ECLI:NL:RBGEL:2021:4234

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/05/365881 / HA ZA 20-105
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke financiële afwikkeling misgelopen samenwerking met terugbetaling van geldleningen en vereffening van aandelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen en hun aandeelhouders over de financiële afwikkeling van een misgelopen samenwerking. De rechtbank heeft op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een zaak waarin de eisers, [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2], vorderden dat de gedaagde, [ged.conv./eis.reconv.], zou worden veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen die voortvloeien uit geldleningen en de vereffening van aandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden geldleningen zijn verstrekt door [bedrijf1] aan [bedrijf2] en dat deze leningen zijn overgenomen door [ged.conv./eis.reconv.]. De rechtbank oordeelde dat [ged.conv./eis.reconv.] in gebreke is gebleven met de terugbetaling van deze leningen, en heeft de vorderingen van de eisers toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde niet kon aantonen dat de leningen waren vereffend in het kader van een tussentijdse afrekening van het project. De rechtbank heeft ook de vorderingen in reconventie van [ged.conv./eis.reconv.] afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/365881 / HA ZA 20-105
Vonnis van 4 augustus 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf4] BV,
gevestigd te [plaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.conv./ged.reconv.2],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. A. Visser te [plaats 2] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv.],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. R.J. Sark en mr. J.E.M. Oude Kempers te Arnhem.
Partijen zullen hierna [bedrijf4] , [eis.conv./ged.reconv.2] . en [ged.conv./eis.reconv.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 november 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2012 zijn de heren [betrokkene1] (hierna: [betrokkene1] ), [betrokkene2] (hierna: [betrokkene2] ) en [betrokkene3] (hierna: [betrokkene3] ) met elkaar overeengekomen gezamenlijk een onderneming op te richten die zich zou gaan bezighouden met het ontwikkelen, bouwen en vermarkten van zogenaamde ‘moderne hybride werktuigdragers met elektrische powertrain voor off-road toepassingen’, door de partijen ook wel de [eis.conv./ged.reconv.2] genoemd. Het betreft een innovatieve machine (tractor) voor toepassing bij de zogenaamde rijpadenteelt. De ontwikkeling van de [eis.conv./ged.reconv.2] is een initiatief van [betrokkene2] .
2.2.
Om zo snel mogelijk (Europese) subsidies te kunnen verwerven en met de bouw van de [eis.conv./ged.reconv.2] te kunnen starten, hebben [betrokkene1] , [betrokkene2] en [betrokkene3] besloten voorafgaand aan de oprichting van een gezamenlijke onderneming eerst door middel van een samenwerkingsverband tussen eigen ondernemingen te gaan samenwerken. [betrokkene1] gebruikte daarvoor zijn onderneming [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ), [betrokkene2] heeft daarvoor twee vennootschappen opgericht, te weten [ged.conv./eis.reconv.] . (hierna: [ged.conv./eis.reconv.] ) als holdingmaatschappij (waarvan [betrokkene2] directeur en enig aandeelhouder was) en [bedrijf2] . (hierna: [bedrijf2] ) als werkmaatschappij (waarvan [ged.conv./eis.reconv.] directeur en enig aandeelhouder was). [betrokkene3] gebruikte voor de samenwerking zijn onderneming [bedrijf3] (hierna: [bedrijf3] ).
2.3.
Ten behoeve van die samenwerking hebben zij op 6 november 2012 en op 8 mei 2013 samenwerkingsovereenkomsten gesloten.
2.4.
In de samenwerkingsovereenkomst van 6 november 2012 staat onder meer het volgende:
‘(…)
De partijen:
  • [bedrijf3] ,
  • [bedrijf 1] .,
  • [bedrijf2] ,
werken bij de ontwikkeling van de [eis.conv./ged.reconv.2] samen (…)
Voorts overwegende dat partijen:
  • hun ervaring, kennis, contacten en reeds ontwikkelde ideeën omtrent allerlei aspecten van de [eis.conv./ged.reconv.2] inbrengen in de samenwerking;
  • naar elkaar op geen enkele wijze een exclusieve aanspraak zullen maken op de intellectuele eigendommen die in en uit de samenwerking zijn ontstaan;
  • elkaar garanties wil geven voor bedrijfsmatige realisatie van de [eis.conv./ged.reconv.2] (ontwikkeling, ontwerp, bouw en vermarkting)
(…)
Intellectueel eigendom, naam en vermarkting
[bedrijf2] , [bedrijf3] en [bedrijf 1] , zijn allen te beschouwen als initiatiefnemer, eigenaar van het intellectuele eigendom dat is ontwikkeld, en als investeerder. Zij zullen in een nadere overeenkomst het juridische eigendom en gebruiksrecht uitwerken. Deze overeenkomst doet recht aan inbreng en belangen van alle partijen;
Het intellectuele eigendom van de [eis.conv./ged.reconv.2] en de naam komt te liggen bij de drie partners die haar ontwikkelen in de verhouding van hun inzet en voor zover die niet wordt vergoed uit de middelen zoals genoemd in projectvoorstel;
Vooruitlopend op de vermarkting van de [eis.conv./ged.reconv.2] zullen de drie partijen afspraken maken over vergoedingen voor de gemaakte investeringen in deze ontwikkeling; (…)’
2.5.
De samenwerkingsovereenkomst van 8 mei 2013 vermeldt onder meer het volgende:
‘Samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijf3] , [bedrijf 1] en [bedrijf2] :
Voorstel voor onze afspraken om uitvoering van ons EFRO project en de bouw van de [eis.conv./ged.reconv.2] mogelijk te maken, vooruitlopend op de oprichting van een BV.
(…)
Eigendom/Zeggenschap
Er wordt onderscheid gemaakt tussen eigendom/aandelen en stemrecht/zeggenschap.
Eigendom/Aandelen
Het is de bedoeling dat [eis.conv./ged.reconv.2] uiteindelijk een producent van werktuigdragers wordt. Deze producent is van de aandeelhouders.
Bij afspraak (5 april 2013) is de verdeling van de aandelen:
  • [betrokkene2] 30 ½ %
  • [bedrijf 1] 57 ½ %
  • [betrokkene3] 12 %
De rato van aandelen bepaalt de verdeling van opbrengsten/verliezen en het stemrecht in de aandeelhoudersvergadering die besluit over de strategische beslissingen betreffende vermogen en majeure koerswijzigingen.
(…)
Als partijen lopende het EFRO-project uren en middelen inbrengen anders dan die zijn genoemd in de start-begroting (EFRO) en die door alle partijen zijn goedgekeurd kan dit de rato van aandelen doen veranderen. Deze uren en kosten worden bijgehouden en na afloop van het project verrekend naar euro’s. De uren worden ingebracht voor een bedrag van 100 euro per begroot en gewerkt uur.
(…)
Stemrecht/Zeggenschap
Het stemrecht, de zeggenschap over de operationele zaken betreffende de ontwikkeling, de bouw en de verkoop van de [eis.conv./ged.reconv.2] is gelijk verdeeld over de drie partners: de stemverhouding is 1:1:1.
(…)’
2.6.
De betrokken partijen zijn op basis van deze samenwerkingsovereenkomsten met diverse voorbereidende werkzaamheden gestart. [bedrijf 1] heeft de verkregen Europese subsidies aangewend voor onder andere de kosten voor personeel, engineering, de (ontwikkeling van) de software en materialen. [betrokkene2] heeft zich in die fase met name beziggehouden met het (doen) opzetten van de website voor de [eis.conv./ged.reconv.2] , het doen opzetten van een zogenaamde cloudomgeving waarin alle informatie over het project werd opgeslagen en het aanvragen van intellectuele eigendomsrechten op de binnen het samenwerkingsverband ontwikkelde ideeën met betrekking tot de [eis.conv./ged.reconv.2] . Als gevolg daarvan zijn in december 2013 op naam van [betrokkene2] vier octrooien aangevraagd, die in juni 2015 zijn verleend.
