ECLI:NL:RBGEL:2021:4222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
05/238538-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor gewapende overvallen en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van meerdere gewapende overvallen en bedreigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een gewapende overval op een snackbar in Veenendaal, waarbij hij het slachtoffer heeft bedreigd met een mes en gedwongen tot de afgifte van geld. De verdachte is vrijgesproken van twee andere gewapende overvallen op supermarkten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 315 dagen opgelegd, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer van de snackbaroverval. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de psychische problematiek van de verdachte, die heeft geleid tot de beslissing om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/238538-20
Datum uitspraak : 27 juli 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
Raadsman: mr. C. Crince le Roy, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 22 december 2020, 2 maart 2021, 11 mei 2021 en 13 juli 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2020 in de gemeente Veenendaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 600 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
door met een bivakmuts op zijn, verdachtes, hoofd en/of
met een (koks/vlees)mes in zijn, verdachtes, hand(en) de cafetaria [naam cafetaria] (vestiging gelegen aan de [adres 1] ) binnen te rennen en/of
(vervolgens) over de aldaar aanwezige toonbank te springen en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: "Ik vermoord je, doe de kassa open" en/of "doe je papiergeld en munten in de zak," althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
daarbij het (koks/vlees)mes op (zeer) korte afstand van/voor die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of
die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
(vervolgens) die [slachtoffer 1] hij het verlaten van de zaak dreigend de woorden heeft toegevoegd;" Zeg dit tegen niemand, anders vermoord ik je" althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2020 in de gemeente Veenendaal,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik pak jou" en/of "Als ik vrij kom, dan kom ik je opzoeken!" en/of "Ik pak je moeder!" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of daarbij die [slachtoffer 2] (op korte afstand) een (koks/vlees)mes heeft voorgehouden en/of getoond;
3.
hij op of omstreeks 21 september 2020 in de gemeente Veenendaal,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] (al fietsend voor en/of naast de auto van [slachtoffer 3] en/of waarin die [slachtoffer 3] zich op dat moment bevond) dreigend een (koks/vlees)mes voor te houden en/of te tonen en/of met dat (koks/vlees)mes (een) zwaaiende en/of stekende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 11 juni 2020 in de gemeente Veenendaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 670,60 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan supermarkt [naam supermarkt] (vestiging gelegen aan de [adres 2] ) toebehoorde,
door met een capuchon en/of mondkapje over/voor zijn, verdachtes, hoofd en/of mond en/of met een (keuken/vlees)mes in zijn, verdachtes, hand(en), de supermarkt [naam supermarkt] binnen te rennen en/of te lopen en/of
(vervolgens) het (keuken/vlees)mes tegen/op de keel en/of op borsthoogte, in elk geval
op (zeer) korte afstand van/naast die genoemde [slachtoffer 4] (die op dat moment als kaissière werkzaam was) heeft (voor)gehouden en/of getoond en/of
(vervolgens) met dat (keuken/vlees)mes meerdere malen, althans eenmaal, op de kassa heeft geslagen en/of (daarbij) tegen die genoemde [slachtoffer 4] heeft geschreeuwd: “Overval, overval!” en/of "Geef me alles! Geef me al je geld! Doe in de tas!" en/of “Maak je kassa
open!”en/of “De rest ook! Pak die bak en gooi het eruit, doe die bak erin ," althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
(vervolgens) met het (keuken/vlees)mes (een) dreigende steek en/of zwaaibeweging(en) heeft gemaakt naar een in die winkel aanwezige klant en/of
daarbij tevens tegen die klant heeft geschreeuwd: “Pas op! Aan de kant! Ik steek je in je nek!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) de winkel uit is gerend en/of (met versnelde pas) uit is gelopen;
5.
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 in de gemeente Veenendaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 865,45 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan supermarkt [naam supermarkt] (vestiging gelegen aan de [adres 2] ) toebehoorde,
door met een capuchon en/of mondkapje over/voor zijn, verdachtes, hoofd en/of mond en/of met een (keuken/vlees) mes in zijn, verdachtes, hand (en), de supermarkt [naam supermarkt] binnen te rennen en/of te lopen en/of
(vervolgens) het (keuken/vlees)mes op/tegen de schouder en/of op nek en/of borsthoogte, in elk geval op (zeer) korte afstand van/naast die genoemde [slachtoffer 5] (die op dat moment als kaissière werkzaam was) heeft (voor)gehouden en/of getoond en/of
(daarbij) tegen die genoemde [slachtoffer 5] heeft geschreeuwd en/of gezegd: “Kassa open, openmaken," en/of “Kassa leeg!, kassa leeg!” en/of “Daaronder”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
(vervolgens) die [slachtoffer 5] , met het (keuken/vleesmes (nog) in zijn, verdachtes, hand(en) heeft gedwongen om op te staan en/of om met en/of dicht naast hem, verdachte, naar de andere, in die winkel aanwezige, kassa's te lopen en/of
(vervolgens) de winkel uit is gerend en/of gelopen.
