ECLI:NL:RBGEL:2021:4196

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
05.025557.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en poging tot zware mishandeling met tbs-maatregel

Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 januari 2021 in Duiven twee personen heeft bedreigd met een mes en één van hen, [slachtoffer 2], in haar been heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat betekent dat hij niet strafbaar kan worden gesteld voor zijn daden. De rechtbank heeft op basis van psychologische rapporten geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een chronische psychose en schizofrenie, waardoor hij niet in staat was om zijn gedrag te controleren. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met de maatregel van dwangverpleging. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om deze bedragen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de bedreiging en het geweld in hun eigen woning zijn overvallen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.025557.21
Datum uitspraak : 3 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Vught.
Raadsman: mr. Y. Taghi, advocaat in Waardenburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te Duiven (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door één of meerdere messen in zijn, verdachtes, hand(en) te nemen en/of (vervolgens) met dat/die messen stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te Duiven (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in het bovenbeen van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of (meermalen) met (een) mes(sen) stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 januari 2021 stond er omstreeks 8:15 uur een man voor de schuifpui bij de achterzijde van de woning van aangever [slachtoffer 1] op het adres [adres 1] in Duiven. De man vroeg of hij kon bellen. [slachtoffer 1] liet de man binnen, gaf hem zijn telefoon en zette thee voor hem. De man was onrustig aan het ijsberen in de keuken en gaf aan dat hij veel aan het hoofd had en druk was. Bijna de gehele tijd had de man zijn handen in de voorzakken van zijn jas zitten. Op enig moment trok hij een mes uit zijn jaszak. Hij pakte met zijn linker hand [slachtoffer 1] bij zijn rechter bovenarm vast. Op heuphoogte had hij zijn rechterhand met het mes er in. Het was een mes van ongeveer 12 tot 15 cm. De man bedreigde hem met het mes en zei dat hij naar boven wilde. De man ging zijdelings de trap op terwijl hij [slachtoffer 1] vasthield. Toen ze bijna boven waren, kwam zijn vrouw [slachtoffer 2] van de zolder af. Zij stond boven aan de trap waarop [slachtoffer 1] en de man liepen en riep: “Wat is dit?!” De man richtte het mes op dat moment op haar. [2] Hij maakte stekende bewegingen in haar richting en probeerde haar met het mes te raken. [slachtoffer 2] heeft de man met kracht op het bovenlichaam geschopt. Het mes dat hij vast had viel. [3] De man rende de trap af. [slachtoffer 1] heeft zijn Katana zwaard gepakt en is samen met [slachtoffer 2] naar beneden gegaan. Toen zij in de hal stonden, kwam de man vanuit de keuken de hal in met meerdere messen in zijn handen die afkomstig waren uit het messenblok. [4] [slachtoffer 1] hield het zwaard tussen hem en [slachtoffer 2] en de man in. De man was niet onder de indruk van het zwaard en bleef steekbewegingen in hun richting maken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten in zijn richting stappen om de voordeur te kunnen openen. [slachtoffer 2] draaide haar lichaam weg en voelde dat het mes van de man haar bovenbeen raakte. [5]
[slachtoffer 2] had op haar bovenbeen een steekwond van 1,5 cm die ongeveer 1 cm diep was. De wond is gehecht en zal een blijvend litteken vormen. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet wat er die dag is gebeurd.
