ECLI:NL:RBGEL:2021:4173

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
05/230292-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door geweld tegen moeder in Heerde

Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Heerde, die beschuldigd werd van het doden van zijn moeder op 10 september 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn moeder opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar met geweld te slaan, te wurgen en te smoren. De verdachte had een heftige woordenwisseling met zijn moeder, waarna hij haar levenloze lichaam op 11 september 2020 in hun woning aantrof. Het forensisch onderzoek toonde aan dat er sprake was van zeer fors geweld, met meerdere letsels aan het lichaam van de moeder. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn moeder, maar niet met voorbedachte rade handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en ter beschikkingstelling met dwangverpleging, gezien zijn psychische toestand en het recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn handelen ernstig was en de veiligheid van anderen in gevaar bracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de kinderen van het slachtoffer, voor affectieschade en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/230292-20
Datum uitspraak : 2 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Vught, BPG.
Raadsvrouw: mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 december 2020, 8 maart, 10 mei en 19 juli 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Heerde (zijn moeder) [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door:
- die [slachtoffer] meerdere malen, al dan niet met een voorwerp, met kracht in/op/tegen het gezicht en/of de hals en/of de borstkas te slaan en/of te stompen en/of
- met kracht (op) de borstkas van die [slachtoffer] samen te drukken en/of te duwen en/of
- die [slachtoffer] te (ver)wurgen, door de keel/hals van die [slachtoffer] samen te drukken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen en/of
- die [slachtoffer] te smoren, door de mond en neus van die [slachtoffer] (met kracht) af te dekken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of afgedekt/dichtgedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en dient te worden vrijgesproken van moord. Er is sprake van vol opzet maar in ieder geval van voorwaardelijk opzet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de wetenschap van het overlijden van mw. [slachtoffer] de nadere verklaringen van met name de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] heeft beïnvloed. Er dient daarom uit te worden gegaan van de eerste verklaringen van deze getuigen, die erop neerkomen dat er een woordenwisseling is geweest en enige tijd daarna een bonk, of mogelijk meerdere bonken, in een tijdsbestek van minder dan 10 minuten, waarbij getuige [getuige 1] mw. [slachtoffer] uitdrukkelijk niet heeft horen schreeuwen. Ook bij de betrouwbaarheid van de overige verklaringen kunnen vraagtekens worden gezet. De buurtbewoners hebben dagen de tijd gehad om met elkaar te praten over het gebeurde. Daarnaast kunnen de DNA-sporen op de doeken die om het lichaam van mw. [slachtoffer] zijn aangetroffen en het luminolonderzoek de betrokkenheid van een derde persoon niet uitsluiten. Verder is uit geen enkele omstandigheid gebleken dat sprake is van moord, omdat de voorbedachte rade ontbreekt. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat van opzet geen sprake is, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte dient te worden vrijgesproken van moord dan wel doodslag.
Beoordeling door de rechtbank
Stoffelijk overschot
Op 11 september 2020 omstreeks 23.30 uur werd in de woning aan de [adres] te Heerde het levenloze lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen. Verdachte was op dat moment in de woning aanwezig en is aangehouden. [2] [slachtoffer] lag tegen de radiator in de achterkamer aan. Zij was geheel gekleed en op heuphoogte, kniehoogte en voeteneind in meerdere soorten lakens gewikkeld en geknoopt en haar lichaam was toegedekt met een geel laken. Het tijdstip van overlijden is met 95 procent zekerheid bepaald tussen donderdag
10 september 2020 om 23:16 uur en vrijdag 11 september 2020 om 06.16 uur. [3]
Op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is door het NFI sectie verricht. Uitwendig op het hoofd, met name op het aangezicht maar ook verspreid op het behaarde hoofd, waren er talrijke, deels samenvloeiende onderhuidse bloeduitstortingen, deels met huidverscheuringen te zien. Ook op en in de mond waren er talrijke bloeduitstortingen. Het letsel op/boven het linkeroor, en mogelijk een deel van het letsel op de linkerwang had een opvallend lijnenpatroon (zogenaamde profielkneuzing). Er was een bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies van de grote hersenen rechts zijwaarts, links zijwaarts en voorwaarts.
Uitwendig aan de hals, zowel hoog als laag, waren er talrijke, deels samenvloeiende onderhuidse bloeduitstortingen. Inwendig in de hals waren er zeer veel bloeduitstortingen, zowel hoog als laag en zowel in de oppervlakkige als in de diepere spieren. Het lichaam van het strottenhoofd was aan de achterzijde gebroken en er was een dwarse breuk van de zevende halswervel. Er waren enkele stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden evenals bloeduitstorting in het oogwit van de oogbol.
Er waren enkele onderhuidse bloeduitstortingen op de voorzijde en achterzijde van de borstkas. De letsels op de rug toonden een opvallend bandvormige patroon met afschaving.