2. De beslissing over het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1 t/m 3 (betreffende de overval op cafetaria [naam cafetaria] )
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten. De onder 1 tenlastegelegde overval op de cafetaria heeft verdachte bekend. De daarmee samenhangende onder 2 en 3 tenlastegelegde bedreigingen kunnen volgens de officier van justitie eveneens bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde overval op de snackbar naar voren gebracht dat een bewezenverklaring kan volgen en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde bedreiging heeft de verdediging zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 3] heeft de verdediging vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Enkel [slachtoffer 3] heeft hierover verklaard en zijn verklaring is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. [slachtoffer 3] is met zijn auto achter verdachte aangegaan die op de fiets op de vlucht was. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte aan het slingeren was en een mes vasthield. De zwaaiende beweging met het mes waar [slachtoffer 3] over heeft verklaard, kan net zo goed worden bestempeld als slingergedrag van verdachte. Volgens verdachte is het mes in ieder geval niet specifiek gebruikt om [slachtoffer 3] bang te maken. Gelet hierop dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft dit feit, de gewapende overval op cafetaria [naam cafetaria] in Veenendaal, bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 118-119;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juli 2021.
Ten aanzien van feit 2
Onder dit feit is aan verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de woorden ‘ik pak jou wel’ en/of ‘als ik vrij kom, dan kom ik je opzoeken’ en/of ‘ik pak je moeder’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en hem daarbij tegelijkertijd een mes voor te houden/te tonen.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 21 september 2020 hoorde dat er een overval was geweest op de cafetaria. Hij zag iemand fietsen met een zwarte bivakmuts op en een zwarte plastic zak in zijn handen. Hierop heeft [slachtoffer 2] zijn fiets gepakt en is hij achter de vermoedelijke overvaller, die later verdachte bleek te zijn, aangegaan. [slachtoffer 2] zag dat verdachte zich omdraaide en met zijn hand in zijn binnenzak ging waar hij een mes uit pakte. Hij wees met het mes naar [slachtoffer 2] en zei ‘ik pak jou’, waarna hij verder fietste. Even later werd verdachte door de vader van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , staande gehouden. [slachtoffer 2] heeft de bivakmuts van het hoofd van verdachte getrokken. Hij hoorde verdachte zeggen ‘als ik vrij kom, dan kom ik je opzoeken’ en ‘ik pak je moeder’. [slachtoffer 2] voelde zich hierdoor bedreigd. [2]
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de verklaring van zijn vader [slachtoffer 3] . Hij heeft verklaard dat verdachte zijn zoon bedreigde dat hij zijn gezicht niet zou vergeten en dat hij één op één moest komen. [3]
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd zoals ten laste is gelegd. Gelet op het handelen van verdachte en de gebruikte bewoordingen kwalificeert de rechtbank dit als bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3
Onder dit feit is aan verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 3] heeft bedreigd door met de fiets voor en/of naast [slachtoffer 3] , die in de auto zat, te rijden en dreigend een mes te tonen en/of daarmee een zwaaiende en/of stekende beweging te maken richting [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 3] heeft hierover verklaard dat hij met zijn auto achter de vermoedelijke overvaller, die later verdachte bleek te zijn, is aangereden. Toen verdachte voor de auto langs fietste, zag [slachtoffer 3] dat hij in zijn linker hand een mes vasthield, zijnde de kant die naar de auto gericht was. [slachtoffer 3] zag dat verdachte met het mes een zwaaiende beweging maakte in zijn richting en dat hij met het mes een beetje aan het slingeren was. Dit kwam op [slachtoffer 3] bedreigend over.
Verdachte heeft over dit feit niets willen verklaren. De verklaring van [slachtoffer 3] vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Op dit punt bevat het dossier namelijk enkel de aangifte van [slachtoffer 3] . Daarbij komt dat uit de verklaring van [slachtoffer 3] niet valt af te leiden of het mes bewust zou zijn gericht op (de auto van) [slachtoffer 3] of dat verdachte met het mes in zijn hand op de fiets een slingerende beweging maakte, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Om die reden zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 betreffende de overvallen op supermarkt [naam supermarkt]
Het standpunt van de officier van justitie
Ook de onder 4 en 5 tenlastegelegde overvallen op supermarkt [naam supermarkt] kunnen wat de officier van justitie betreft wettig en overtuigend worden bewezen. In dit kader heeft hij gewezen op de gelijkenissen met de overval op de snackbar. De modus operandi lijkt hetzelfde. Hierbij is gewezen op de camerabeelden, de manier van praten en optreden door de overvaller, de door hem gedragen kleding en gebruikte mes en fiets. Het heeft er alle schijn van dat dit dezelfde persoon en dus verdachte is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 4 en 5 tenlastegelegde overvallen op supermarkt [naam supermarkt] , omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De bevindingen in het dossier, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn onvoldoende redengevend om verdachte als dader aan te wijzen.
