ECLI:NL:RBGEL:2021:4230

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
05/188726-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en witwassen

Op 17 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 14 juli 2020 in Sint Jansteen werd aangehouden. De verdachte had opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (4457,3 gram) in zijn bezit en vervoerde daarnaast een geldbedrag van 1980 euro, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet en aan witwassen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier maanden, maar de verdediging pleitte voor een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De militaire kamer heeft uiteindelijk besloten tot een voorwaardelijke militaire detentie van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uren, die kan worden omgezet in 90 dagen hechtenis als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen hennep en geldbedragen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, waaronder een militair lid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/188726-20
Datum uitspraak : 17 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. S.A.A.P. van Hees, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Hulst en/of Sint Jansteen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 4507,3 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep zijnde hennep , een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Hulst en/of Sint Jansteen, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 504, 3 gram, in elk geval een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Hulst en/of Sint Jansteen en/of Hoogerheide, in elk geval in Nederland, een geldbedrag met een totale waarde van 1980 euro, in elk geval enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist , althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het voornoemde geldbedrag, middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 276;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 371-376;
- rapporten douane laboratorium, p. 384, 386, 388;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2021.
Uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen blijkt dat de totale hoeveelheid aangetroffen hennep 4.457,3 gram bedraagt.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal, p. 267;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 371-376;
- rapport douane laboratorium, p. 391;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2021.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 14 juli 2020 aangehouden in Sint Jansteen. [2] Op het moment van aanhouding droeg hij een stapel bankbiljetten ter waarde van € 1980,- mee in zijn onderbroek. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De officier van justitie heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van wetenschap bij verdachte over de herkomst van het geld. De verdediging heeft gesteld dat – nu verdachte verklaard heeft dat hij een vermoeden had dat het geld uit misdrijf afkomstig was – schuldwitwassen wel bewezen kan worden.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer overweegt dat verdachte de bankbiljetten in zijn onderbroek bewaarde ten tijde van zijn aanhouding, waarbij hij tevens een aanzienlijke hoeveelheid hennep vervoerde. Op basis hiervan is er een vermoeden van witwassen ontstaan. Er mag volgens de jurisprudentie derhalve een verklaring van verdachte worden verlangd over de herkomst van dit geld. Deze verklaring heeft verdachte niet willen geven, waardoor gesteld kan worden dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is voor het geldbedrag. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wel een vermoeden had dat het geld geen legale herkomst had.
Gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en het feit dat verdachte niet heeft willen zeggen van wie het geld was of wat de herkomst ervan was, is de militaire kamer van oordeel dat verdachte niet slechts een vermoeden had dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, maar dat er bij verdachte sprake was van wetenschap op dit punt. De militaire kamer komt aldus tot een bewezenverklaring van witwassen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks14 juli 2020 te Hulst
en/of Sint Jansteen, in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 4457,3 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks14 juli 2020 te
Hulst en/ofSint Jansteen, i
n elk geval in Nederland,opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 504, 3 gram,
in elk geval een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks14 juli 2020 te
Hulst en/of Sint Jansteen en/ofHoogerheide,
in elk geval in Nederland,een geldbedrag met een totale waarde van 1980 euro,
in elk geval enig geldbedrag,
heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het voornoemde geldbedrag, middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
witwassen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de militaire kamer gevraagd bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten door verdachte zijn gepleegd, zoals door verdachte in een brief en ter zitting is toegelicht. Gelet hierop en op de toekomst van verdachte heeft de raadsvrouw verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar voor een taakstraf te kiezen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van grote hoeveelheden hennep – te weten 4457,3 gram en 504,3 gram – en witwassen. Met het oog op de hoeveelheid overweegt de militaire kamer dat deze kennelijk voor de handel was bestemd. De handel in dergelijke hoeveelheden softdrugs is een illegale en winstgevende business die regelmatig gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit terwijl ook aannemelijk is dat de gezondheid van de gebruikers door het gebruik daarvan wordt benadeeld. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen. Witwassen leidt daarnaast tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Het voorhanden hebben (en uitgeven) van grote geldbedragen wekt naar de samenleving de indruk dat misdaad loont, en is daardoor zeer laakbaar. Het feit dat verdachte zich als militair – een functie waarvan hij zegt er trots op te zijn – heeft ingelaten met dergelijke ernstige en ontwrichtende feiten, neemt de militaire kamer hem erg kwalijk.
In een brief aan de militaire kamer en ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij door anderen gedwongen werd om deze feiten te plegen. De militaire kamer acht deze verklaring op basis van het dossier ongeloofwaardig en is van oordeel dat verdachte zich dieper in het drugsmilieu bevond dan hij heeft willen toegeven. Dat hij hiervoor geen (volledige) verantwoordelijkheid neemt, rekent de militaire kamer hem aan.
Anderzijds weegt de militaire kamer in het voordeel van de verdachte mee dat hij niet eerder voor druggerelateerde feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft hij sinds zijn aanhouding stappen gezet om zich te richten op zijn toekomst, waarbij verdachte rekening houdt met de mogelijkheid dat deze gelegen zal zijn buiten de Koninklijke Landmacht. Verdachte is in de periode dat hij als militair is geschorst aan een versnelde opleiding begonnen en heeft uitzicht op een baan, indien zijn dienstverband bij Defensie zou worden beëindigd.
Hoewel de ernst van de gepleegde feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf zou kunnen rechtvaardigen, is de kans aanzienlijk dat een dergelijke straf het toekomstperspectief voor verdachte zal doorkruisen.
Alles afwegende acht de militaire kamer een militaire detentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd, passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht. De rechtbank legt de militaire detentie voorwaardelijk op, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De straf is lager dan de eis van de officier van justitie. De militaire kamer houdt daarbij zwaarder rekening met de persoon van de verdachte en met het feit dat de hoeveelheid hennep die verdachte aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd opgeteld (net) minder dan 5 kg bedraagt. Gezien de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de militaire kamer het opleggen van de door de officier van justitie geformuleerde eis in deze zaak te fors.

8.De beoordeling van het beslag

Omdat de in beslag genomen hennep met goednummers PL2700-20-052077-4, PL2700-20-052077-5, PL2700-20-052077-6, PL2700-20-052077-7, middelen zijn als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, moeten deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet worden onttrokken aan het verkeer.
De militaire kamer beslist dat de geldbedragen:
  • 27FCF20001 5 1 1650 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-1);
  • 27FCF20001 5 2 300 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-2);
  • 27FCF20001 5 3 30 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-3);
met betrekking tot welke feit 3 is begaan verbeurd worden verklaard.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
militaire detentievoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt dat de militaire detentie
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van drie jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 en daarnaast een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, te weten 4 dagen, bij de uitvoering van die straf in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de hennep met goednummers PL2700-20-052077-4, PL2700-20-052077-5, PL2700-20-052077-6, PL2700-20-052077-7;
 verklaart verbeurd de geldbedragen:
27FCF20001 5 1 1650 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-1);
  • 27FCF20001 5 2 300 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-2);
  • 27FCF20001 5 3 30 EUR ibn: 14-7-2020 (Omschrijving: PL2700 20-052077-3).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter) en mr. R.M.H. Pennings , rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2021.
Kolonel mr. Van de Sande is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 27KATHERINE / 27FCF200015, gesloten op 26 november 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 262-263.
3.Proces-verbaal, p. 271.