2.7.
In de tussenliggende periode hebben [bedrijf 1] als schuldeiser en [bedrijf2] als schuldenaar op 18 juni 2013 een geldleningsovereenkomst gesloten waarin het volgende staat:
‘(…)
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 18 juni 2013 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 50.000,- (…).
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom een rente te betalen. De rente bedraagt bij aanvang van deze overeenkomst 7% op jaarbasis. De rente zal jaarlijks in onderling overleg tussen de partijen worden vastgesteld. De rentetermijnen vervallen drie maandelijks, voor het eerst op 30 september 2013.
Artikel 3
De aflossingsverplichting bedraagt € 5.000,- per maand ingaande per 1-03-2014 tot en met 31-1-2015 per deze datum moet het totale leningsbedrag zijn teruggestort.
Artikel 4
(…) Indien de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld, (…) is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met de rente tot de dag van betaling op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.
Artikel 5
Als zekerheid is door de schuldenaar aan schuldeiser verstrekt het aandeel in de tegoeden van de EFRO beschikking voor [eis.conv./ged.reconv.2] , die de schuldenaar heeft ontvangen of nog zal gaan ontvangen in de nabije toekomst.
(…)
2.8.
[betrokkene1] , [betrokkene2] en [betrokkene3] hebben vervolgens (via hun persoonlijke holdingmaatschappijen, te weten [bedrijf4] , [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf5] ) op 13 mei 2014 [bedrijf6] . (hierna: [bedrijf6] ) opgericht. Op
13 mei en 10 juni 2014 hebben zij in een zogenoemde buiten statutaire verklaring enkele aanvullende afspraken op de samenwerkingsovereenkomst van 8 mei 2013 vastgelegd. Deze afspraken luiden voor zover thans van belang als volgt:
‘(…)
Hierbij verklaren partijen dat een ieder de door hem of zijn bedrijf ontwikkelde Intellectuele eigendommen in het kader van de ontwikkeling van de [bedrijf6] “zonder enige kosten en/of daaraan verbonden rechten” inbrengen in [bedrijf6] , waarna het Intellectueel Eigendom het bezit van de [bedrijf6] . is en daarmee indirect het gezamenlijk bezit is van [betrokkene3] , [betrokkene1] en [betrokkene2] , zoals oorspronkelijk bedoeld; hieronder valt ook het door [betrokkene2] Ham op persoonlijke titel aangevraagde octrooi omtrent de [bedrijf6] .
 Tevens brengen partijen de lusten en lasten in van het lopende EFRO-project [eis.conv./ged.reconv.2] , hiermee wordt dan tevens de aangevraagde subsidie ingebracht, (…)’
2.9.
Op 23 december 2014 heeft [betrokkene2] een Europees octrooi aangevraagd op de binnen het samenwerkingsverband ontwikkelde ideeën met betrekking tot de [eis.conv./ged.reconv.2] .
2.10.
Op 28 december 2015 hebben [bedrijf 1] als schuldeiser en [bedrijf2] als schuldenaar een tweede geldleningsovereenkomst gesloten waarin het volgende staat:
‘(…)
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 28 december 2015 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 100.000,- (…).
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom een rente te betalen. De rente bedraagt bij aanvang van deze overeenkomst 5% op jaarbasis. De rente zal jaarlijks in onderling overleg tussen de partijen worden vastgesteld. De rentetermijnen vervallen drie maandelijks, voor het eerst op 31 maart 2016.
Artikel 3
De aflossingsverplichting bedraagt € 10.000,- per maand ingaande per 01-06-2016 tot het gehele bovenstaande lening bedrag inclusief verschuldigde rente is voldaan.
Artikel 4
(…) Indien de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld, (…) is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met de rente tot de dag van betaling op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.
Artikel 5
Als zekerheid is door de schuldenaar aan schuldeiser verstrekt het aandeel in de tegoeden van de EFRO beschikking voor [eis.conv./ged.reconv.2] , die de schuldenaar heeft ontvangen. Tevens geeft schuldenaar aan schuldeiser haar aandeel in de opbrengst van de beide ontwikkelde en gebouwde [eis.conv./ged.reconv.2] ’s per direct in onderpand zijnde eerste pandrecht. Dit onderpand zal als eerste voor verrekening in geheel in aanmerking komen tbv. aflossing van deze geldlening.
(…)’
2.11.
Eind 2015 / begin 2016 heeft [betrokkene3] zich uit de samenwerking teruggetrokken. [bedrijf5] heeft vervolgens haar 12% aandelenbelang in [bedrijf6] aan [bedrijf4] (de moedermaatschappij van [bedrijf 1] ) verkocht en geleverd. [betrokkene1] verkreeg daarmee indirect een belang van 69,5% in het aandelenkapitaal van [bedrijf6] . De overige 30,5% was nog altijd in handen van [ged.conv./eis.reconv.] .
2.12.
[betrokkene1] en [betrokkene2] hebben vervolgens gesproken over de verhoudingen binnen [bedrijf6] en de wijze waarop zij die in de toekomst zouden willen vormgeven, hetgeen in een stappenplan is vastgelegd.
2.13.
Naar aanleiding van het gemaakte stappenplan heeft [bedrijf 1] haar rechten en verplichtingen betreffende het [eis.conv./ged.reconv.2] -project afgesplitst naar een (daartoe door [bedrijf4] op 5 december 2017) opgerichte nieuwe vennootschap [eis.conv./ged.reconv.2] .
2.14.
[betrokkene2] heeft op 26 december 2017 namens [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf2] een overeenkomst tot schuldovername ondertekend waarin staat dat [ged.conv./eis.reconv.] de schuld overneemt van [bedrijf2] aan [bedrijf 1] uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten van 2013 en 2015. Ook heeft [betrokkene2] diezelfde dag [betrokkene2] namens [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf2] een andere overeenkomst tot schuldovername ondertekend waarin is vermeld:
‘(…)
In aanmerking nemende:
 dat partij B (opmerking rechtbank: [bedrijf2] ) medio 2014 ter leen ontvangen heeft van [bedrijf6] te [plaats 1] een bedrag ad € 53.036 euro in verband met voorfinancieren onderdelen [bedrijf6] deze geldlening hierna ook te noemen “de Schuld”;
(…)
Verklaren te zijn overeengekomen:
 Partij B draagt per 26 december 2017 over aan partij A (opmerking rechtbank: [ged.conv./eis.reconv.] ) die per dezelfde datum van partij B overneemt de Schuld van partij B aan [bedrijf6] . ten bedrage van € 53.036 (…).
(…)’
2.15.
Een dag later, op 27 december 2017 hebben [betrokkene1] en [betrokkene2] , handelend in privé en als zelfstandig bevoegd bestuurders van hun eigen vennootschappen, een zogenaamde ‘Overeenkomst met betrekking tot [bedrijf6] ’ gesloten. Deze overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Koop en verkoop:
- [ged.conv./eis.reconv.] . verkoopt al haar aandelen in [bedrijf7] aan [eis.conv./ged.reconv.2] . voor een koopprijs van twee honderd veertien duizend euro (€ 214.000,00). [eis.conv./ged.reconv.2] . koopt deze aandelen. De koopprijs wordt schuldig gebleven onder de voorwaarden zoals vermeld staan in het ontwerp van de door Van Goor Schuurman Notarissen opgemaakte aandelenoverdracht (…);
- [ged.conv./eis.reconv.] . verkoopt tevens al haar aandelen in [bedrijf6] . aan [bedrijf4] voor een koopprijs van drie honderd vijf euro (€ 305,00). [bedrijf4] koopt deze aandelen (…).
Herstructurering [eis.conv./ged.reconv.2] .