De genoemde gelijkenissen met betrekking tot de door de dader gebruikte fiets en gedragen kleding zijn geen redengevend bewijs. Het gaat om een vrij standaard fiets en het is aannemelijk dat veel mensen van een soortgelijke fiets gebruik maken. De stills van de camerabeelden zijn niet van heel goede kwaliteit waardoor de kleur van de kleding en eventuele logo’s niet goed zichtbaar zijn. Het lijkt te gaan om vrij eenvoudige sportkleding waarbij onder verwijzing naar jurisprudentie is opgemerkt dat zulke sportkleding regelmatig in het straatbeeld verschijnt en half Nederland dit soort kleding draagt. De politie heeft geen harde conclusies getrokken met betrekking tot de fiets en de kleding zoals gebruikt bij de drie overvallen (de overval op de snackbar en die op supermarkt [naam supermarkt] ). Geen enkele verbalisant heeft overtuigend gesteld dat het om dezelfde fiets of dezelfde kleding gaat. Evenmin is sprake van een herkenning van verdachte door verbalisanten aan de hand van bijvoorbeeld foto’s van verdachte en uiterlijke kenmerken afgezet tegen de stills van de camerabeelden van de verschillende overvallen. Bovendien volgt uit jurisprudentie dat op basis van uitsluitend kleding, houding en postuur veelal geen voldoende betrouwbare herkenning kan plaatsvinden.
Getuige [getuige 1] heeft over de dader verklaard dat hij een zwart kapsel had. Hij noemt niet het opvallende krullende kapsel van verdachte. Dit is volgens de verdediging een contra-indicatie. Ook het postuur van verdachte is vrij standaard. Wat getuige [getuige 2] over de dader heeft verklaard, namelijk dat hij 1,85 tot 1,90 centimeter lang zou zijn en tussen de 25 tot 30 jaar oud, sluit niet helemaal aan bij het signalement van verdachte.
Verder heeft de verdediging erop gewezen dat van verdachte geen DNA-sporen zijn gevonden, maar wel het DNA van een onbekende man.
Ten aanzien van de modus operandi is volgens de verdediging sprake van een vrij algemene modus operandi bij de overvallen. Er is geen patroon van specifieke elementen te zien, zodat er geen schakelbewijs kan worden toegepast. De overvallen wijken ook van elkaar af. Bij de overval op de snackbar is geen mes op de keel gezet, terwijl dit bij de overvallen op de supermarkt wel het geval is.
Tot slot is aangevoerd dat het verdachte niet kan worden tegengeworpen dat hij ten aanzien van deze feiten geen verklaring heeft afgelegd. De situatie schreeuwt niet om een verklaring en evenmin is sprake van een ‘formidable case’.
Gelet op het voorgaande dient verdachte van de hem tenlastegelegde overvallen op de supermarkt integraal te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 11 juni 2020 en op 7 augustus 2020 een gewapende overval heeft plaatsgevonden op de supermarkt [naam supermarkt] in Veenendaal. Beide keren is de winkel overvallen door een jongeman met gezichtsbedekking die de kassière onder dreiging van een mes heeft bewogen geld in de door de overvaller meegenomen tas te doen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte deze overvallen heeft gepleegd.
Het dossier bevat een aantal opvallendheden, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende specifiek om verdachte direct aan de overvallen te kunnen linken. Na beide overvallen zou de vermoedelijke dader vertrokken zijn op een fiets en deze fiets zou overeenkomsten vertonen met de fiets met kenmerkende kettingkast die onder verdachte in beslag is genomen na zijn aanhouding in verband met de overval op de snackbar. Daarnaast is opvallend dat na beide overvallen in de buurt van de supermarkt op dezelfde plek een brandje is aangetroffen. Het vermoeden is dat de overvaller de gebruikte kleding heeft verbrand en in andere kleding is gevlucht. In dit verband is door de politie vermeld dat verdachte bij zijn aanhouding na de overval op de snackbar een tweede broek bleek aan te hebben en ook een tweede jack bij zich had. Ook ziet de politie gelijkenissen als het gaat om het signalement van verdachte en de door hem tijdens de overval op de snackbar gedragen kleding en het signalement van de dader van de supermarktoverval en de daarbij gedragen kleding. De rechtbank is van oordeel dat de in het dossier genoemde overeenkomsten met betrekking