De rechtbank zal beoordelen of verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd en [slachtoffer 2] heeft gestoken in haar been. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever [slachtoffer 1] heeft de man onder meer omschreven als een iets getinte man van ongeveer 1.75 meter à 1.80 meter, met een zwarte/donkerharige baard met grijs er doorheen van ongeveer 2 cm lang. De man had een donkerblauwe muts waarvan het etiketje aan de buitenkant zat, een donkerkleurige jas die net over de billen kwam en een lange donkere spijkerbroek. [7]
Op 27 januari 2021 was getuige [getuige 1] op de eerste verdieping van haar woning aan [adres 2] in Duiven. Ze hoorde omstreeks 9:00 uur gestommel op de begane grond en zag onderaan de trap een man staan. De man had een licht getinte huidskleur, was 40 à 50 jaar oud en 1.70 meter lang. De man had een smal gezicht en slank postuur en een baard van ongeveer 5 cm. Hij sprak gebrekkig Nederlands en droeg een donkerkleurige muts en een donkerkleurige jas. De man vertelde dat hij via de berging was binnengekomen. [getuige 1] zag dat de man aan het bloeden was op zijn hand. [8]
Op 27 januari 2021 werd omstreeks 15:15 uur aangebeld bij getuige [getuige 2] , wonend aan de [adres 3] in Duiven. Aan de deur stond een onbekende man die vroeg of hij de politie kon bellen. De man wilde zich aangeven. Hij vertelde dat hij op het adres [adres 4] in Duiven woonde, dat hij uit Rusland kwam en dat hij in de war was en de hele ochtend in Duiven had rondgelopen. [9]
Verbalisanten zijn naar de [adres 3] in Duiven gegaan en zagen op de oprit een man staan met een blauwe jas tot over zijn billen en een blauwe capuchon over zijn hoofd. De man had een blauwe spijkerbroek en sneakers aan. Hij had een bruinkleurig mondkapje voor, waarlangs een
grijzige baard zichtbaar was. Het signalement kwam overeen met de man die betrokken was bij het steekincident eerder die dag. Bij het aanleggen van de handboeien, zagen verbalisanten dat de man in ieder geval aan zijn linker hand wat bloed had zitten. De man sprak Nederlands met een buitenlands accent had. Hij bleek [verdachte] (verdachte) te zijn. [10]
Op het adres [adres 1] in Duiven, waar de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wonen, is op de vloer in de keuken een op een bloeddruppel lijkend spoor aangetroffen. Op het adres [adres 2] in Duiven, waar de getuige [getuige 1] woont, is op de deurklink van de terrasdeur een op bloed lijkend spoor aangetroffen. [11] Beide sporen zijn bemonsterd en veiliggesteld.
Het NFI heeft de bemonsteringen onderzocht, waarbij is gebleken dat beide bemonsteringen bloed betroffen. Een deel van het materiaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Daarbij is een DNA-profiel verkregen van een man. Op grond van vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het bloed in beide bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte. Het is daarbij meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet aan verdachte verwant persoon. [12]
Op grond van de vaststaande feiten en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de man is geweest die de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd en dat hij [slachtoffer 2] in haar been heeft gestoken. Het signalement dat [slachtoffer 1] heeft gegeven komt op een aantal punten overeen met het signalement dat [getuige 1] heeft gegeven. Verbalisanten treffen bij getuige [getuige 2] een man aan die voldoet aan de gegeven signalementen. Daar komt bij dat zowel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als bij [getuige 1] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bloed van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat het steken met een mes in het been van een slachtoffer in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert nu in het been kwetsbare delen zitten, zoals spieren, pezen en (slag)aders. Het gedrag van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de poging tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 januari 2021 te Duiven (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door één of meerdere messen in zijn, verdachtes, hand(en) te nemen en
/of (vervolgens
)met dat/die messen stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
2.
hij op
of omstreeks27 januari 2021 te Duiven (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in het bovenbeen van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en
/of (meermalen
)met (een) mes(sen) stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
feit 2:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is op 10 mei 2021 een rapport opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en op 14 mei 2021 door drs. N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog.
Uit het rapport van Kaiser komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een chronische psychose met paranoïde inhoud en betrekkingswanen die hij benoemt vanaf 2010 en die gediagnosticeerd wordt als schizofrenie. Er zijn daarnaast symptomen van sociaal verval en vervlakking. Volgens Kaiser is er sprake van een relatie tussen de chronische psychose bij schizofrenie met plotselinge opleving en het tenlastegelegde. Inherent aan de psychose is dat de werkelijkheidszin gestoord is en dat verdachte niet in staat was om zijn beleven te corrigeren aan de hand van de werkelijkheid.
Ook uit het rapport van Schoenmaker komt naar voren dat sprake is van schizofrenie. Verdachte heeft wanen in de vorm van achtervolgingswanen, auditieve hallucinaties en negatieve symptomen. Hij kan worden overspoeld door een angst die helemaal bezit van hem neemt. Ook Schoenmaker meent dat er een verband is tussen diagnose en tenlastelegging. Ten tijde van de tenlastelegging was er sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. Verdachte werd geheel hierdoor overspoeld en had daardoor geen beschikking over eigen gedragskeuzes.