Er waren zeer veel ribbreuken voorwaarts en meerdere achterwaarts. De achtste rib links achterwaarts stak door het borstvlies. Er was een verscheuring van de onderkwab van de linkerlong, het hartzakje en de rechterkamer van het hart. Er was kneuzing van het hart en beide longen. Er was een dwarse breuk van de 10e borstwervel. Er waren enkele scheuren in het leveroppervlak. Er was circa 450 ml bloed in de linkerborstholte en een spoortje bloed in de buikholte.
Verspreid op de strekzijden van de bovenarmen en rondom op de onderarmen waren er talrijke onderhuidse bloeduitstortingen. Op de rechteronderarm zat een huidafschaving en op de linkerhandrug/-vingers zat een oppervlakkige huidbeschadiging. Op de benen waren er enkele onderhuidse bloeduitstortingen. [4]
De conclusie van het sectierapport is dat alle letsels bij leven zijn ontstaan. Bij een deel van het letsel is sprake geweest van (tenminste) zeer hevig of fors geweld. Het letsel aan de hals, zoals de breuk van het strottenhoofd, kan door stoten, vallen of slaan zijn veroorzaakt. De breuk in de zevende halswervel wijst op het overstrekken van de hals, wat het gevolg kan zijn van het samendrukken van die hals door handen (verwurging) of een voorwerp. Als daarvan sprake is geweest kan de bloedtoevoer naar de hersenen zijn belemmerd met de dood tot gevolg. Het letsel aan de oog(leden) wijst op die mogelijkheid. Het letsel aan de romp kan zijn veroorzaakt door het vallen, slaan of trappen of door samendrukkende kracht op de borstkas door daarop te zitten, staan of trappen. Het letsel aan de romp en de ribbreuken, inclusief de pijn die daardoor is ontstaan, kunnen longfunctie en adembeweging aanzienlijk hebben beperkt. Dit letsel aan de romp kan het overlijden verklaren of heeft daaraan een substantiële bijdrage kunnen leveren. Talrijke hoofdletsels, met name de aangezichtsbreuken, kunnen door meermalen vallen, slaan of stoten zijn veroorzaakt. Het letsel dat boven het linkeroor is waargenomen, heeft een opvallend lijnenpatroon dat door (bijvoorbeeld) een schoenprofiel kan zijn veroorzaakt. De ademhaling kan door de aangezichtsbreuken zijn bemoeilijkt en/of tot bewusteloosheid hebben geleid en daarmee een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. De letsels op en in de mond worden niet alleen verklaard door een stomp-botsende krachtsinwerking, maar ook door samendrukkende krachtsinwerking. Indien sprake was van een langdurig af- of samendrukken van de mond en neus (smoren), kan daardoor de ademhaling zijn belemmerd en het overlijden of bijdrage aan de dood verklaren. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het sectierapport dat [slachtoffer] door een of meer van de in de tenlastelegging genoemde oorzaken is overleden.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de bewuste avond van 10 september 2020 thuis was en dat hij en zijn moeder rond 21.00/21.30 uur een behoorlijke woordenwisseling hebben gehad waarbij beide boos zijn geworden en tegen elkaar hebben geschreeuwd. [6] Door de beladen onderwerpen die zij bespraken raakte verdachte zijn ratio kwijt en werd hij vreselijk kwaad waarbij hij hard begon te schreeuwen. Daarna raakte hij afgeleid door iets wat op tv gebeurde. [7] Verdachte en zijn moeder hebben daarna nog even samen televisie gekeken. [8] Kort hierna is verdachte naar bed gegaan, heeft zijn medicatie en een extra oxazepam ingenomen, de airco aangezet, heeft nog even muziek geluisterd via oortjes en is toen gaan slapen. Toen hij de volgende middag rond 13.00 uur wakker werd en naar beneden ging, heeft hij ontbijt genuttigd en de woning verlaten. Hij heeft zijn moeder toen niet gezien. Verdachte heeft verder verklaard dat hij op 11 september 2020 kort na 21.30 uur in de avond de telefoon van zijn moeder, na het bezoek van zijn broer en zus, in de oplader heeft gelegd op een kast aan de achterkant van de woonkamer. De oplader is op enig moment in de krantenbak gevallen en verdachte heeft die oplader eruit gevist en op de kast gezet. [9] De krantenbak staat rechts van de kast en daarmee direct naast het lichaam van [slachtoffer] . [10] Verdachte heeft verklaard dat er overal dekens lagen van schilderwerkzaamheden en dat hij het lichaam niet heeft gezien. [11]
De vraag die voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte, anders dan hij heeft verklaard, in de avond van 10 september 2020 dodelijk geweld heeft gebruikt tegen zijn moeder [slachtoffer] , of dat sprake is van het door verdachte geschetste alternatieve scenario, dat een ander dan verdachte het dodelijk geweld heeft gebruikt.