tot de fiets en de kleding te algemeen en dus onvoldoende specifiek zijn om verdachte in verband te kunnen brengen met de overvallen op de supermarkt. De overvaller is aan de hand van de camerabeelden niet herkend als verdachte. Het enkele feit dat de fiets en de kleding overeenkomsten vertonen, is onvoldoende onderscheidend om vast te kunnen stellen dat verdachte (naast de overval op de snackbar ook) de overvallen op de supermarkt heeft gepleegd. Er zijn verder ook geen sporen aangetroffen die wijzen op de betrokkenheid van verdachte. Aan de verklaring van [slachtoffer 1] , de eigenaar van de snackbar, dat hij van Marokkaanse jongens heeft gehoord dat degene die was aangehouden voor de overval op zijn snackbar ook verantwoordelijk zou zijn voor de overval(len) op de supermarkt, kan geen bewijskracht worden ontleend. Dit is slechts een verklaring van horen zeggen. Dat de kassière die bij beide supermarktovervallen aanwezig was de dader tijdens de tweede overval herkende van de eerste overval, zegt evenmin iets over de betrokkenheid van verdachte. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de modus operandi niet dusdanige overeenkomsten vertoont met de handelwijze van verdachte ten aanzien van de overval op de snackbar dat op basis daarvan kan worden aangenomen dat het ook verdachte moet zijn geweest die de overvallen op de supermarkt heeft gepleegd. Een modus operandi waarbij de dader gezichtsbedekkende kleding draagt en onder dreiging van een wapen dan wel een mes afdwingt dat geld uit de kassa in een tas of zak wordt gedaan, komt bij winkelovervallen geregeld voor. Bovendien zijn er ook verschillen te noemen in de handelwijze als het bijvoorbeeld gaat om het gebruik van geweld. Naar het oordeel van de rechtbank is de modus operandi dan ook niet zodanig opvallend of specifiek dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat verdachte (ook) degene is geweest die de supermarkt twee keer heeft overvallen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen onvoldoende bewijskracht hebben en ook in onderlinge samenhang bezien niet tot een bewezenverklaring kunnen leiden. De rechtbank overweegt dat voldoende wettig bewijs ontbreekt. Om die reden zal verdachte van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks21 september 2020 in de gemeente Veenendaal,
met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 600 euro,
althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
door met een bivakmuts op zijn, verdachtes, hoofd en
/of
met een (koks/vlees)mes in zijn, verdachtes, hand(en) de cafetaria [naam cafetaria] (vestiging gelegen aan de [adres 1] ) binnen te rennen en
/of
(vervolgens) over de aldaar aanwezige toonbank te springen en
/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: "Ik vermoord je, doe de kassa open" en
/of"doe je papiergeld en munten in de zak," althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
/of
daarbij het (koks/vlees)mes op (zeer) korte afstand van/voor die [slachtoffer 1] heeft gehouden en
/of
die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen
en/of gestompten
/of
(vervolgens) die [slachtoffer 1] hij het verlaten van de zaak dreigend de woorden heeft toegevoegd;" Zeg dit tegen niemand, anders vermoord ik je"
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks21 september 2020 in de gemeente Veenendaal,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik pak jou" en
/of"Als ik vrij kom, dan kom ik je opzoeken!" en
/of"Ik pak je moeder!"
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen/of daarbij die [slachtoffer 2] (op korte afstand) een
(koks/vlees)mes heeft voorgehouden en/of getoond.
De rechtbank heeft eventuele taal- of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
Afpersing.
ten aanzien van feit 2
Bedreiging met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geëist dat verdachte in verband met het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De officier van justitie heeft er geen vertrouwen in dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel kans van slagen heeft. Hij betwijfelt of verdachte zich aan alle voorwaarden kan houden en vindt het risico dat dat niet lukt alsook het risico op herhaling te groot.