Beide deskundigen adviseren het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en zal verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en niet strafbaar verklaren. Hij wordt daarom van alle rechtsvervolging ontslagen

7.De overwegingen ten aanzien van een maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ongemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een tbs-maatregel tot problemen gaat leiden bij de resocialisatie van verdachte. Als het vonnis onherroepelijk is, zal door de IND een traject worden gestart, waarbij mogelijk de verblijfsvergunning van verdachte wordt ingetrokken. In het geval van intrekking van zijn verblijfsstatus heeft hij nergens meer recht op en zal hij als hij is uitbehandeld tussen wal en schip vallen. De enige mogelijkheid voor resocialisatie is dan dat hij meewerkt aan terugkeer naar Rusland, maar daar wordt verdachte door de autoriteiten gezocht. Uitzetting heeft dus risico’s en zal hem schaden. Het opleggen van een tbs-maatregel zou kunnen betekenen dat verdachte levenslang wordt opgesloten. De raadsman heeft om die reden bepleit dat verdachte in het kader van een zorgmachtiging wordt opgenomen en behandeld. Hij meent dat in de rapporten van de deskundigen onvoldoende is gemotiveerd waarom een zorgmachtiging niet passend is.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee voor hem volstrekt onbekende mensen. Hij heeft gedaan alsof hij was buitengesloten en zijn collega’s moest bellen. [slachtoffer 1] heeft hem in al zijn goedheid in zijn woning binnengelaten, hem zijn telefoon gegeven en zelfs nog thee voor hem gezet. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en vervolgens ook [slachtoffer 2] met één en later met meerdere messen bedreigd en uiteindelijk [slachtoffer 2] ook in haar been gestoken. Dat het letsel beperkt is gebleven tot een kleine wond is een geluk dat niet aan verdachte is te danken. Dit soort feiten zijn schokkend voor de betrokkenen en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het incident heeft grote impact gehad op beide slachtoffers, zoals ook blijkt uit hun slachtofferverklaringen.
Zij hebben op indringende wijze verteld hoe groot de angst is geweest, en hoe diep ingrijpend de gevolgen op hun leven tot op dit moment zijn. Voor [slachtoffer 1] heeft gegolden dat hij zijn partner heeft proberen te beschermen en daarin niet voor de volle 100% is geslaagd ondanks zijn moedig optreden. Dat maakt dat de inbreuk op zijn leven niet minder groot is geweest dan op het hare, hoewel zij gewond is geraakt en de juridische kwalificatie van verdachte’s gedrag tegenover haar daarmee zwaarder lijkt.
Zij zijn in hun eigen woning, waar zij zich veilig en geborgen zouden moeten kunnen voelen, overvallen door de bedreigingen en de steekpartij van verdachte en hebben gevreesd voor hun leven. Als gevolg van het handelen van verdachte hebben zij zich beiden onder behandeling moeten stellen van een psycholoog.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de voornoemde rapporten van de deskundigen Kaiser en Schoenmaker.
Uit het rapport van Kaiser komt naar voren dat verdachte niets meer van het tenlastegelegde weet. Er is bij hem een patroon zichtbaar: hij stopt met medicatie, wil geen nabehandeling na een opname en wordt psychotisch met betrekkingswanen. Vanuit heftige angst door zijn betrekkingswaan pleegt hij naar aanleiding van een trigger een geweldsdelict dat hij zich daarna niet herinnert. Ook in dit geval was verdachte psychotisch: hij had psychotische betrekkingswanen met de psychotische angst dat hij zou worden vermoord. Retrospectief is het waarschijnlijk dat hij niet rechtstreeks psychotische gedachten had naar de slachtoffers, maar handelde vanuit psychotische angst.
De kans op herhaling van een geweldsdelict naar een persoon gericht is hoog als de feiten bewezen worden geacht. Een langdurige klinische behandeling in een forensische setting kan dat recidivegevaar aanzienlijk verlagen. Het beveiligingsniveau van een FPK acht Kaiser voldoende.
Kaiser adviseert een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Die zou voldoende bescherming kunnen bieden, omdat verdachte gemotiveerd is voor een klinische behandeling, hij in de PI medicatietrouw is en zich aan de regels houdt terwijl de medicatie zijn psychose enigszins dempt. Wel acht zij het noodzakelijk dat de resocialisatie en ambulante fase in het kader van de tbs-maatregel worden uitgevoerd, omdat verdachte voorheen die zorg afwees. Kaiser merkt daarbij wel op dat het complicerend is als verdachte zijn verblijfsstatus kwijt zou raken. In dat geval zijn er onvoldoende mogelijkheden voor een tbs-maatregel met voorwaarden en wordt een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd.
Uit het rapport van Schoenmaker komt naar voren dat sprake is van een gebrekkig ziektebesef en ziekte-inzicht. Medicatie heeft een gunstig effect, maar als verdachte zijn medicatie niet inneemt, kunnen de symptomen ernstiger worden. Het kan dan zijn dat verdachte zich zo onveilig waant dat het lijkt alsof hij zich moet verdedigen tegen vermeende aanvallers die het op zijn leven gemunt hebben. Verdachte geeft aan dat als hij niet meer weet wat waarheid is en wat niet, hij de controle over zichzelf kwijt kan raken en zich achteraf niet herinnert wat er is gebeurd.