Forensisch onderzoek
Tijdens forensisch onderzoek zijn diverse humane biologische sporen en DNA veiliggesteld. Op de broek en schoenen van verdachte is bloed aangetroffen. Uit bemonsteringen van de bloedsporen onderaan beide broekspijpen en in een groef van het loopvlak van de rechterschoen van verdachte is DNA verkregen waarvan de kans dat deze DNA bevat van [slachtoffer] meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van een willekeurig onbekend persoon. Daarnaast zijn op een handdoek die om het middel van [slachtoffer] zat en waarin vierknopen waren gelegd, sporen veiliggesteld en op DNA onderzocht. Het gaat om in totaal 19 bemonsteringen. Uit 17 bemonsteringen is DNA verkregen waarvan de kans dat deze DNA bevatten van verdachte 1 miljard keer waarschijnlijker is dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van een willekeurig ander persoon. Op twee bemonsteringen, aan het uiteinde van knoop twee, is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Eén daarvan bevat DNA dat matcht met het DNA profiel van verdachte en minimaal één onbekende man. Het andere mengprofiel bevat DNA dat matcht met DNA van verdachte en [slachtoffer] aangetroffen. De bewijskracht van deze twee bemonsteringen is niet berekend. Verder is van een handdoek die om de voeten van [slachtoffer] zat een relatief grote hoeveelheid DNA verkregen, waarvan de kans dat deze bemonstering DNA bevat van verdachte 1 miljard keer waarschijnlijker is dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een willekeurig onbekend persoon. De rechtbank neemt deze conclusies van het NFI over en concludeert op basis van die bevindingen dat het bloed aan de broek en schoenen van verdachte van [slachtoffer] is en dat DNA van verdachte is aangetroffen op de knopen van de handdoek die om het middel van [slachtoffer] zat en op een handdoek die om de voeten van [slachtoffer] zat.
Op de vloeren in de woonkamer, keuken werd bloed aangetroffen. In de keuken werd het water uit de sifon veiliggesteld. Aan de binnenzijde werd middels een tetrabase test indicatiefpositief getest op de aanwezigheid van bloed. [12]
Ook zijn er bloedspetters aangetroffen in de huiskamer, tussen het eet- en zitgedeelte, met een beweegrichting in de richting van het eetkamergedeelte in de achterkamer waar het levenloze lichaam van [slachtoffer] op 11 september 2020 is aangetroffen. [13] Op enkele naden van de parketvloer, in de nabijheid van deze bloedspatten, zijn bloedsporen aangetroffen. De luminolreactie op deze locatie maken het aannemelijk dat op deze locatie meer bloed aanwezig is geweest en op enig moment is verwijderd. [14]
Verklaringen getuigen en nader onderzoek
Meerdere buren hebben over de avond van 10 september 2020 verklaard.
De heer [getuige 2] en mevrouw [getuige 3] hebben verklaard in de avond van 10 september 2020 tussen 21.00 uur en 21.30 uur geschreeuw te hebben gehoord bij de buren op [adres] en dat de buurvrouw (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) tegen verdachte inging. [15] Dat ging volgens [getuige 3] harder dan bij andere ruzies. De ruzie duurde ongeveer 20 minuten en ineens was het stil. Daarna hoorde [getuige 3] alleen wat gebonk en gerommel, dat was tijdens het programma “Meiland”. Het gebonk klonk alsof er iets werd omgegooid en op de grond terecht kwam. Het geluid kwam vanuit de benedenverdieping. Na het gebonk ging driemaal achter elkaar de kraan open en dicht. Dat was tussen de programma’s “Meiland” en “de Rijdende rechter”. [16] Die avond begon het programma “Chateau Meiland” om 20.30 uur en “Mr. Frank Visser doet uitspraak” om 21.30 uur. [17]
Getuige [getuige 1] heeft op 10 september 2020 om 22.05 uur een melding gemaakt bij de politie dat ze die man van niet haar directe buren maar die ernaast (
de rechtbank: het huis van [slachtoffer] en verdachte) eerder weer verschrikkelijk hoorde schreeuwen en dat ze net een heleboel gebonk heeft gehoord. [18]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de huizen zeer gehorig zijn en dat ze omstreeks 21.03 uur een WhatsAppbericht naar haar andere buurvrouw heeft gestuurd met de tekst: ‘het is weer zover… kinderen worden er bang van…’. De ruzie heeft in totaal ongeveer één uur geduurd, waarvan de laatste tien minuten gebonk is gehoord. Om 22.02 uur heeft zij hierover de politie gebeld. [19]
Getuige [getuige 4] , heeft verklaard dat zij op de bewuste avond rond 20.30 uur ruzie in de woning hoorde van [slachtoffer] en verdachte. [slachtoffer] schreeuwde veel harder dan andere keren. De ruzie ging op en af en heeft in totaal ongeveer een uur geduurd. Vervolgens was er gebonk te horen en nadat het ineens stil was hoorde zij sleepgeluiden die wel twintig minuten tot een half uur aanhielden. Het leek alsof er meubels werden verplaatst. Tijdens het slepen hoorde zij ‘die jongen’ mompelen en grommen. Het leek alsof hij in zichzelf aan het praten was. Daarna was het helemaal stil. [20]