Subsidiair heeft de officier van justitie geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel en de aan deze voorwaardelijke PIJ-maatregel te verbinden bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van een op te leggen jeugddetentie sluit de verdediging zich aan bij de officier van justitie en is het verzoek om een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Met betrekking tot het opleggen van een PIJ-maatregel heeft de verdediging verzocht deze voorwaardelijk op te leggen conform het advies van de deskundigen met daarbij de door hen genoemde bijzondere voorwaarden. Verdachte kan zich daar ook in vinden. Iedereen verdient een (tweede) kans. De officier van justitie heeft gewezen op de kans op herhaling, maar misschien is van recidivegevaar wel helemaal geen sprake. Het is te kort door de bocht om te stellen dat er geen vertrouwen bestaat dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. Er is een stijgende lijn te zien en verdachte heeft wel degelijk kleine stappen gemaakt. Zo heeft hij uiteindelijk toch met een psycholoog en psychiater gesproken, staat hij open voor hulp en vindt hij het niet langer een probleem om mee te werken aan een enkelband, waar hij dit eerder niet wilde. Het is te voorbarig om te stellen dat het recidivegevaar dusdanig hoog is dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel geen kans van slagen heeft. Er ligt nu een duidelijk plan afkomstig van de deskundigen en het verzoek is om daarbij aan te sluiten.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van (onder meer) de volgende stukken:
- het uittreksel justitiële documentatie van 31 mei 2021;
- twee rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 mei 2021 en 12 juli 2021;
- het rapport van Jeugdbescherming Gelderland van 9 juli 2021;
- het psychologisch rapport, opgemaakt door S.L. Ladan , GZ-psycholoog, van 6 mei 2021;
- het psychiatrisch rapport, opgemaakt door E.L.G. Heinsman-Carlier , psychiater, van 6 mei 2021.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten, te weten afpersing en bedreiging met zware mishandeling. Hij heeft een gewapende overval gepleegd op een snackbar. Hij is met gezichtsbedekkende kleding naar binnen gerend en over de balie gesprongen waarbij hij in zijn hand een (koks)mes vasthield. Hij heeft de eigenaar van de cafetaria bedreigd met het mes en geschreeuwd dat hij de kassa moest openmaken en geld in de zak moest doen die verdachte bij zich had. Daarna heeft verdachte de snackbareigenaar een paar keer met platte hand op zijn wang geslagen en op zijn achterhoofd, waarbij hij hem zei dat hij het tegen niemand mocht vertellen en hij hem anders zou vermoorden. Vervolgens is verdachte op de fiets gevlucht. Een voorbijganger en twee buurtbewoners zijn achter verdachte aangegaan. Een van deze personen is hem op de fiets gevolgd en is door verdachte bedreigd. Verdachte heeft het mes naar hem gericht en gezegd dat hij hem zou pakken. Toen verdachte was staande gehouden en op de grond lag heeft hij tegen dezelfde persoon ook nog gezegd dat hij hem zou opzoeken als hij vrij zou komen en dat hij zijn moeder zou pakken.
Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft op brutale wijze een gewapende overval gepleegd en daarbij geweld niet geschuwd. Naar eigen zeggen ging het volgens verdachte thuis niet goed en had hij geld nodig. Verder heeft hij weinig openheid van zaken gegeven. Verdachte lijkt enkel oog te hebben gehad voor zijn wens om snel en makkelijk aan geld te komen en geen moment te hebben nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. De situatie moet voor het slachtoffer enorm bedreigend en angstaanjagend zijn geweest. Verdachtes handelen toont van geen enkel respect voor andermans eigendommen en hij heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaken winkelovervallen veel schade en overlast bij winkeliers. De overval heeft op de snackbareigenaar een enorme impact gehad. Hij heeft zich genoodzaakt gevoeld om hiervoor in therapie te gaan. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten hier lange tijd last van kunnen hebben en de gevolgen ervan nog dagelijks ondervinden. Daarnaast was het slachtoffer op het moment dat verdachte de snackbar kwam binnen gestormd aan het bellen met zijn kinderen, die via de telefoon hebben meegekregen dat hun vader in gevaar was. Ook op hen heeft de overval grote indruk gemaakt. De situatie is ook bedreigend en beangstigend geweest voor de buurtbewoner die op de fiets achter verdachte aan ging en vervolgens met een mes werd bedreigd. Ook op dat moment deinsde verdachte er niet voor terug om te dreigen met zijn mes om vrijuit te gaan en zijn buit te verzekeren. Dit soort feiten hebben tot slot niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd en dient daarvoor gestraft te worden. Bij de straftoemeting weegt de rechtbank de volgende omstandigheden mee.
Verdachte heeft een blanco strafblad en moet dus worden beschouwd als een ‘first offender’.
De rechtbank houdt ook rekening met de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Uit het psychologisch rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een aandachtsdeficientie-/hyperactiviteitsstoornis, overwegend onoplettend beeld en een ouder-kind relatieprobleem met een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis met kenmerken van een autisme spectrum stoornis. Dit uit zich in problemen thuis, waarbij verdachte zelfbepalend kan zijn en door zijn dwangmatige rituelen en starre overtuigingen moeilijk te beïnvloeden is. Daarnaast is er sprake van moeite met plannen en organiseren, concentratieproblemen, trage informatieverwerking, moeite met het afmaken van zaken, moeite met op tijd komen, zich snel terugtrekken uit contact, moeite met het aangaan van diepergaande relaties, moeite om grapjes van anderen te begrijpen, letterlijk nemen van dingen, weerstand tegen verandering, prikkelgevoeligheid, een zeer starre denkwijze, dwangmatige rituelen en rechtlijnig denken. Verdachte leeft volgens zijn zelfbedachte normen en is daarbij zo goed als niet te beïnvloeden of op andere gedachten te brengen. Er is onvoldoende cognitieve flexibiliteit waarbij sprake lijkt te zijn van een aangeboren (neurobiologische) stoornis. Voormelde psychische stoornis was volgens de psycholoog ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten en verdachte werd daardoor enigszins beïnvloed. Doordat verdachte over beperkte probleemoplossingsvaardigheden beschikt, heeft hij weinig gedragsalternatieven voorhanden. Gelet hierop adviseert de psycholoog om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op gewelddadige recidive wordt door de psycholoog als matig tot hoog ingeschat. Hierbij is opgemerkt dat het voorspellen van het recidivegevaar in dit geval ingewikkeld is, omdat verdachte weinig besef heeft van zijn eigen problematiek en de ernst van de feiten onvoldoende lijkt te beseffen. Zijn gedachtegang is moeilijk te volgen waardoor zijn gedrag moeilijk te voorspellen is. De psycholoog heeft ten aanzien van de afdoening geconcludeerd dat er voor verdachte idealiter een gedwongen extern structurerend kader zou moeten zijn waarbij aandacht is voor procesdiagnostiek en kennis van psychiatrie. Qua behandeling denkt de psycholoog aan een agressieregulatie training en daarnaast wordt een behandeling gericht op betere sociale vaardigheden passend geacht. Het is echter de vraag of verdachte zich zal openstellen voor behandeling. Er is gekeken naar de mogelijkheden en de noodzaak van een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Vanuit dat onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat verdachte een extern regulerend kader nodig zal hebben om zich verder te ontwikkelen. Zijn ouders zijn zeer betrokken, maar het is de vraag of zij dit kader in voldoende mate kunnen bieden omdat zij langdurig zijn overbelast in de thuissituatie. Als klinische opname als voorwaarde geldt in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt de kans groot geacht dat verdachte deze voorwaarde zal schenden.
