ECLI:NL:RBGEL:2021:4136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
05/103236-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot afpersing met geweld in Arnhem

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1989 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, werd ervan beschuldigd op 15 april 2021 in Arnhem een winkel te zijn binnengegaan met een schroevendraaier en te hebben geroepen dat het een overval was. Hij maakte stekende bewegingen met het voorwerp richting de winkelier en vernielde displays in de winkel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen de winkelier heeft geprobeerd te dwingen tot afgifte van geld, wat de rechtbank als poging tot afpersing kwalificeerde. De rechtbank achtte de poging tot diefstal met geweld niet bewezen en sprak de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en blanco strafblad. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, die verplicht is om een bedrag van € 1.989,64 aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/103236-21
Datum uitspraak : 15 juli 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
Raadsman: mr. E. Klijn, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
  • met een schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand de winkel van die [slachtoffer] binnen is gerend en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd: “dit is een overval, geef mij je geld, geef mij je geld” in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • meerdere malen met een schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of
  • een aanstekerdisplay en een display voor/van krasloten van de balie in de winkel van die [slachtoffer] af te gooien/omver te gooien en/of
  • meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de plexiglasplaten boven de balie aan te slaan en/of
  • meerdere malen, in elk geval eenmaal, met en schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp, naar/tegen de plexiglasplaten boven de balie te steken en/of prikken;
en/of
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte
goederen en/of geld van zijn gading, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) , door
  • met een schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand de winkel van die [slachtoffer] binnen is gerend en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd: “dit is een overval, geef mij je geld, geef mij je geld” in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
  • een aanstekerdisplay en een display voor/van krasloten van de balie in de winkel van die [slachtoffer] af te gooien/omver te gooien en/of
  • meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de plexiglasplaten boven de balie aan te slaan en/of
  • meerdere malen, in elk geval eenmaal, met en schroevendraaier, in elk geval een steekvoorwerp en/of een scherp en/of puntig voorwerp, naar/tegen de plexiglasplaten boven de balie te steken en/of prikken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 35-37;
- het proces-verbaal van bevindingen p. 45-48;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 54-57.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de [winkel] binnen is gegaan met een schroevendraaier in zijn hand. Eenmaal binnen heeft hij “dit is een overval, geef mij je geld, geef mij je geld” geroepen en heeft hij stekende bewegingen met de schroevendraaier gemaakt richting aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft ook de aanstekersdisplay en een display voor krasloten omver gegooid en met de schroevendraaier tegen het plexiglas boven de balie geslagen en gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen aangever heeft geprobeerd te dwingen om geld af te geven ten behoeve van zichzelf. Zij acht een poging tot afpersing daarom bewezen. De rechtbank acht een poging diefstal met geweld niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 april 2021 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigeningom zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer]te dwingen tot de afgifte
van
goederen en/ofgeld van zijn gading,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n), door
  • met een schroevendraaier,
  • tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd: “dit is een overval, geef mij je geld, geef mij je geld”
  • een aanstekerdisplay en een display voor/van krasloten van de balie in de winkel van die [slachtoffer]
  • meerdere malen,
  • meerdere malen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er een gevangenisstraf van maximaal de hoogte van het voorarrest zou moeten worden opgelegd gelet op het blanco strafblad van verdachte, het feit dat het om een kwetsbare en geestelijk beperkte verdachte gaat, dit een kennelijke wanhoopsdaad betreft en verdachte zeer schuldbewust is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in de [winkel] . Hij is de winkel binnen gegaan met een schroevendraaier en heeft geroepen dat hij geld wilde. Ook heeft hij meermalen stekende bewegingen met de schroevendraaier gemaakt en in de winkel displays omgegooid en vernield. Het is algemeen bekend dat het door verdachte gepleegde feit een grote impact op de slachtoffers hebben en dat de slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Dat het handelen van verdachte ook op aangever veel impact heeft gehad is te lezen in de toelichting op zijn vordering. Ook veroorzaken feiten als deze, alleen al omdat diverse omstanders hiervan getuige zijn geweest, gevoelens van onveiligheid bij die omstanders maar ook in algemene zin binnen de samenleving. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Verdachte is niet ter zitting verschenen en heeft tijdens het vooronderzoek wisselende verklaringen afgelegd over zijn persoonlijke omstandigheden. Dit heeft ertoe geleid dat de reclassering geen advies kon uitbrengen met betrekking tot eventuele bijzondere voorwaarden en dat de rechtbank weinig informatie heeft over de persoon van verdachte.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank alleen een gevangenisstraf van enige duur passend. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte ogenschijnlijk uit het niets heeft gehandeld. De rechtbank ziet daarin reden om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf, gelet op het advies van de reclassering, geen bijzondere voorwaarden verbinden. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en aftrek van de tijd die verdachte in verzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.025,10 aan materiële schade en € 2.500 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is een bedrag van € 43,46 aan proceskosten gevorderd en is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen, nu onduidelijk blijft in hoeverre het tenlastegelegde feit nadeel heeft veroorzaakt bij het slachtoffer aangezien hij al gekwetst was door andere persoonlijke omstandigheden. Bovendien heeft verdachte geen inkomen uit werk heeft en zal de vordering aldus niet-verhaalbaar zijn. Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat dit deel van de vordering sterk dient te worden gematigd.
Ten aanzien van de materiële schade is de verdediging van oordeel dat deze dient te worden afgewezen nu er geen bewijs is dat de schade aan de telefoon is veroorzaakt door verdachte. Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat het bedrag dient te worden beperkt nu de reparatie van de telefoon de prijs van een vervangend (tweedehands) toestel overtreft. Er is derhalve sprake van een irreëel schadebedrag. Daar komt bij dat onbekend is wat de conditie van het toestel was, in het bijzonder die van de batterij, voordat het feit plaatsvond. Met betrekking tot de proceskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De telefoon van [slachtoffer] is als gevolg van het feit op de grond gevallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het scherm van het toestel daardoor is beschadigd. De rechtbank acht een bedrag van € 464,64, te weten de begrote kosten voor de reparatie van het scherm en de onderzoekskosten, inclusief 21% BTW, ter vergoeding hiervan redelijk en dit deel van de schadepost zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de telefoonkosten (belkosten) overweegt de rechtbank dat deze niet inhoudelijk zijn betwist en haar redelijk voorkomen. Deze post, ter hoogte van € 25,- zullen worden toegewezen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde feit heeft de benadeelde geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Dat de benadeelde partij eerder traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt en daardoor mogelijk kwetsbaarder was is, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, voor rekening en risico van verdachte. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,- vaststellen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reiskosten ter hoogte van € 18,46. De rechtbank acht dit bedrag toewijsbaar.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering als niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich voor dat deel van de vordering slechts wenden tot de burgerlijke rechter.
Verdachte is vanaf 15 april 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.989,64 aan materiële schade/smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 18,46;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.989,64 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 29 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. R. Raat en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, BHV-nummer 2021167453, gesloten op 15 april 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.