Naar aanleiding van de melding van getuige [getuige 1] zijn op 10 september 2020 om 22.10 uur twee verbalisanten naar het adres van [slachtoffer] en verdachte gegaan. Onderweg naar de melding heeft één van de verbalisanten gebeld met [getuige 1] . [getuige 1] zei dat ze drie kwartier eerder hard geschreeuw had gehoord en dat ze een kwartier eerder wat gebonk had gehoord, en dat het inmiddels stil was. Eenmaal ter plaatse hoorden de verbalisanten vanuit en rondom de woning geen geluiden komen. De verbalisanten hebben gebeld met het huistelefoonnummer van verdachte, maar er werd niet opgenomen. Verder zagen de verbalisanten dat er in de woning geen licht meer brandde. [21]
Uit de voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Rond 21.00 uur hadden verdachte en zijn moeder een hevige ruzie. Een dusdanig hevige ruzie dat deze door de buren gehoord werd. Deze ruzie heeft ongeveer een half uur geduurd. Aansluitend aan de ruzie hoorden de buren rond 21.30 uur gebonk en gesleep en vervolgens het driemaal na elkaar openen van de kraan. Verbalisanten stelden om 22.10 uur bij het huis van [slachtoffer] en verdachte vast dat het stil was en er geen bewegingen in de woning waren. Gelet op de verklaringen van de buren, de verbalisanten, en de uitkomsten van het forensisch onderzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat het dodelijke geweld tegen [slachtoffer] tussen 20.30 uur en 22.10 uur is gepleegd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaringen van getuige [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] afgelegd voordat zij wisten van de dood van [slachtoffer] verschillen van hun verklaringen afgelegd nadat zij van haar dood hadden gehoord. De raadsvrouw is van oordeel dat daardoor hun later afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank constateert dat de verklaringen op detailniveau anders zijn maar in grote lijnen op hetzelfde verloop van gebeurtenissen neerkomen. Degelijke verschillen zijn verklaarbaar, nu de getuigen na een eerste verklaring uitvoerig zijn gehoord, met name op detailniveau.
De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] en andere getuigen.
Alternatief scenario
Verdachte stelt dat het geweld op zijn moeder door een derde onbekend gebleven persoon moet zijn toegepast in de periode tussen het einde van de ruzie en het moment de volgende dag waarop verdachte voor het ontbijt naar de keuken gaat.
De rechtbank overweegt dat, behoudens het DNA-spoor van een onbekend gebleven man op één van de vier knopen op de handdoek die om het lichaam van [slachtoffer] was geknoopt, bij het forensisch onderzoek geen enkel spoor is gevonden van anderen dan verdachte en zijn moeder. Voorts is er geen braakschade geconstateerd en de poort van de tuin zat op slot ten tijde van de vondst van het lichaam van [slachtoffer] .
Verdachte stelt dat hij na de ruzie samen met zijn moeder nog even TV heeft gekeken, dat hij daarna naar boven gegaan, zijn (slaap) medicatie heeft ingenomen, zijn airco heeft aangezet, nog even naar muziek heeft geluisterd via oortjes en vervolgens is gaan slapen. Voorts dat hij helemaal niets heeft gehoord. Gelet op het feit dat voor het aangetroffen letsel tegen [slachtoffer] zeer forse geweld moet zijn gebruikt kan het niet anders dan dat dit geweld met aanzienlijk geluid gepaard is gegaan. De getuigen hebben hierover ook verklaard en hebben verklaard, dat het daarna juist stil was in de woning en niets meer werd gehoord. Gezien de gehorigheid van de woningen is het onaannemelijk dat dit geweld, indien toegepast nadat verdachte in slaap was gevallen, door de buren en verdachte die één verdieping hoger in huis is, niet gehoord zou zijn.
De rechtbank acht gelet op de overige bewijsmiddelen de verklaring van verdachte onaannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn moeder [slachtoffer] door geweld om het leven heeft gebracht.
OpzetDe rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] te doden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie stelt, niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het meermalen op het bovendeel van het lichaam te slaan of stompen, de borstkas samen te drukken of duwen en [slachtoffer] te (ver)wurgen en haar te smoren, zich zonder meer heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg daarvan het leven zou verliezen. Verdachte moet zich, gezien de grote hoeveelheid en zwaarte van het geweld, daarvan bewust zijn geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat hij een woordenwisseling met zijn moeder heeft gehad, die voor hem zeer emotioneel en heftig was. Hij ontkent echter de betrokkenheid bij haar dood.