Volgens het psychiatrisch rapport is verdachte bekend met een ernstige familiaire belasting voor ADHD en psychose, bij wie sprake is van een psychische stoornis in de zin van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld. Uitgesloten moet worden of de gedragsproblemen in het kader zijn van een bijkomende ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en/of een mogelijk subklinisch psychotisch syndroom dat geclassificeerd kan worden als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Dit was aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Verdachte functioneert op beneden gemiddeld niveau. Op sociaal-emotioneel niveau lijkt hij op een lager niveau te functioneren. Er zijn aanwijzingen dat de psychische stoornis van verdachte doorwerkte in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de feiten. De psychiater heeft in beperkte mate aanwijzingen gevonden voor een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, maar concludeert dat niet van volledige toerekening kan worden uitgegaan. Ten aanzien van het recidiverisico is opgemerkt dat er geen voorgeschiedenis is van gewelddadig gedrag. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een vast patroon van gewelddadig gedrag. Het beloop van eventuele recidive valt volgens de psychiater moeilijk te voorspellen. Meer in het algemeen wijzen het sociaal beïnvloedbaar zijn, het sociaal-emotioneel overvraagd worden en overvraagd worden in de stappen naar zelfstandigheid op een verhoogd risico op recidive van gewelddadig gedrag. De psychiater is van mening dat in het kader van de afdoening van deze zaak de voorkeur uitgaat naar een (start met een) klinische behandeling van verdachte om meer greep te krijgen op zowel zijn ontwikkelingsproblematiek als waarschijnlijke psychiatrische kwetsbaarheid. Geadviseerd wordt een plaatsing in een klinische setting in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Verder hebben de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering gerapporteerd en een gezamenlijk advies gegeven. Zij hebben verschillende opties bekeken en overwogen. De rechtbank leidt uit het rapport van de jeugdreclassering af dat zij de kans op recidive hoog inschatten vanwege de ernst van de delicten en omdat er nog geen eenduidige diagnostiek is en er nog niet volledig zicht is op alle domeinen. Voorop staat dat verdachte behandeling nodig heeft. Idealiter zou verdachte (ook) wat de Raad en de jeugdreclassering betreft klinisch worden opgenomen, maar dit is niet mogelijk gebleken. Voor klinische plaatsing zijn verschillende mogelijkheden onderzocht, maar gebleken is dat er voor verdachte geen aanbod is. De benaderde klinieken achten zich om uiteenlopende redenen niet geschikt hem te ontvangen. Omdat verdachte gezien wordt als een first offender bij wie psychiatrische problematiek op de voorgrond staat en bij wie het recidiverisico bovendien niet noodzakelijkerwijs hoog hoeft te zijn, zijn de Raad en de jeugdreclassering van mening dat het opleggen van direct een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vanwege het ontbreken van een zorgaanbieder zeer schrijnend zou zijn. Het zou een kwalijke zaak zijn dat een first offender met complexe problemen bij gebrek aan alternatieven noodgedwongen binnen een justitiële jeugdinstelling moet verblijven. Ook verdachte moet volgens de Raad en de jeugdreclassering de kans krijgen om binnen een voorwaardelijk kader aan zichzelf te werken. Daarom is voor verdachte een stevig plan in een voorwaardelijk kader opgesteld waarbij ambulante behandeling door een psychose fact team de procesdiagnostiek voor haar rekening neemt. Dit plan houdt kort gezegd in dat verdachte beschermd gaat wonen bij [instelling beschermd wonen] in combinatie met dagbehandeling binnen de GGZ en elektronische controle middels een enkelband. Op 2 augustus 2021 kan verdachte worden ontvangen door [instelling beschermd wonen] , een voorziening voor beschermd wonen met 24-uurs begeleiding en toezicht. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelijk aan het voorarrest tot 2 augustus 2021 en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals in de rapporten genoemd. De jeugdreclasseerder heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat zij ook graag als bijzondere voorwaarde zou willen opnemen dat verdachte mee moet werken aan urinecontroles. Deze voorwaarden zijn met verdachte besproken en hij heeft zich bereid verklaard om zich hieraan te houden.