Beide koopovereenkomsten en leveringen van aandelen houden verband met een algehele herstructurering bij [eis.conv./ged.reconv.2] . Daartoe zal medio tweeduizendachttien een juridische fusie tussen [eis.conv./ged.reconv.2] . als verkrijgende vennootschap en [bedrijf6] . als verdwijnende vennootschap plaatsvinden. Gelijk na het effectueren van deze juridische fusie zal [ged.conv./eis.reconv.] . eenzelfde belang in [eis.conv./ged.reconv.2] . verkrijgen als zij thans heeft in [bedrijf6] . Bij dit belang worden de stemrechtloze en gewone aandelen in [bedrijf6] . als eenzelfde soort aandelen gezien, zodat aan [ged.conv./eis.reconv.] . uiteindelijk dertig en een half procent (30,5%) van de aandelen [eis.conv./ged.reconv.2] . verkrijgt.
Ontbindende voorwaarde
In verband met het vorenstaande vinden de koop en verkoop en de levering van de aandelen [bedrijf7] en van de aandelen [bedrijf6] . plaats onder de ontbindende voorwaarde dat [ged.conv./eis.reconv.] ., dan wel een door haar nader te noemen derde (over welke derde de zeggenschap en het bestuur direct dan wel indirect enkel en alleen bij de heer [betrokkene2] dient te liggen) niet uiterlijk op het moment dat de fusie tussen [bedrijf6] . en [eis.conv./ged.reconv.2] . geëffectueerd wordt, dertig procent (30%) van de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] . heeft gekregen.
De heer [betrokkene2] dan wel een aan hem gelieerde onderneming is verplicht om, voordat [ged.conv./eis.reconv.] . de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] . krijgt, eerst alle rechten en overeenkomsten, waaronder onder meer begrepen octrooien en IP-licenties die betrekking hebben op de activiteiten die door [bedrijf6] . en/of [eis.conv./ged.reconv.2] . worden uitgeoefend (welke rechten, overeenkomsten, octrooien en licenties en dergelijke aan partijen genoegzaam bekend zijn en waarvan zij geen nadere omschrijving verlangen), over te dragen aan [eis.conv./ged.reconv.2] ., onder verplichting voor laatstgenoemde om de daaraan gerelateerde verplichtingen over te nemen.
Vervallen van ontbindende voorwaarde
De ontbindende voorwaarde is niet van toepassing (zodat de aandelenoverdrachten [bedrijf7] en [bedrijf6] . onvoorwaardelijk worden):
(…)
indien de heer [betrokkene2] dan wel een aan hem gelieerde onderneming niet uiterlijk op het moment dat de juridische fusie tussen [bedrijf6] . en [eis.conv./ged.reconv.2] . geëffectueerd wordt aan voormelde verplichtingen heeft voldaan, zulks ter beoordeling van [eis.conv./ged.reconv.2] . en ongeacht of dit niet voldoen te wijten is aan de heer [betrokkene2] dan wel een aan hem gelieerde onderneming;
(…)’
2.16.
Op diezelfde dag zijn de aandelen die [ged.conv./eis.reconv.] in [bedrijf2] had ook conform de overeenkomst als bedoeld in overweging 2.15. aan [eis.conv./ged.reconv.2] . geleverd tegen een koopprijs van € 214.000,00. Daarnaast heeft [ged.conv./eis.reconv.] haar aandelen in [bedrijf6] aan [bedrijf4] verkocht en geleverd tegen een koopprijs van
€ 305,00. In de notariële akte levering aandelen [bedrijf7] staat onder meer het volgende:
ARTIKEL 2. KOOPPRIJS, BEALING, KWIJTING
‘(…)
2. Betaling
Verkoper doet bij deze akte afstand van zijn vorderingsrecht op Koper uit hoofde van de Koopprijs, waartegenover Koper hierbij aan Verkoper uit hoofde van geldlening een gelijk bedrag schuldig erkent. Koper aanvaardt deze afstand doening en Verkoper aanvaardt deze schuldigerkenning.
Met betrekking tot de voorwaarden en bepalingen van deze schuldigerkenning en geldlening geldt:
Deze lening in totaal groot twee honderd veertien duizend euro (€ 214.000,00) draagt een door partijen nader overeen te komen rente, te voldoen op de eerste januari van elk jaar zolang de lening niet is afgelost.
De lening zal uiterlijk bij het effectueren van een juridische fusie tussen [eis.conv./ged.reconv.2] . en (…) [bedrijf6] (…) worden afgelost, doordat de schuld op dat moment wordt omgezet in aandelenkapitaal en/of agio ten behoeve van [ged.conv./eis.reconv.] .
De lening is in haar geheel opeisbaar zonder enige aanzegging, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst, indien:
- de Koper als schuldenaar de aflossing niet tijdig voldoet;
- de Koper of de Vennootschap surseance van betaling aanvraagt of failliet wordt verklaard;
- de goederen van de Koper of van de Vennootschap geheel of gedeeltelijk door derden in beslag worden genomen;
- de Koper de thans geleverde aandelen verkoopt en levert aan derden of indien de Vennootschap haar onderneming staakt. (…)’.
2.17.
[bedrijf 1] heeft vervolgens op 29 december 2017 haar vorderingen op [ged.conv./eis.reconv.] uit hoofde van de tussen [bedrijf 1] en [bedrijf2] gesloten geldleningsovereenkomsten van 2013 en 2015 aan [bedrijf4] gecedeerd.
2.18.
Op 27 december 2018 heeft de fusie plaatsgevonden tussen [bedrijf6] en [eis.conv./ged.reconv.2] . Bij die fusie is [bedrijf6] als verdwijnende vennootschap in [eis.conv./ged.reconv.2] . als verkrijgende vennootschap opgegaan. De overige in de ‘Overeenkomst met betrekking tot [bedrijf6] .’ genoemde verplichtingen zijn op dat moment niet dan wel onvolledig nagekomen.
2.19.
Tijdens de samenwerking binnen het [eis.conv./ged.reconv.2] project zijn partijen erin geslaagd twee prototypes van de [eis.conv./ged.reconv.2] te produceren. Na evaluatie van deze prototypes is gebleken dat deze te zwaar en te groot waren voor het eigenlijke doel van de tractors en dat een re-design moest worden gemaakt.
2.20.
Op enig moment is een conflict ontstaan tussen [bedrijf 1] en [betrokkene2] enerzijds en [bedrijf8] . (hierna: [bedrijf8] ), een leverancier van onderdelen voor de [eis.conv./ged.reconv.2] , anderzijds. De naar aanleiding daarvan gevoerde gerechtelijke procedure heeft geleid tot veroordeling van [bedrijf8] om aan [bedrijf 1] en [betrokkene2] een schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat. Verdere onderhandelingen tussen de partijen in die procedure hebben uiteindelijk tot een schikking geleid, waarbij [bedrijf8] een totaalbedrag van € 245.000,00 aan [bedrijf 1] en [betrokkene2] heeft betaald. Omdat [bedrijf 1] en [betrokkene2] het vervolgens niet eens konden worden over de verdeling van dit bedrag na aftrek van de advocaatkosten, hebben zij een ‘overeenkomst derdengelden’ gesloten. Op grond van deze overeenkomst is het resterende bedrag gestort op de derdengeldrekening van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Visser, in afwachting van overeenstemming over de verdeling dan wel van een gerechtelijk vonnis dienaangaande. Het bedrag is tot op heden niet aan [bedrijf 1] en/of [betrokkene2] uitgekeerd.
2.21.