De rechtbank kan daardoor en bij gebreke aan ander bewijs niet vaststellen of verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedstoestand of dat sprake is geweest van beraad bij verdachte. Bij gebreke daarvan, acht de rechtbank de tenlastegelegde moord niet bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Heerde (zijn moeder) [slachtoffer] opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door:
- die [slachtoffer] meerdere malen
, al dan niet met een voorwerp,met kracht in/op/tegen het gezicht en/of de hals en/of de borstkas te slaan en/of te stompen en/of
- met kracht (op) de borstkas van die [slachtoffer] samen te drukken en/of te duwen en/of
- die [slachtoffer] te (ver)wurgen, door de keel/hals van die [slachtoffer] samen te drukken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen en/of
- die [slachtoffer] te smoren, door de mond en neus van die [slachtoffer] (met kracht) af te dekken en/of dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of afgedekt/dichtgedrukt te houden, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen volstaan kan worden met de oplegging van een gevangenisstraf. Verder dient in strafverminderende zin rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte de mogelijkheid is ontnomen afscheid te nemen van zijn moeder, er bij de overdacht naar het Pieter Baan Centrum tegen hem fors geweld is gebruikt en dat hij al tien weken lang in eenzame opsluiting zit op de BPG-afdeling van de P.I. .
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Nadat verdachte door zijn persoonlijke problemen op straat was komen te staan woonde hij sinds maart 2020 weer bij zijn moeder. Vanaf dat moment hoorden de buren regelmatig dat verdachte en zijn moeder ruzie hadden. Vooral de luide stem van verdachte was dan goed te horen. Op 10 september 2020 hadden verdachte en zijn moeder wederom ruzie. Deze keer was de ruzie heftiger dan de eerdere ruzies, waarbij er over en weer ernstige verwijten vielen. Vermoedelijk als gevolg daarvan is verdachte zo redeloos geworden, hij spreekt zelf van het verlies van alle ratio, en zoveel geweld tegen zijn moeder gebruikt dat ze in haar eigen huis - een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen- is overleden. Verdachte heeft zijn moeder vervolgens in doeken verpakt en met haar gezicht naar beneden onder de radiator in de woonkamer gelegd. Daar is ze uiteindelijk door de politie een dag later aangetroffen.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte zijn moeder het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op gruwelijke wijze ontnomen en zijn broer en zuster hun moeder en een oma aan de kleinkinderen. De onbeantwoord gebleven vragen over het hoe en waarom, hebben dit verdriet vergroot zo blijkt uit de slachtofferverklaring die broer en zus ter terechtzitting hebben voorgelezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 24 juni 2021 van onder meer D. Harari, psychiater en A. Witvliet, GZ-psycholoog.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, zowel bij het PBC, als het daaraan voorafgaande NIFP-onderzoek, steeds zijn medewerking heeft geweigerd. Het onderzoek is daardoor beperkt. De conclusies in het rapport zijn, onder meer gebaseerd op de observaties door onderzoekers van het PBC van verdachte tijdens zijn opname, op informatie uit de korte gesprekken van deze onderzoekers met verdachte en op reeds eerder over hem uitgebrachte rapporten, met name Pro-Justitia rapportages in 2017. Het PBC-rapport is concreet, specifiek en onderbouwd.
Geconcludeerd wordt dat bij verdachte tijdens het onderzoek sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, dat in de DSM-5 geclassificeerd wordt in de restcategorie ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Tevens is er sprake van een stoornis in gebruik van amfetamine. De ernst van deze stoornis kan op grond van de voorhanden zijnde informatie niet worden vastgesteld.
Sedert zijn 41e levensjaar zijn er bij herhaling psychotische symptomen bij verdachte vastgesteld. In 2016 en in 2018 wordt door de GGZ een psychotisch toestandsbeeld vastgesteld. Verder zijn er in aanloop tot het tenlastegelegde aanwijzingen voor een psychotisch toestandsbeeld. Zo worden er in de woning van verdachte notities met psychotisch aandoende inhoud aangetroffen, heeft verdachte elektra met aluminiumfolie ontwikkeld en zijn harde schijf in de vriezer gelegd. Ook tijdens het onderzoek in het PBC staat een psychotische stoornis op de voorgrond. Er zijn zowel aanwijzingen voor hallucinaties, als wanen en er is sprake van toenemende agitatie. De onderzoekers achten het dan ook zeer waarschijnlijk dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotisch toestandsbeeld.
De psychopathologie, in de vorm van een psychose, overmatig middelengebruik of een combinatie van beide, heeft zeer waarschijnlijk een rol gespeeld bij het ten laste gelegde en daarin in enige mate doorgewerkt (waarbij de extreme mate van geweld in het ten laste gelegde feit opvalt). De mate van doorwerking van de aanwezige psychopathologie kan door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderhavige onderzoek echter niet worden vastgesteld.
Het recidiverisico op geweld wordt ingeschat als hoog. De vastgestelde verslaving blijft aanwezig en is onderhoudend voor het psychotische proces en daarmee voor de agressie. De psychotische ontregeling is onvoldoende behandeld, evenals de agressie-regulatieproblematiek.
Een eventuele behandeling zal een verplicht karakter moeten hebben. Een vrijwillige behandeling is nog nooit van de grond gekomen. De behandeling dient ook langdurig plaats te vinden en bij een hoog beveiligingsniveau, waarbij er voldoende holdingsmogelijkheden moeten zijn voor het opvangen en reguleren van de eventuele agressie door verdachte naar zijn omgeving ten tijde van de behandeling.