De rechtbank stelt vast dat de situatie en problematiek van verdachte complex zijn. Het is lastig gebleken om voor hem een passende plek te vinden waar hij de begeleiding en hulp kan krijgen die hij nodig heeft. De uitgangssituatie die voor verdachte het meest wenselijk wordt geacht, opname in een klinische setting, is niet mogelijk gebleken. Uit het voorgaande volgt duidelijk dat verdachte behandeling nodig heeft. De Raad en de jeugdreclassering hebben de zaak van verdachte goed onderzocht en alle mogelijkheden afgewogen waarbij zij zijn uitgekomen op voormeld advies. De rechtbank is van oordeel dat dit een goed onderbouwd advies is, waarin alle van belang zijnde facetten zijn betrokken en meegewogen. De rechtbank begrijpt dat er zorgen bestaan over het naleven van de voorwaarden door verdachte gezien zijn eerdere houding hierin, maar hij heeft aangegeven hier nu, in tegenstelling tot eerder, wel voor open te staan. De rechtbank onderschrijft de adviezen en de noodzaak om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en neemt deze adviezen over. Aan de vereisten voor het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel en is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in dit geval, gelet op de bewezenverklaarde feiten en het blanco strafblad van verdachte, niet aan de orde. De rechtbank acht immers minder feiten bewezen dan de officier van justitie. Daarnaast is de rechtbank het met de deskundigen eens dat het ontbreken van een goed alternatief voor een klinische opname van verdachte niet rechtvaardigt dat enkel om die reden dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou worden opgelegd en verdachte noodgedwongen in de jeugdgevangenis zou moeten blijven. Het voorstel met de vele bijzondere voorwaarden zoals is geadviseerd lijkt inderdaad de meest haalbare optie en de rechtbank vindt dat verdachte de kans moet krijgen om aan dit zorgvuldig opgestelde plan uitvoering te geven. Met deze bijzondere voorwaarden en de voorwaardelijke PIJ-maatregel is de rechtbank van oordeel dat behandeling van verdachte gewaarborgd is. Hij is daarbij zelf verantwoordelijkheid voor het goed naleven van de voorwaarden en hij is zich ervan bewust wat de consequenties kunnen zijn als hij dit niet doet.
Vanwege het recidiverisico is gevraagd de bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de rechtbank zal dit ook doen. Verdachte heeft een ernstig geweldsmisdrijf gepleegd en geeft weinig inzicht in zijn belevingswereld. Om die reden vinden de deskundigen het lastig om het risico op herhaling goed in te schatten. Zijn gedrag is moeilijk te voorspellen. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat verdachte, die nog niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen, zo’n heftige gewapende overval heeft gepleegd. Hierbij heeft hij berekenend gehandeld en van tevoren goed nagedacht over zijn aanpak en het besluit genomen om een mes mee te nemen. Het baart de rechtbank grote zorgen dat verdachte als first offender zo’n ernstig feit heeft begaan waarbij er weinig zicht is op zijn gedachtengang en beweegredenen. Het recidiverisico wordt mede door dit gebrek aan inzicht als hoog ingeschat. Gelet hierop vreest de rechtbank voor een eventuele kans op herhaling. Naar het oordeel van de rechtbank moet er daarom ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank ziet daarom met de officier van justitie en de deskundigen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verder overweegt de rechtbank dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor dit soort strafbare feiten een forse jeugddetentie voorschrijven en dit acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de feiten ook passend. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de datum 2 augustus 2021 op welke dag verdachte terecht kan bij [instelling beschermd wonen] . Aan verdachte zal naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel daarom een jeugddetentie worden opgelegd van 315 dagen, gelijk aan zijn voorarrest. Dit betekent dat hij de jeugddetentie, op het moment dat hij overgaat naar [instelling beschermd wonen] , al heeft uitgezeten.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van 315 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar passend.
7b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in verband met de gewapende overval een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.802,75.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wezen en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daarbij heeft hij verzocht, gelet op de minderjarige leeftijd van verdachte, geen vervangende hechtenis op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het gevorderde bedragen wegens beveiligingskosten, het plaatsen van camera apparatuur en loonkosten op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de verdediging staan de beveiligingskosten en het plaatsen van camera apparatuur niet in rechtstreeks verband tot het delict. Met betrekking tot de gevorderde loonkosten is aangevoerd dat dit lastig te schatten is en dat de beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast is er geen inzicht in de werkdagen van de benadeelde partij en overige personeelsleden. Voor het overige heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft in totaal een bedrag van € 3.802,75 gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 1.802,75 betreffende materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 betreffende immateriële schade.