De samenwerking tussen [betrokkene1] en [betrokkene2] verliep op enig moment niet (meer) soepel. Diverse gesprekken en onderhandelingen daarover leidden niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing van de ontstane geschillen. Om de werkzaamheden met betrekking tot het [eis.conv./ged.reconv.2] project toch op constructieve wijze te kunnen voortzetten, hebben [betrokkene1] en [betrokkene2] op 31 december 2018 uit eigen naam en uit naam van hun vennootschappen de ‘nadere overeenkomst met betrekking tot [eis.conv./ged.reconv.2] .’ gesloten. Deze overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Verklaren:
  • dat zij op 27 december 2017, mede in andere hoedanigheden, een overeenkomst met elkaar hebben gesloten;
  • dat de juridische fusie waarover in deze overeenkomst wordt gesproken, inmiddels geëffectueerd is;
  • dat de licenties en octrooien waarover in de overeenkomst wordt gesproken nog niet overgedragen/ingebracht
zijn;
  • dat de uitgifte van aandelen [eis.conv./ged.reconv.2] . aan [ged.conv./eis.reconv.] . op dit moment nog niet gerealiseerd is;
  • dat zij, als wijziging op deze overeenkomst, bij deze overeenkomen dat zij de uitgifte van de aandelen en
daarmee de uitwerking van de overeenkomst van 27 december 2017 uitstellen tot uiterlijk 30 juni 2019, teneinde een structuur te realiseren zoals door partijen handmatig aangegeven op een aan deze akte gehecht en door partijen ondertekende bijlage;
- dat de ontbindende voorwaarde die in de overeenkomst vermeld staat, niet in werking is getreden.
(…)’
2.22.
Tussen [ged.conv./eis.reconv.] , [bedrijf 1] en [betrokkene2] is rondom datzelfde moment een detacheringsovereenkomst gesloten. Partijen waren inmiddels bezig met het ontwikkelen van een derde prototype waarvoor zij een nieuwe subsidieaanvraag hadden ingediend (E&P subsidie). Deze subsidietoezegging is aan [bedrijf 1] verleend, omdat [eis.conv./ged.reconv.2] . financieel nog niet draagkrachtig genoeg was. De detacheringsovereenkomst is gestart op 1 januari 2019 en zou van rechtswege eindigen op 31 maart 2019, tenzij partijen schriftelijk zouden overeenkomen de overeenkomst voort te zetten. Een dergelijke voortzetting van de detacheringsovereenkomst is niet schriftelijk overeengekomen. De vergoeding over de maand januari 2019 is betaald. In de maanden daarna is geen vergoeding op basis van de detacheringsovereenkomst aan [betrokkene2] en/of [ged.conv./eis.reconv.] uitgekeerd.
2.23.
[betrokkene1] en [betrokkene2] hebben vervolgens vanaf 1 januari 2019 getracht overeenstemming te bereiken over de samenwerking binnen [eis.conv./ged.reconv.2] . Daarbij hebben zij het bereiken van overeenstemming over de onderwerpen zeggenschap, statuten en directiestatuut alsmede de controles van de eindafrekeningen over de voorliggende jaren als belangrijkste speerpunten genomen. In de periode die volgde hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen [betrokkene1] , [betrokkene2] en hun financiële adviseur(s) en heeft op diverse onderwerpen een uitwerking plaatsgevonden. De memo van het gesprek dat op 17 juni 2019 heeft plaatsgevonden, luidt voor zover thans van belang als volgt:
‘(…)
Vaststellingen:
Het belangrijkste meningsverschil is het probleem van de zeggenschapsverhouding van [bedrijf9]
In het verlengde van 1) is er ook een meningsverschil omtrent de financiële aandelen
Het niet-oplossen van dit probleem leidt tot stilvallen van het project en de werkzaamheden aan tractor 3
Beide partijen geven aan principieel wel door te willen gaan, mits er een bevredigende oplossing komt.
(…)
Mogelijke oplossing (ipv ,,stekker eruit”)
Voortzetting in de vorm van [bedrijf9] -nieuw met daarin de onderdelen:
Zeggenschap 50-50
Aandelen 40 ( [betrokkene2] ), 60 ( [betrokkene1] )
E&P loopt door en wordt voor nr. 3 ingezet
Oude facturen worden betaald/verrekend, detachering 2019 geregeld, overeenstemming te bereiken over budget en kasronde
Tractoren 1&2 en garantiestelling hiervoor komen op naam en verantwoordelijkheid van [bedrijf11] van [betrokkene2]
Afspraken en todo:
Vervolgbijeenkomst 19-06-2019, 12.00 uur, (…)
[betrokkene1] zal acceptatie tractor 1&2 van [bedrijf 1] naar [bedrijf11] bij klanten polsen
[betrokkene 1+2] : Overeenstemming zoeken over de € 34.000 die nog ter discussie staan
(…)’
2.24.
[betrokkene2] en [betrokkene1] zijn er echter niet in geslaagd om de ontstane geschillen in onderling overleg op te lossen.
2.25.
[betrokkene2] heeft op 12 juni 2019 de statutaire naam van de aan hem gelieerde vennootschap [betrokkene2] Innovatie & Ontwikkeling gewijzigd in [bedrijf9] . In deze vennootschap is [betrokkene2] zonder [betrokkene1] doorgegaan met de ontwikkeling van de [eis.conv./ged.reconv.2] . Ook heeft hij de intellectuele eigendomsrechten van [eis.conv./ged.reconv.2] in deze vennootschap ingebracht.
2.26.
Bij brief van 1 juli 2019 heeft [betrokkene1] namens [bedrijf4] aan [ged.conv./eis.reconv.] medegedeeld dat [bedrijf4] de vorderingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst van 2013 en 2015 gecedeerd heef gekregen en dat [bedrijf4] tot opeising van die leningen overgaat, nu aflossingen en rentebetalingen van de zijde van [bedrijf2] en/of [ged.conv./eis.reconv.] zijn uitgebleven.
2.27.
Bij brief van 27 juni 2019 heeft [betrokkene2] namens [ged.conv./eis.reconv.] het volgende aan [betrokkene1] in privé en [bedrijf4] geschreven:
‘(…)
Met deze brief roep ik de ontbindende voorwaarden in die in december 2017 notarieel zijn vastgelegd bij [notaris] te [plaats 2] en aldaar herhaald in december 2018. (…)
Op 27 december 2017 hebben [betrokkene1] Beheer CS en [ged.conv./eis.reconv.] CS een overeenkomst gesloten tot deze juridische fusie met ontbindende voorwaarden voor wat betreft overeenstemming omtrent de zeggenschap, de eigendomsverhouding, de inbreng van het intellectueel eigendom en een akkoord op het plan en de begroting voor het vervolg.
De overdracht van het intellectueel eigendom is op dit moment nog niet geeffectueerd.
Op 31 december 2018 is bij [notaris] te [plaats 2] een nadere overeenkomst met betrekking tot [eis.conv./ged.reconv.2] . door partijen gesloten. Dit met het herhaalde doel om een viertal zaken voor 30 juni 2019 te regelen:
Een statuut voor [bedrijf9] om eigendom en zeggenschap te regelen
Een afrekening over 2017 en 2018
Een akkoord op het werkplan en directie
Een akkoord op het terugbrengen van het aandelen pakket van OH naar 50% en een akkoord op de route daarheen.
Deze 4 zaken zouden voor 30 juni 2019 zijn geregeld. Het is nu 27 juni en het ziet er niet naar uit dat dit nog gaat gebeuren. (…)
Het bovenstaande laat me geen andere keuze dan het inroepen van de ontbindende voorwaarden. Dit betekent dat ik mijn Intellectueel Eigendom niet inbreng in [eis.conv./ged.reconv.2] . Daarmee moeten de reeds ingetreden gevolgen ongedaan gemaakt worden. (…)’
2.28.
Bij brief van 23 september 2019 heeft [betrokkene1] namens (onder meer) [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . als volgt gereageerd:
‘Beste [betrokkene2] ,
‘(…)
Ik weet niet waar je het vandaan haalt maar ontbindende voorwaarden zoals door jou omschreven in jouw brief van 27 juni zijn wij niet overeengekomen.