Het PBC adviseert daarom de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 juli 2021. De reclassering adviseert negatief over behandeling in het kader van tbs met voorwaarden. De reclassering vindt dat bij een eventuele behandeling sprake moet zijn van een dwingend karakter met een hoog beveiligingsniveau.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, wat betreft de psychische stoornissen en het recidivegevaar over. Ook neemt de rechtbank de conclusie dat de psychische stoornissen een rol hebben gespeeld in het ten laste gelegde over. Alhoewel de deskundigen de grootte van deze rol niet hebben kunnen vaststellen, acht de rechtbank het aannemelijk dat deze rol, gelet op de duidelijke aanwijzingen van een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van het tenlastegelegde feit, alsmede de verklaring van verdachte dat hij op 10 september 2020 naast zijn reguliere medicatie amfetamine had gebruikt, aanzienlijk was. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank zal gelet op de inhoud van de voornoemde rapporten aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Op grond van het geconstateerde recidivegevaar concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Gelet op de adviezen van de deskundigen ziet de rechtbank geen ruimte voor een tbs met voorwaarden.
Gezien het feit dat de tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat naast de maatregel van tbs met dwangverpleging aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte hiervan is rekening gehouden met hetgeen hiervoor is overwogen. Daarnaast wordt als straf verlagend meegewogen de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en het feit dat verdachte na zijn detentie nog een lange tijd gedwongen zal worden behandeld, welke behandeling van onbepaalde duur is en pas wordt beëindigd als de inschatting is dat het recidiverisico dusdanig laag is dat verdachte op een veilige manier in de maatschappij kan terugkeren. In de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te verminderen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 9 jaar.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich in het strafproces gevoegd onder parketnummer 05/230292-20, ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde feit. Beide hebben ieder een bedrag van
€ 5.000,- aan shockschade en een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade gevorderd.
Verder heeft [benadeelde 1] een bedrag van € 4.473,54 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit:
  • € 554,20 aan eigen risico voor behandeling bij een psycholoog;
  • € 86,57 voor kosten voor het opvragen van een psychologisch rapport;
  • € 227,50 voor reiskosten;
  • € 1.261,56 voor 50% van de gezamenlijke kosten voor notaris, monument graf, bloemen begrafenis, kosten dominee/dienst en boete Belastingdienst auto’s.
Daarnaast zijn er toekomstige kosten gevorderd, bestaande uit:
  • € 2.000,- voor behandelingen bij een psycholoog; en
  • € 311,68 voor de reiskosten daar naartoe.
[benadeelde 2] heeft naast shockschade en affectieschade een bedrag van € 3.918,69 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit:
  • € 185,- aan eigen risico voor behandeling bij een psycholoog;
  • € 86,57 voor kosten voor het opvragen van een psychologisch rapport;
  • € 162,81 voor reiskosten;
  • € 650,44 voor ‘gekochte uren netto’;
  • € 1.261,56 voor 50% van de gezamenlijke kosten voor notaris, monument graf, bloemen begrafenis, kosten dominee/dienst en boete Belastingdienst auto’s.
Daarnaast zijn er toekomstige kosten gevorderd, bestaande uit:
  • € 1.144,- voor behandelingen bij een psycholoog; en
  • € 178,10 voor de reiskosten daar naartoe.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Op de door verdediging gevoerde verweren zal bij de afzonderlijke schadeposten worden ingegaan.
Overweging van de rechtbank
Verweer voordeelstoerekening
Door de verdediging is allereerst gesteld dat de benadeelde partijen door het tenlastegelegde feit bevoordeeld worden. Indien verdachte wordt veroordeeld zal hij de erfenis van het slachtoffer onwaardig zijn en hoeven de benadeelde partijen de erfenis niet door drie, maar door twee te delen. Dit levert een voordeel op waarmee rekening dient te worden gehouden bij de toe te wijzen schadevergoeding. Nu het schatten van de waarde van de erfenis een te grote belasting is voor het strafproces dient de vordering in zijn geheel te worden afgewezen, aldus de verdediging.
Dit verweer wordt opgevat als een beroep op voordeelstoerekening ex artikel 6:100 BW. In zijn arrest van 1 februari 2002 (NJ 2002, 122) heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.5 hierover onder meer het volgende overwogen:
Indien in een concreet geval beoordeeld moet worden of eenzelfde gebeurtenis die voor een benadeelde schade heeft opgeleverd, voor hem tevens een voordeel heeft opgeleverd dat bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht, dient de rechter in de eerste plaats te onderzoeken of het gestelde voordeel in voldoende causaal verband staat met de schadebrengende gebeurtenis. De rechter is vervolgens vrij bepaalde voordelen niet in rekening te brengen indien hem dat niet redelijk voorkomt.