Ten aanzien van de opgevoerde beveiligingskosten is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het alleszins begrijpelijk en redelijk dat de benadeelde partij naar aanleiding van de gewapende overval een veiligheidsscan heeft laten uitvoeren door een beveiligingsbureau. Er is een nazorgplan opgemaakt waarin is aangeraden om een elektrische sluitplaat te laten plaatsen en een extra beveiligingscamera en monitor te plaatsen in de snackbar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in dit verband door de benadeelde partij gemaakte kosten wel degelijk in direct verband staan met het door verdachte gepleegde feit. De rechtbank acht de gevorderde beveiligingskosten van
€ 1.242,75 dan ook toewijsbaar.
Ook de gevorderde arbeidskosten van € 175,00 acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Het is goed voorstelbaar dat de benadeelde partij na de overval niet direct zelf werkzaam is geweest in de snackbar en daarvoor personeel heeft moeten inschakelen. Het gevraagde bedrag is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk en redelijk. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het verweer van de verdediging.
Voor het overige is geen verweer gevoerd/niet betwist. Ook de overige gevorderde bedragen van € 385,00 betreffende medische kosten en € 2.000,00 betreffende immateriële schade zijn daarom toewijsbaar.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering geheel toewijzen, te weten een bedrag van € 3.802,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2020 (zijnde de pleegdatum).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, waarbij de maatregel ziet op het toegewezen bedrag. Omdat verdachte minderjarig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit, zal geen gijzeling worden verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in verband met de gewapende overval op de supermarkt op 11 juni 2020 (feit 4) een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.598,56.
De benadeelde partij [naam supermarkt] heeft zich in verband met de gewapende overvallen op de supermarkt op 11 juni 2020 (feit 4) en op 7 augustus 2020 (feit 5) een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.638,66.
Omdat de rechtbank de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten niet bewezen acht en verdachte van die feiten zal worden vrijgesproken, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [naam supermarkt] De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Zij kunnen hun vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 bepaalt dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
jeugddetentievoor de duur van
315 (driehonderdvijftien) dagen;
legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • verblijft in een instelling voor begeleid wonen, te weten [instelling beschermd wonen] , en zich houdt aan de huisregels en de afspraken die hij maakt met zijn persoonlijke begeleiders van [instelling beschermd wonen] ;
  • meewerkt aan poliklinische en/of ambulante behandeling door het FACT Psychose Team en/of het FACT VIP team van Pro Persona, of een soortgelijke instelling, door de jeugdreclassering te bepalen, en aan de door hen geïndiceerde behandelvormen;
  • meewerkt aan intensieve trajectbegeleiding Harde Kern Aanpak en de daaraan verbonden voorwaarden, uit te voeren door de jeugdreclassering van Jeugdbescherming Gelderland;
  • meewerkt aan Elektronische Monitoring (EM) en de daaraan verbonden voorwaarden en/of aanwijzingen, en waarbij er in de EM het huisarrest (avondklok) en de trails (de overige verblijfsplekken en de routes) gecontroleerd mogen worden, met daaraan gekoppeld het verbod om zich op of in de directe omgeving van Veenendaal te bevinden, waarbij de EM geldt voor een maximale duur van zes maanden;
  • meewerkt aan het huisarrest (avondklok);
  • meewerkt aan een vorm van dagbesteding (school, (vrijwilligers)werk, dagbestedingsprojecten, etc);
- geen alcohol of verdovende middelen gebruikt (zowel soft- als harddrugs), de medewerking aan urineonderzoeken/-controles daaronder begrepen;
alles voor zover en zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig acht;
waarbij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
onder de algemene voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen;
beveeltdat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveeltdat de tijd die veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering geheel toe
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 3.802,75 (drieduizendachthonderdtwee euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam supermarkt]
- verklaart de benadeelde partij [naam supermarkt] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Bögemann, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.C. Gerritsen en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2021.
mr. A.A.M. Bögemann en mr. M.W. Stoet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De beslissing van de rechtbank is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in het proces-verbaal. Dit proces-verbaal is in wettelijke vorm opgesteld door verbalisanten van de regiopolitie Midden-Nederland, district Oost-Utrecht, proces-verbaalnummer 2020183238C, gesloten op 22 februari 2021. Daarbij horen ook eventuele aanvullingen en bijlagen die zijn opgemaakt in processen-verbaal en schriftelijke bijlagen, tenzij anders vermeld. De voetnoten verwijzen naar de paginanummering van het dossier.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 33-34.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 37.