We zijn maar één ontbindende voorwaarde overeengekomen en dat is dat de verkoop en de levering door jou van de aandelen, plaats heeft gevonden onder de ontbindende voorwaarde dat jij uiterlijk op het moment dat de fusie wordt geëffectueerd geen 30,5% van de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] BV geleverd heb gekregen. (…)
De levering van die 30,5% van de aandelen is jou conform die afspraak aangeboden. Je hebt de door de notaris opgemaakte concept leveringsakte gekregen. Maar jij hebt die levering zonder steekhoudende redenen zélf geweigerd.
Door die weigering heb je zélf bewerkstelligd dat de ontbindende voorwaarde in vervulling is gegaan. Die omstandigheid brengt met zich mee dat jij nu geen beroep kunt doen op het intreden van de ontbindende voorwaarde. (…)
Daar komt nog eens bij dat jij hebt geweigerd om te voldoen aan jouw verplichting tot overdracht van alle nog op jouw eigen naam gestelde rechten en overeenkomsten (waaronder IP) aan [eis.conv./ged.reconv.2] BV.
In de overeenkomst van 27 december 2017 is nadrukkelijk vastgelegd dat jij verplicht bent om vóórdat 30,5% van de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] BV aan jou worden verstrekt (dus uiterlijk vóór de fusie) alle rechten en overeenkomsten (waaronder ook de IP) die betrekking hebben op de activiteiten die door [bedrijf6] en [eis.conv./ged.reconv.2] BV worden uitgeoefend, over te dragen aan [eis.conv./ged.reconv.2] BV.
In het verlengde daarvan is onder het hoofdje “
vervallen ontbindende voorwaarde” in de overeenkomst van 27 december 2017 bepaald dat de aan de verkoop en levering van jouw aandelen verbonden ontbindende voorwaarde dat jij uiterlijk op het moment van de fusie géén 30,5% van de aandelen [eis.conv./ged.reconv.2] BV terug geleverd heb gekregen, vervalt als jij niet uiterlijk op het moment van die fusie aan jouw verplichting tot de overdracht van de IP en de overige rechten hebt voldaan.
De ontbindende voorwaarde is dus vervallen omdat jij inderdaad niet aan die verplichtingen hebt voldaan. (…)
[eis.conv./ged.reconv.2] BV eist dat jij nu binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief aan jouw verplichting tot levering van
“alle rechten en overeenkomsten, waaronder begrepen octrooien en IP licenties die betrekking hebben op de activiteiten die [bedrijf6] en/of [eis.conv./ged.reconv.2] BV worden uitgeoefend” gaat voldoen. (…)
[betrokkene2] Organisatie en Advies BV heeft in 2014 in rekening courant een bedrag van € 53.036,00 ter leen ontvangen van [bedrijf6] BV. Vóór de overdracht van de aandelen in Van [bedrijf7] aan [eis.conv./ged.reconv.2] BV, is die schuld overgenomen door jouw vennootschap [ged.conv./eis.reconv.] BV. Thans (als gevolg van de fusie) is [eis.conv./ged.reconv.2] eigenaar van de uit die lening voortvloeiende vordering op (…) [ged.conv./eis.reconv.] BV. [eis.conv./ged.reconv.2] gaat hierbij over tot opzegging van die lening. Ik verzoek je dan ook om het uit de lening verschuldigde bedrag van € 53.036,-
binnen 14 dagen na hedenover te maken op de bankrekening (…) van
[eis.conv./ged.reconv.2] BV(…)
2.29.
Op 15 januari 2020 hebben [bedrijf 1] , [eis.conv./ged.reconv.2] . en [bedrijf2] [betrokkene2] , [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf9] . in kort geding gedagvaard. De vorderingen in conventie waren er op gericht om [betrokkene2] , [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf9] . te laten veroordelen de samenwerkingsafspraken na te komen. Bij vonnis in kort geding van 19 juni 2020 zijn de ingestelde vorderingen (zowel in conventie als in reconventie) afgewezen.
2.30.
Op 24 februari 2020 heeft [betrokkene1] de naam van [bedrijf2] gewijzigd in [bedrijf10 1] .
2.31.
Op 1 mei 2020 is [bedrijf9] . in staat van faillissement verklaard.
2.32.
Naast de onderhavige procedure, hebben [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . een bodemprocedure tegen [betrokkene2] bij de rechtbank Gelderland aanhangig gemaakt (bekend onder zaak- rolnummer 372984 / HA ZA 20-395). Naar aanleiding van een door [betrokkene2] opgeworpen bevoegdheidsincident zijn [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] bij vonnis van 2 december 2020 niet ontvankelijk verklaard. Tegen dit vonnis is inmiddels hoger beroep ingesteld, maar daarop is vooralsnog niet beslist.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . vorderen dat [ged.conv./eis.reconv.] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
om aan [bedrijf4] te betalen € 78.316,35, vermeerderd met 7% rente op jaarbasis over dat bedrag te rekenen vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
om aan [bedrijf4] te betalen € 122.131,99, vermeerderd met 5% rente op jaarbasis over dat bedrag te rekenen vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
om aan [eis.conv./ged.reconv.2] . te betalen € 53.036,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
in de proceskosten.
3.2.
[bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [bedrijf2] in het verleden als schuldenaar meerdere geldleningsovereenkomsten heeft gesloten met [bedrijf 1] en [bedrijf6] . Deze schulden zijn met instemming van [bedrijf 1] en [bedrijf6] op 26 december 2017 door [ged.conv./eis.reconv.] overgenomen en ook heeft [bedrijf4] op enig moment de vorderingen van [bedrijf 1] op [ged.conv./eis.reconv.] gecedeerd gekregen. De vordering van [bedrijf6] op [ged.conv./eis.reconv.] is door de fusie bij [eis.conv./ged.reconv.2] . komen te liggen. Aangezien [bedrijf2] en [ged.conv./eis.reconv.] geen aflossingen op de geldleningen of rentebetalingen hebben voldaan, betekent dit volgens [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . dat [ged.conv./eis.reconv.] in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten tekort is geschoten en dat de geldleningen opeisbaar zijn. Zij hebben de geldleningen dan ook bij brieven van 1 juli 2019 en 23 september 2019 opgeeist.
3.3.
[ged.conv./eis.reconv.] concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . in de vorderingen of de vorderingen af te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . in de proceskosten en de nakosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad. Zij voert aan dat van een tekortkoming aan haar zijde geen sprake is. Evenmin is sprake van verzuim. [ged.conv./eis.reconv.] betoogt dat de ‘ [bedrijf 1] leningen’ reeds zijn vereffend c.q. voldaan in het kader van een tussentijdse afrekening van het [eis.conv./ged.reconv.2] -project over de jaren 2015 en 2016. Voor zover mocht blijken dat de leningen niet zijn vereffend c.q. voldaan, voert zij aan dat [bedrijf 1] dan wel [bedrijf4] zich heeft verhaald of had dienen te verhalen op de wijze zoals in artikel 5 van de geldleningsovereenkomsten is bepaald. Voor het geval de vorderingen van [bedrijf4] toch toewijsbaar worden geacht, beroept zij zich op verrekening dan wel opschorting. Met betrekking tot de gestelde ‘ [bedrijf6] geldlening’ betwist [ged.conv./eis.reconv.] dat deze bestaat. [ged.conv./eis.reconv.] voert aan dat sprake is geweest van een overeenkomst tot lastgeving. Voor zover de rechtbank toch anders mocht oordelen, dan voert zij eveneens aan dat deze geldlening bij de tussentijdse afrekening van het [eis.conv./ged.reconv.2] -project over de jaren 2015 en 2016 is vereffend. Slaagt dit ook niet, dan beroept zij zich op verrekening dan wel opschorting. Tot slot beroept zij zich bij toewijzing van enig bedrag, op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eis.conv./ged.reconv.2] . zal veroordelen tot betaling van € 226.380,86 aan [ged.conv./eis.reconv.] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 oktober 2020 tot en met de dag van volledige betaling;
[bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . zal veroordelen tot medewerking aan de vereffening en de verdeling van de gemeenschap die is ontstaan in de aanloop naar de niet geformaliseerde joint venture via [eis.conv./ged.reconv.2] .;
[bedrijf4] veroordeelt in de proceskosten.
