Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde partij 2],
[gedaagde partij 3],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte houdende overlegging producties van Fenerbahçe van 10 juni 2021
- de nadere akte overlegging producties van Fenerbahçe van 10 juni 2021
- het proces-verbaal van 10 juni 2021, waarover bij e-mailbericht van 21 juni 2021 namens Fenerbahçe opmerkingen zijn gemaakt
- de aanhouding van de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen
- het verzoek op de rol van 30 juni 2021 van [gedaagde partijen] om een tussenvonnis te wijzen waarin hij in de gelegenheid wordt gesteld om getuigen te horen
- het bericht op de rol van 30 juni van Fenerbahçe waarin zij zich op het standpunt stelt dat het verzoek van [gedaagde partijen] om getuigen te mogen horen dient te worden gepasseerd en om vonnis vraagt.
2.De feiten
“Please disregard my previous email, i have attached new documents fort this payment. I look forward to your reply and proof of payment.”Als bijlagen bij het bericht zijn een brief gevoegd waarin wordt verzocht om de laatste termijn over te maken op een rekeningnummer [nummer] bij de Rabobank op naam van “Empoli FC [betrokkene3] ” en een gewijzigde factuur met het gewijzigde bankrekeningnummer en tenaamstelling gedaan (producties 4, 12 en 19 van Fenerbahçe).
3.Het geschil
4.De beoordeling
Voor akkoord klant:”. Gelet op de hoogte van de koopprijzen van de auto’s komt het onwaarschijnlijk voor dat geen paraaf wordt gevraagd. Verder is niet toegelicht waarom [betrokkene1] geïnteresseerd zou zijn in graafmachines die bovendien niet op het terrein van [gedaagde partij 1] gestald stonden. Dat er een overeenkomst met betrekking tot de in de facturen genoemde auto’s tot stand is gekomen, heeft [gedaagde partijen] in het licht van de betwisting door Fenerbahçe onvoldoende onderbouwd. Bovendien is niet gebleken aan wie de auto’s zijn geleverd. Daarnaast heeft [gedaagde partijen] , na betwisting door Fenerbahçe, op geen enkele wijze onderbouwd dat [betrokkene5] of [betrokkene6] bevoegd was om voor [betrokkene1] rechtshandelingen te verrichten terwijl Fenerbahçe die bevoegdheid door middel van haar als productie 8 overgelegde verklaring gemotiveerd en onderbouwd heeft betwist. Ter zitting heeft [gedaagde partij 3] weliswaar gesteld dat hij een kopie heeft gemaakt van het identiteitsbewijs van [betrokkene5] en dat [betrokkene5] een machtigingsformulier (een stuk genaamd “power of attorney) heeft laten zien, maar hij heeft daarvan geen kopie overgelegd. Gelet op de uitdrukkelijke vraag in de agenda van de mondelinge behandeling (Op welke wijze heeft [gedaagde partij 1] de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene5] en [betrokkene6] gecontroleerd?) had deze gestelde kopie moeten worden overgelegd. Daarom heeft te gelden dat niet is gebleken dat [betrokkene5] (of [betrokkene6] ) namens [betrokkene1] overeenkomsten kon(den) sluiten. Daar komt bij dat een overeenkomst tussen [gedaagde partijen] en [betrokkene1] zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – nog geen rechtsbetrekking oplevert tussen [gedaagde partijen] en Fenerbahçe. Dat geldt te meer nu op de door [gedaagde partijen] overgelegde facturen (productie 7 van Fenerbahçe) slechts de naam van [betrokkene1] is vermeld en niet (zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van) Fenerbahçe. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van een rechtsbetrekking tussen Fenerbahçe en [gedaagde partijen] Daaruit vloeit voort dat Fenerbahçe het bedrag van € 831.929,50 onverschuldigd op de rekening van [gedaagde partij 2] heeft voldaan.
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)