De kans op recidive in de vorm van agressie zoals ten tijde van het tenlastegelegde is hoog. Geadviseerd wordt een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Verdachte heeft langdurig zorg, toezicht, begeleiding en behandeling nodig en behoeft gelet op het hoge recidiverisico een setting met een hoog beveiligingsniveau en een hoog zorgniveau.
Ook de reclassering heeft in haar rapport van 21 juni 2021 geadviseerd aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Volgens de reclassering is er sprake van een delictpatroon. Verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd waarna hij gedwongen opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat.
De rechtbank overweegt dat, zoals uit het voorgaande is gebleken, tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank stelt verder vast dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van verdachte in aanmerking genomen.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij op 21 januari 2021 is veroordeeld voor afpersing en op 13 november 2017 voor gijzeling en bedreiging. In beide gevallen is verdachte op grond van artikel 37 Sr voor een jaar geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e Sr is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Voor zover de raadsman een behandeling in het kader van een zorgmachtiging heeft bepleit, overweegt de rechtbank als volgt.
Schoenmaker heeft in haar rapport aangegeven dat verdachte vanwege de hoge kans op recidive langdurig zorg, toezicht, begeleiding en behandeling nodig heeft en dat hij een setting met een hoog beveiligingsniveau en een hoog zorgniveau behoeft. De zorgmachtiging richt zich niet op risicopreventie en het beveiligings- en zorgniveau is bij een zorgmachtiging niet hoog genoeg, aldus Schoenmaker.
Ook Kaiser acht een zwaardere maatregel noodzakelijk dan de zorgmachtiging, nu verdachte twee keer eerder op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst en hij bemoeienis van de psychiatrie als nabehandeling afwees.
De rechtbank acht gelet hierop behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet passend. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat is gebleken dat de behandelingen in GGZ-setting er niet voor hebben gezorgd dat verdachte niet opnieuw terugviel is zijn chronische psychose. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een langdurige behandeling behoeft in een setting met een hoog beveiligings- en zorgniveau en dat een tbs-maatregel passend is. De rechtbank heeft bij haar oordeel geen rekening gehouden met eventuele vreemdelingrechtelijke consequenties.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 130,82 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 60,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
Verder hebben beide benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Hij vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft verzocht het smartengeld gevorderd door [slachtoffer 1] te matigen nu dit niet in verhouding staat tot soortgelijke gevallen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 130,82 en de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 60,-.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door de bewezenverklaarde feiten heeft [slachtoffer 2] immers lichamelijk en psychisch letsel opgelopen en is zij op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,- vaststellen, zoals gevorderd.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat ook de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door de bewezenverklaarde feiten is [slachtoffer 1] immers op andere wijze in de persoon aangetast. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat hij van dichtbij met messen werd bedreigd, dat [slachtoffer 1] heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te beschermen en dat hij heeft moeten toezien dat [slachtoffer 2] door verdachte is gestoken en hij haar dus niet heeft kunnen behoeden voor het geweld. Dat heeft tot op heden een grote psychische impact op hem. De nadelige gevolgen van het bewezen verklaarde feit zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen, zoals gevorderd.
Verdachte is vanaf 27 januari 2021 wettelijke rente verschuldigd over de toegewezen bedragen ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en tot een bedrag van € 3.095,- ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Verdachte is vanaf 13 juli 2021 wettelijke rente verschuldigd over een bedrag van € 35,82, zijnde de gevorderde reis- en telefoonkosten. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze kosten dat deze op een later tijdstip dan 27 januari 2021 zijn gemaakt.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert verder vergoeding van de proceskosten van € 4,73.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregelen is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte voor deze feiten van alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 3.130,82 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 met betrekking tot een bedrag van € 3.095,- en vanaf 13 juli 2021 met betrekking tot een bedrag van € 35,82 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 3.130,82 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 met betrekking tot een bedrag van € 3.095,- en vanaf 13 juli 2021 met betrekking tot een bedrag van € 35,82 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 41 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 4,73;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.560,- aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 2.560,- aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Venema (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 augustus 2021.
Mr. Venema en mr. Van den Broek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2021041400 (onderzoek ON4R021015), gesloten op 23 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 78-79.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 82.
4.Proces-verbaal van aangifte dor [slachtoffer 1] , p. 79.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 82-83.
6.Letselrapportage Forenische Geneeskunde, p. 104.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 79.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39 en Proces-verbaal , forensisch onderzoek woning, p. 42..
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 113.
10.Proces-verbaal van aanhouding, p. 117.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 44.
12.NFI-rapport, p. 137