Gesteld noch gebleken is dat het door de raadsvrouw beschreven voordeel zal ontstaan zodat daarmee bij de beoordeling van de schadevorderingen geen rekening kan worden gehouden. Dit voor zover een dergelijk voordeel al voor verrekening in dit geval dient plaats te vinden. Voorts ziet de rechtbank in de door de verdediging opgeworpen onzekere mogelijkheid op een dergelijk voordeel, onvoldoende grond om de schadevorderingen thans niet te beoordelen.
Affectieschade
Het bewezenverklaarde feit, zijnde een misdrijf, is gepleegd na 1 januari 2019. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezenverklaarde feit overleden. Naar oordeel van de rechtbank is de gevorderde affectieschade voldoende onderbouwd. De benadeelde partijen zijn de meerderjarige kinderen van het slachtoffer. Aan hen zal de rechtbank daarom de gevorderde € 17.500,- toewijzen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent de relatie tussen de benadeelde partijen en het slachtoffer ziet de rechtbank geen reden om het bedrag te matigen. Uit de memorie van toelichting bij de Wet Affectieschade blijkt dat de band tussen ouder en kind zodanig wordt verondersteld dat deze band niet nader hoeft te worden onderbouwd.
Shockschade
De rechtbank stelt voorop dat een vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij iemand een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (I) het waarnemen van een schokkende gebeurtenis, of (II) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
De rechtbank begrijpt zonder meer dat de gebeurtenis in de nacht van 10 op 11 september 2020 een enorme impact heeft en heeft gehad op de benadeelden. De vraag die nu voorligt is of zij direct geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Daarvan is niet gebleken. De omstandigheid dat zij op 11 september 2020 bij verdachte aan de deur hebben gestaan terwijl hun overleden moeder binnen lag is hiervoor, hoe beangstigend dit achteraf ook geweest zal zijn, onvoldoende. Ook het feit dat zij een tijd lang het huis van hun moeder niet mochten betreden acht de rechtbank onvoldoende om tot een vergoeding van shockschade te komen.
Benadeelden zullen daarom voor dit gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit door het handelen van verdachte rechtstreekse schade hebben geleden.
Gezamenlijke kosten
Benadeelde partijen hebben beiden 50% van de gezamenlijke kosten gevorderd. Deze kosten bestaan uit notariskosten, kosten voor het grafmonument, bloemen begrafenis, kosten van de dominee/dienst en een boete van de Belastingdienst inzake de op auto’s van het slachtoffer. Behoudens de kosten van de notaris en de boete van de Belastingdienst vallen deze kosten naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging en het afscheid. De rechtbank gaat ervan uit dat deze kosten zijn gemaakt en betaald door de nabestaanden, en is, ondanks de door de verdediging opgeworpen vraag of geen sprake is van een verzekering, onvoldoende weersproken. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk en deze bedragen kunnen worden toegewezen.
De kosten van de boete van de Belastingdienst inzake de auto’s die op naam van slachtoffer stonden, staan in een te ver verwijderd verband van het bewezenverklaarde feit zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal benadeelden in deze vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de notariskosten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt op grond van de door de benadeelde partij ingediende stukken vast dat de notariskosten strekken ter afwikkeling van de nalatenschap van het slachtoffer. Dit zijn geen kosten die als kosten van lijkbezorging in de zin van art. 6:108, tweede lid, BW toewijsbaar zijn. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:829). Ook overigens ontbreekt een toereikende wettelijke grondslag om de nabestaanden ten aanzien van deze gevorderde schade te ontvangen, zodat de rechtbank de benadeelde partij op dit onderdeel niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen.
Reiskosten
De gevorderde reiskosten, voor zover deze zien op de gemaakte kosten ten behoeve van de gevolgde therapie bij de psycholoog, komen de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk voor zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Door de verdediging is aangevoerd dat bij de vaststelling van de gemaakte reiskosten dient te worden uitgegaan van een vergoeding van € 0,19 per kilometer.
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting aangevoerd dat de kilometervergoeding is gebaseerd op de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in die richtlijn over het jaar 2020 het normbedrag voor reizen met een personenauto € 0,26 per kilometer bedraagt voor de eerste 2.000 kilometer per jaar. Er wordt thans voor in totaal 342,50 kilometer ( [benadeelde 2] ), respectievelijk 685 kilometer ( [benadeelde 1] ) vergoeding gevraagd. De rechtbank zal bij de vaststelling van de reiskosten derhalve uitgaan van € 0,26 per gereden kilometer. De rechtbank acht de volgende bedragen voor toewijzing vatbaar:
  • [benadeelde 2] € 89,05;
  • [benadeelde 1] € 178,10.
De overige gevorderde reiskosten betreffen proceskosten. Deze kosten zal de rechtbank onder het kopje ‘Proceskosten’ behandelen
Kosten eigen risico (behandeling bij de psycholoog)
Ten aanzien van de kosten van het eigen risico voor de behandeling bij de psycholoog heeft de verdediging, onder verwijzing naar de website van de ziektekostenverzekering van de benadeelde partijen, gesteld dat de benadeelde partijen voor deze kosten verzekerd zijn.
