze koppelen aan de [sic] uw contract met PanterGroep. Het staat u als werkgever vrij om hiervoor te kiezen.” De communicatie over het contract valt nadien stil zonder dat er duidelijkheid is of het contract door Van der Berg c.s. wordt geaccepteerd. Vast staat wel dat Van der Berg c.s. in de e-mail van 25 september 2017 het aanbod, zoals dat door de Pantergroep is gedaan, niet hebben aanvaard. De omstandigheid dat de facturen over 2018 wel door Van der Berg c.s. zijn betaald, doet daar niet aan af. Ook onder de overeenkomst uit 2014 zouden zij verplicht geweest zijn voor de dienstverlening te betalen en bovendien hebben Van der Berg c.s. de facturen ook – zoals zij sinds 2014 al deden – bij GABA ingediend om in mindering te worden gebracht op de verzekeringspremie en vermeldden de facturen uit 2018 ook maar een tijdvak van een (1) jaar. Daarnaast is door Van der Berg c.s. gesteld en door Pantergroep onvoldoende betwist dat Van der Berg c.s. in 2019 slechts gebruik hebben gemaakt van de dienstverlening van Pantergroep voor zover het uitloopdekking betreft van de overeenkomst uit 2014. Alles bij elkaar bezien is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake was van een aanvaarding door Van der Berg c.s. van het door Pantergroep in 2017 gedane aanbod voor een tweejarige rechtstreekse overeenkomst met Pantergroep, omdat de daarop gerichte wilsverklaringen van Van der Berg c.s. die inhoudelijk met het aanbod van Pantergroep overeenstemmen ontbreekt.
4.9.
Nu er in 2017 geen rechtstreeks tweejarige contract tot stand is gekomen tussen Pantergroep en Van der Berg c.s. ontbreekt de rechtsgrond aan de vorderingen van Pantergroep en worden de vorderingen om die reden worden afgewezen.
4.10.
Pantergroep wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De proceskosten aan de zijde van Van der Berg c.s. worden conform artikel 238 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de liquidatietarieven kanton, begroot op € 622,00 (2 punten × tarief € 311,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Pantergroep in de kosten van de procedure, aan de zijde van Van der Berg c.s. begroot op € 622,00;
5.3.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. V.A.J. Abbing en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015-2016, 34375, 3, p. 19.