3.6.
[ged.conv./eis.reconv.] legt aan haar vordering onder 1. ten grondslag dat bij de verkoop van de aandelen van [bedrijf2] aan [eis.conv./ged.reconv.2] . is afgesproken dat [eis.conv./ged.reconv.2] . de koopsom van de aandelen van € 214.000,00 zou aflossen op het moment van het effectueren van de juridische fusie van [eis.conv./ged.reconv.2] . en [bedrijf6] . Aangezien [eis.conv./ged.reconv.2] . op 27 december 2018 deze verplichting niet is nagekomen, betekent dit volgens [ged.conv./eis.reconv.] dat de door haar verstrekte geldlening opeisbaar is zonder dat enige aanzegging, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst vereist is. Ten aanzien van het gevorderde onder 2. stelt [ged.conv./eis.reconv.] dat in aanloop naar de oprichting van [eis.conv./ged.reconv.2] . sprake is geweest van een gemeenschap en dat die gemeenschap op de wijze zoals bepaald in artikel 3:166 BW (en verder) dient te worden afgewikkeld.
3.7.
[bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . concluderen tot het niet ontvankelijk verklaren van [ged.conv./eis.reconv.] in haar vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de proceskosten en nakosten, een en ander uitvoer bij voorraad. [eis.conv./ged.reconv.2] . voert ten aanzien van de gevorderde koopprijs voor de door [ged.conv./eis.reconv.] ingebrachte aandelen in [bedrijf2] aan dat bij de fusie tussen [bedrijf6] en [eis.conv./ged.reconv.2] . niet is overeengekomen dat [ged.conv./eis.reconv.] betaling in geld zou ontvangen. Er zou alleen aandelenkapitaal in [eis.conv./ged.reconv.2] . aan [ged.conv./eis.reconv.] worden verstrekt. Daarnaast voert [eis.conv./ged.reconv.2] . aan dat [ged.conv./eis.reconv.] pas aanspraak kan maken op het overeengekomen aandelenkapitaal in [eis.conv./ged.reconv.2] . als [ged.conv./eis.reconv.] ook voldoet aan de overige overeengekomen inbrengverplichtingen, zoals het inbrengen van de intellectuele eigendomsrechten (zie overweging 2.15.). Aangezien [ged.conv./eis.reconv.] dit heeft nagelaten, is volgens [eis.conv./ged.reconv.2] . sprake van schuldeisersverzuim, hetgeen er toe leidt dat [eis.conv./ged.reconv.2] . onder deze omstandigheden ook niet is gehouden om aan [ged.conv./eis.reconv.] het overeengekomen aandelenkapitaal in [eis.conv./ged.reconv.2] . te verstrekken. Naar haar mening heeft zij deze prestatie terecht opgeschort. De door [ged.conv./eis.reconv.] verkocht en geleverde aandelen hebben volgens [eis.conv./ged.reconv.2] . ook geen waarde zolang niet is voldaan aan de resterende inbrengverplichtingen, waaronder de verplichting tot inbreng van de intellectuele eigendomsrechten. Ten aanzien van de gevorderde vereffening en verdeling voeren [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . aan dat de voorheen bestaande gemeenschap in [eis.conv./ged.reconv.2] . is ingebracht dan wel had behoren te worden ingebracht. Voor een vereffening/verdeling van de voorheen bestaande gemeenschap is dan ook geen plaats. Bovendien kan de gevorderde vereffening en verdeling van een daarvoor bestaande gemeenschap ook niet worden toegewezen, aangezien [ged.conv./eis.reconv.] geen partij bij het samenwerkingsverband is geweest.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
vordering [bedrijf4] - [ged.conv./eis.reconv.]
4.1.
Niet in geschil is dat [bedrijf 1] in 2013 en 2015 geldleningen aan [bedrijf2] heeft verstrekt van in totaal € 150.000,00 en dat deze gelden ook daadwerkelijk aan [bedrijf2] beschikbaar zijn gesteld. Tussen [bedrijf 1] en [bedrijf2] zijn ondertekende geldleningsovereenkomsten gesloten en de schulden van [bedrijf2] aan [bedrijf 1] zijn op een later moment met instemming van [bedrijf 1] door [ged.conv./eis.reconv.] overgenomen. [betrokkene2] heeft in dat kader namens [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf2] op 26 december 2017 een schuldoverneming ondertekend. De geldleningsovereenkomsten en de schuldoverneming zijn onderhandse akte en leveren dwingend bewijs als bedoeld in artikel 157 lid 2 Rv. Gebleken is voorts dat [bedrijf 1] haar vorderingen op [bedrijf2] uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten van 2013 en 2015 op 29 december 2017 aan [bedrijf4] heeft gecedeerd en dat van deze cessie bij brief van 1 juli 2019 mededeling aan [ged.conv./eis.reconv.] is gedaan.
4.2.
Overwogen wordt dat bij een geldleningovereenkomst in beginsel geldt dat wat geleend is, terugbetaald moet worden. Niet in geschil is dat [bedrijf2] of [ged.conv./eis.reconv.] feitelijk geen aflossingen en rentebetalingen hebben verricht zoals in de artikelen 3 en 4 van de geldleningsovereenkomsten is bepaald. Dit houdt in dat [bedrijf4] op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomsten tot opeising van de geldleningen kon overgaan.
4.3.
Het verweer van [ged.conv./eis.reconv.] dat de geleende gelden aan het [eis.conv./ged.reconv.2] -project zijn besteed, leidt niet tot de conclusie dat de geleende gelden niet aan [bedrijf4] dienen te worden terugbetaald. Als [bedrijf2] de kosten heeft gefactureerd, moet aangenomen worden dat zij de gemaakte kosten (al dan niet deels) middels een uitkering van de EFRO-subsidie heeft terug ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat deze door [bedrijf2] gemaakte kosten, die met geleend geld zijn voldaan, middels de EFRO-subsidie aan [bedrijf 1] dan wel [bedrijf4] ten goede zijn gekomen. Met andere woorden: niet gebleken is dat [bedrijf2] en [bedrijf 1] destijds gebruik hebben gemaakt van de gegeven zekerheid aan [bedrijf 1] om haar vordering op het aandeel van [bedrijf2] in de tegoeden van de EFRO-subsidie te kunnen verhalen. Dat de ‘ [bedrijf 1] -leningen’ niet langer zouden bestaan, omdat deze tijdens een gesprek tussen [betrokkene2] en [betrokkene1] op 21 juni 2021 zijn vereffend bij een tussentijdse afrekening van het [eis.conv./ged.reconv.2] -project over de jaren 2015 en 2016 is, tegenover de gemotiveerde betwisting van [bedrijf4] , evenmin gebleken. [bedrijf4] heeft weersproken dat een tussentijdse afrekening heeft plaatsgevonden en daarnaast heeft zij ook de juistheid van de door [ged.conv./eis.reconv.] opgestelde en in het geding gebrachte afrekening over die jaren betwist. Bovendien valt het verweer van [ged.conv./eis.reconv.] niet te rijmen met de omstandigheid dat [ged.conv./eis.reconv.] in december 2017 de geldleningen van [bedrijf2] heeft overgenomen. Een deugdelijke onderbouwing van [ged.conv./eis.reconv.] waarom zij op dat moment, ondanks de door haar gestelde vereffening, toch tot ondertekening van de schuldoverneming is overgegaan, ontbreekt. Het betoog van [ged.conv./eis.reconv.] dat [betrokkene2] een leek is en niet, althans onvoldoende wist wat hij op 26 december 2017 namens [bedrijf2] en [ged.conv./eis.reconv.] ondertekende, slaagt niet. Zowel de tekst van de geldleningsovereenkomst als de tekst van de schuldovername zijn helder en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Ook kan het betoog van [ged.conv./eis.reconv.] dat [bedrijf4] haar vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst van 2015 kan verhalen op de verstrekte zekerheid, te weten het aandeel van [bedrijf2] in de opbrengst van de ontwikkelde prototypes, niets afdoen aan feit dat [bedrijf4] ook in rechte een veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] kan vorderen om de openstaande vordering te voldoen. Hierbij wordt ook in ogenschouw genomen dat er ten aanzien van de ontwikkelde prototypes nog garantieverplichtingen ten opzichte van de afnemers tegenover staan.