De rechtbank stelt vast dat uit het door de benadeelde partijen overgelegde overzichten van de gedeclareerde zorgkosten niet blijkt voor welke behandeling het eigen risico in rekening is gebracht. Bovendien komt het door de benadeelde partij gevorderde bedrag niet overeen met het eigen risico zoals vermeld op voormelde overzichten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Kosten toekomstige sessies psycholoog, kosten opvragen psychologisch rapport en reiskosten
Met betrekking tot de kosten van de – nog te volgen- sessies bij de psycholoog overweegt de rechtbank dat dit gaat om toekomstige schade. Artikel 6:105 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ook nog niet ingetreden schade bij voorbaat door de rechter kan worden begroot, met dien verstande dat de rechter daarbij de goede en kwade kansen dient af te wegen.
De rechtbank is van oordeel dat voor de afweging van de goede en kwade kansen, mede in het licht bezien van de overgelegde verklaringen van de psycholoog waarin zij aangeeft dat “nazorg mogelijk gewenst is ( [benadeelde 2] ) dan wel dat “de PTSS gedeeltelijk in remissie het is aanbevolen dat cliënte nog wordt ondersteund” ( [benadeelde 1] ) is nadere conclusiewisseling of bewijs noodzakelijk hetgeen tot gevolg heeft dat de onderhavige strafzaak op die proceshandelingen zou moeten wachten. Dat is onwenselijk en levert daarmee een onevenredige belasting op van het strafgeding. Benadeelden zullen daarom in deze vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard als ook in de vorderingen inzake de reiskosten voor de nog te volgen sessies en de kosten voor het opvragen van het psychologisch rapport evenmin voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal deze onderdelen van de vorderingen dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Verlofuren
Ten aanzien van de door [benadeelde 2] gevorderde kosten voor de gekochte vrije dagen in verband met het noodlottig overlijden van zijn moeder heeft de verdediging aangevoerd dat uit de overgelegde loonstrook niet blijkt op welke periode deze loonstrook ziet.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij dit niet kunnen verduidelijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van ‘rechtstreekse schade’ en daarom zal dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard
Proceskosten
De benadeelde partijen hebben verder vergoeding van de kosten gevorderd die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de zittingen en voor gesprekken met slachtofferhulp, hun raadsvrouw en het openbaar ministerie.
De rechtbank acht de gevorderde bedragen toewijsbaar. De rechtbank zal bij de vergoeding van deze kosten eveneens uitgaan van de kilometervergoeding zoals genoemd in de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding (€ 0,26 per gereden kilometer). Het aantal gereden kilometers blijft namelijk ver onder de 2.000 kilometer. Dit komt neer op de volgende bedragen:
  • [benadeelde 2] € 73,78.
  • [benadeelde 1] € 49,41.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende bedragen toewijsbaar:
[benadeelde 2] :
Affectieschade € 17.500,-;
Materiele schade € 1224,35;
Proceskosten € 73,78.
[benadeelde 1]
Affectieschade € 17.500,-;
Materiele schade € 1.135,30;
Proceskosten € 49,41.
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd, vanaf 10 september 2020 ter zake immateriële schade en voor het overige vanaf 2 augustus 2021.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Aan verdachte wordt de verplichting opgelegd de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

 spreekt verdachte vrij van het impliciet primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor
de duur van 9 (negen) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • gelast dat verdachte
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen
Benadeelde partij Bedrag

1. [benadeelde 2] € 18.724,34

vermeerderd met de wettelijke rente over:
-
affectieschade schade vanaf 10 september 2020; en
-
materiële schade vanaf 2 augustus 2021.

2.[benadeelde 1] € 18.635,30

vermeerderd met de wettelijke rente over:
-
affectieschade schade vanaf 10 september 2020; en
-
materiële schade vanaf 2 augustus 2021.
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 73,75 ( [benadeelde 2] ) en € 49,41 ( [benadeelde 1] );
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 2] € 18.724,34 128 dagen;
2. [benadeelde 1] € 18.635,30 128 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. Y. Yeniay-Cenik en mr. A.S. Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2021.
mr. Y. Yeniay-Cenik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Recherche NO Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020433297, gesloten op 3 mei 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61-63.
3.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict, p. 1090-1093 en 1095.
4.NFI-rapport pathologieonderzoek, p. 1334-1342.
5.NFI-rapport pathologieonderzoek, p. 1339-1340.
6.Proces-verbaal van-verhoor van verdachte, p. 523
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 650.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 508 en 579.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
10.Foto 22 uit fotomap behorende bij proces-verbaal 2020433297-25, p. 1108 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning 15 september 2020, p. 1229.
13.NFI-rapport luminolonderzoek, p. 1247.
14.NFI-rapport luminolonderzoek, p. 1249.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 74.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 93.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175.
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 88-89.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 128-132.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.