4.4.
Het beroep op verrekening ex artikel 6:130 BW kan [ged.conv./eis.reconv.] evenmin baten. De hoogte van de door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde tegenvordering op [bedrijf 1] uit hoofde van de detacheringsovereenkomst, welke zij per 28 oktober 2020 begroot op € 46.564,10, is gemotiveerd betwist en derhalve op grond van artikel 6:136 BW niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Ook komt [ged.conv./eis.reconv.] geen beroep toe op opschorting, omdat tussen de vordering van [bedrijf4] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst en de eventuele vordering van [ged.conv./eis.reconv.] op [bedrijf 1] uit hoofde van de detacheringsovereenkomst onvoldoende samenhang bestaat.
4.5.
Het voorgaande leidt er toe dat de gevorderde bedrag van € 78.316,35 en
€ 122.131,99 (de hoofdsommen van de geldleningen met daarin de vervallen contractuele rente begrepen) voor toewijzing gereed liggen. Ook zal de gevorderde contractuele rente van 7% op jaarbasis over € 50.000,00 en de gevorderde contractuele rente van 5% op jaarbasis over € 100.000,00 worden toegewezen, beide te rekenen vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
vordering [eis.conv./ged.reconv.2] . – [ged.conv./eis.reconv.]
4.6.
Niet in geschil is dat [betrokkene2] op 26 december 2017 namens [ged.conv./eis.reconv.] en [bedrijf2] een schriftelijke schuldoverneming heeft ondertekend waarin staat dat [bedrijf2] in 2014 € 53.036,00 van [bedrijf6] heeft geleend in verband met het voorfinancieren van onderdelen voor het [eis.conv./ged.reconv.2] -project en dat [ged.conv./eis.reconv.] deze schuld van [bedrijf2] overneemt. Niet weersproken is dat deze schuldovername eveneens met instemming van [bedrijf6] heeft plaatsgevonden. Tussen partijen staat evenmin ter discussie dat [bedrijf2] in 2014 daadwerkelijk gelden van [bedrijf6] heeft ontvangen, zij het dat het volgens [ged.conv./eis.reconv.] om een iets lager bedrag ging. Gelet op de tekst van de schuldovername en het feit dat er in 2014 ook daadwerkelijk gelden door [bedrijf6] aan [bedrijf2] zijn verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat tussen [bedrijf6] en [bedrijf2] (thans [ged.conv./eis.reconv.] ) een geldleningsovereenkomst bestaat ter hoogte van het in de schuldoverneming genoemde bedrag. Aangezien [bedrijf6] door de fusie met [eis.conv./ged.reconv.2] . als verdwijnende vennootschap in [eis.conv./ged.reconv.2] . als verkrijgende vennootschap is opgegaan, is het onderhavige vorderingsrecht uit hoofde van die geldleningsovereenkomst bij [eis.conv./ged.reconv.2] . komen te liggen. Dat sprake zou zijn geweest van een overeenkomt tot lastgeving, zoals [ged.conv./eis.reconv.] heeft betoogd – is naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van deze geldlening de wettelijke bepalingen inzake de overeenkomst van verbruiklening (artikelen 7a:1791-1806 BW oud) van toepassing zijn. In een dergelijk geval blijft het uitgangspunt dat geleend geld, in beginsel terugbetaald dient te worden. Omdat een schriftelijke geldleningsovereenkomst ontbreekt, kan de rechtbank bij gebrek aan verdere informatie echter niet vaststellen of en zo ja, wat partijen over de terugbetaling hebben afgesproken. Vast staat wel dat [bedrijf2] of [ged.conv./eis.reconv.] nimmer terugbetalingen (in geld) hebben verricht. Aangezien de artikelen 7a:1791-1806 BW ook geen aanknopingspunten bieden hoe met een dergelijke situatie dient te worden omgegaan, moet het ervoor worden gehouden dat [eis.conv./ged.reconv.2] . op grond van de hoofdregel van artikel 6:38 BW terstond nakoming kan vorderen, hetgeen zij bij brief van 23 september 2019 heeft gedaan.
4.8.
Het verweer van [ged.conv./eis.reconv.] dat ook ten aanzien van deze geldlening geldt dat deze bij de door [ged.conv./eis.reconv.] gestelde tussentijdse afrekening van het [eis.conv./ged.reconv.2] -project over de jaren 2015 en 2016 is vereffend, slaagt niet. Op dit punt verwijst de rechtbank naar hetgeen in overweging 4.3. is overwogen. Het beroep van [ged.conv./eis.reconv.] op verrekening van de onderhavige vordering met het gevorderde bedrag in reconventie kan op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW evenmin worden toegewezen. Dit geldt ook voor het gedane beroep op opschorting, omdat geen sprake is van een opeisbare vordering aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] , zoals hierna zal blijken. Op dit punt verwijst de rechtbank naar hetgeen in deze beoordeling onder het kopje ‘in reconventie’ wordt overwogen.
4.9.
De conclusie is dan ook dat het gevorderde bedrag van € 53.036,00 voor toewijzing gereed ligt. Dit bedrag zal vermeerderd worden wettelijke rente vanaf 21 januari 2020 (datum dagvaarding) tot en met de dag van volledige betaling.
vorderingen [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . – [ged.conv./eis.reconv.]
4.10.
Het beroep van [ged.conv./eis.reconv.] dat toewijzing van de vorderingen in conventie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat deze vorderingen samenhangen met andere tijdens het samenwerkingsverband gemaakte afspraken die niet los van elkaar kunnen worden gezien en gezamenlijk bij een algehele financiële afrekening dienen te worden afgewikkeld, wordt verworpen. Overwogen wordt dat aan een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW zware eisen worden gesteld en dat de rechtbank dit artikel terughoudend dient te toepassen. In het onderhavige geval valt niet in te zien waarom [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . deze vorderingen thans niet in rechte zouden mogen afdwingen. Indien [ged.conv./eis.reconv.] meent dat aan haar gelieerde personen of ondernemingen ook tegenvorderingen op [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . hebben, dan staat het die partijen eveneens vrij de rechtsmaatregelen te treffen die zij nodig achten.
in reconventie
4.11.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 226.380,86. Dit bedrag bestaat uit de koopprijs van de aandelen van [ged.conv./eis.reconv.] in [bedrijf2] die aan [eis.conv./ged.reconv.2] . op 27 december 2017 zijn verkocht en geleverd, vermeerderd met wettelijke rente. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.12.
Na het terugtrekken van [betrokkene3] uit de samenwerking, hebben [betrokkene1] en [betrokkene2] ervoor gekozen de bestaande samenwerking te herstructureren. Niet in geschil is dat er toen een stappenplan is overeengekomen voor de te volgen route. In grote lijnen kunnen er uit het stappenplan vijf stappen worden onderscheiden. De eerste stap was dat [bedrijf 1] haar rechten en verplichtingen betreffende het [eis.conv./ged.reconv.2] -project zou afsplitsen naar de op te richten vennootschap [eis.conv./ged.reconv.2] . Op 5 december 2017 heeft de oprichting van [eis.conv./ged.reconv.2] . plaatsgevonden en [bedrijf 1] heeft toen haar rechten en verplichtingen betreffende het [eis.conv./ged.reconv.2] -project ingebracht. De tweede stap was dat [ged.conv./eis.reconv.] haar aandelen in [bedrijf2] aan [eis.conv./ged.reconv.2] . en haar aandelen in [bedrijf6] aan [bedrijf4] zou verkopen en leveren. Op 27 december 2017 is deze tweede stap uitgevoerd. De derde stap was de fusie tussen [bedrijf6] en [eis.conv./ged.reconv.2] ., waarbij [bedrijf6] als verdwijnende vennootschap in [eis.conv./ged.reconv.2] . als verkrijgende vennootschap zou opgaan. Ook deze stap is op 27 december 2018 genomen. De vierde stap was dat [betrokkene2] of een aan hem gelieerde onderneming onder meer de intellectuele eigendomsrechten zou inbrengen en de vijfde stap was dat [ged.conv./eis.reconv.] de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] . zou verkrijgen.
4.13.
Niet in geschil is dat de koopprijs voor de aandelen van [ged.conv./eis.reconv.] in [bedrijf2] op
€ 214.000,00 is bepaald. In de notariële akte ‘levering aandelen [bedrijf7] ’ staat dat deze verschuldigde koopprijs naar een geldlening is omgezet en bij het effectueren van de juridische fusie tussen [bedrijf6] en [eis.conv./ged.reconv.2] . in aandelenkapitaal en/of agio ten behoeve van [ged.conv./eis.reconv.] wordt omgezet. Overwogen wordt dat in de ‘Overeenkomst met betrekking tot [bedrijf6] ’ staat dat [betrokkene2] dan wel een aan hem gelieerde onderneming verplicht is om,
voordat[ged.conv./eis.reconv.] de aandelen in [eis.conv./ged.reconv.2] . krijgt, eerst alle rechten en overeenkomsten, waaronder de octrooien en IP-licenties die betrekking hebben op de activiteiten die door [bedrijf6] en/of [eis.conv./ged.reconv.2] . worden uitgeoefend aan [eis.conv./ged.reconv.2] . over te dragen. Niet in geschil is dat ten tijde van de fusie geen uitvoering aan de vierde en vijfde stap is gegeven. Partijen zijn na de fusie met elkaar in gesprek gegaan, waarbij is afgesproken dat voor de uitgifte van de aandelen uitstel wordt verleend tot 30 juni 2019. Dat in de periode na de fusie tot en met juni 2019 volgens [ged.conv./eis.reconv.] nadere onderhandelingen zijn gevoerd over essentiële aspecten binnen [eis.conv./ged.reconv.2] ., zoals de zeggenschapsverhouding, de statuten en het directiestatuut, de onderlinge eindafrekening tot en met 2017 en de op basis daarvan te bepalen winstverhouding, en die onderhandelingen uiteindelijk door [ged.conv./eis.reconv.] zijn afgebroken omdat partijen er onderling niet uitkwamen, doet geen afbreuk aan de overeengekomen verplichtingen van partijen om uitvoering te geven aan de vierde en vijfde stap van het stappenplan. Vaststaat dat [betrokkene2] de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de [eis.conv./ged.reconv.2] niet heeft ingebracht en dat nakoming van deze verplichting inmiddels ook blijvend onmogelijk is. Niet in geschil is dat [betrokkene2] deze intellectuele eigendomsrechten destijds in zijn onderneming [bedrijf9] . heeft ingebracht en dat die vennootschap later gefailleerd is. De curator heeft vervolgens de intellectuele eigendomsrechten verkocht aan een vennootschap waar de broer van [betrokkene2] aandeelhouder is. Aangenomen moet worden dat de waarde van de aandelen van [bedrijf2] destijds is bepaald aan de hand van de waarde van de intellectuele eigendomsrechten die toen nog in [bedrijf2] zaten. Een aanwijzing hiervoor is te vinden in de Buiten Statutaire Verklaring van 13 mei 2014 waarin staat dat ieder van partijen de door hem of zijn bedrijf ontwikkelde intellectuele eigendommen in het kader van de ontwikkeling van de [eis.conv./ged.reconv.2] in [bedrijf6] zal inbrengen ‘zonder enige kosten en/of daaraan verbonden rechten’, waarna het intellectuele eigendom het bezit is van [bedrijf6] . Dat de waarde van de aandelen van [ged.conv./eis.reconv.] in [bedrijf2] op andere wijze zou zijn bepaald, is onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat de vennootschap nog enig ander actief zou bevatten dat de vastgestelde waarde voor de aandelen zou kunnen verklaren. Aangezien de intellectuele eigendomsrechten niet in [eis.conv./ged.reconv.2] . zijn ingebracht, behoeft de geldlening nog niet te worden afgelost in de vorm van het verstrekken van aandelenkapitaal en/of agio aan [ged.conv./eis.reconv.] . Dit betekent dat [ged.conv./eis.reconv.] geen beroep toekomt tot inroeping van de ontbindende voorwaarde in de ‘Overeenkomst met betrekking tot [eis.conv./ged.reconv.2] (Holding) B.V.’ en dat er ook voor de gevorderde betaling van de koopprijs in geld geen grond is. Deze vordering zal de rechtbank dan ook afwijzen.
4.14.
Tot slot zal de gevorderde medewerking aan de vereffening en verdeling van de gemeenschap die is ontstaan in de aanloop naar de niet geformaliseerde joint venture via [eis.conv./ged.reconv.2] . dienen te worden beoordeeld. Overwogen wordt dat [ged.conv./eis.reconv.] tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft gesteld dat deze vereffening en verdeling niet ziet op [eis.conv./ged.reconv.2] ., maar op de gemeenschap die daarvoor heeft bestaan. Voor zover [ged.conv./eis.reconv.] heeft willen betogen dat de vereffening en verdeling ziet op [bedrijf6] . dient haar vordering te worden afgewezen, nu [bedrijf6] bij de fusie in [eis.conv./ged.reconv.2] . is opgegaan. Voor zover [ged.conv./eis.reconv.] heeft willen betogen dat er buiten [bedrijf6] eenvoudige gemeenschappen als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW tussen haar en [bedrijf4] zijn geweest die vereffend en verdeeld dienen te worden, overweegt de rechtbank dat [ged.conv./eis.reconv.] tijdens de mondelinge behandeling alleen het depot [bedrijf8] en de nog niet afgewikkelde E&P-subsidie heeft kunnen benoemen. Niet in geschil is echter dat [ged.conv./eis.reconv.] geen deelgenoot is geweest in die gemeenschappen, maar andere aan [ged.conv./eis.reconv.] gelieerde personen of vennootschappen. Dit maakt dat de gevorderde medewerking aan verdeling en vereffening alleen om die reden niet kan worden toegewezen. Aangezien andere gemeenschappen niet zijn gesteld of gebleken, betekent dit dat ook deze vordering wordt afgewezen.
4.15.
[ged.conv./eis.reconv.] wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en dient daarom de proceskosten en de nakosten van de zijde [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . te betalen. De proceskosten (in conventie en reconventie) worden aan de zijde van [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . tot aan dit vonnis begroot op:
- explootkosten € 96,14
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
7.473,00(3 punten × factor 1 × tarief € 2.491,00)
Totaal € 11.700,14

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] om aan [bedrijf4] te betalen een bedrag van
€ 78.316,35, vermeerderd met 7% rente over € 50.000,00 te rekenen vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] om aan [bedrijf4] te betalen een bedrag van
€ 122.131,99, vermeerderd met 5% rente op jaarbasis over € 100.000,00 te rekenen vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] om aan [eis.conv./ged.reconv.2] . te betalen een bedrag van
€ 53.036,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.4.
wijs het gevorderde af;
in conventie en reconventie
5.5.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf4] en [eis.conv./ged.reconv.2] . tot op heden begroot op € 11.700,14;
5.6.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ged.conv./eis.reconv.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.7.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.
Coll: cl