ECLI:NL:RBGEL:2021:4037

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/05/367895 / HZ ZA 20-135
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijslevering inzake besparingen op personeel na opzegging overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2021 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WSF en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wanders. De zaak betreft een geschil over de besparingen op personeel na de opzegging van een overeenkomst van aanneming van werk. De rechtbank heeft vastgesteld dat WSF voldoende bewijs heeft geleverd van de inzet van haar personeel en de inspanningen die zijn verricht om vervangend werk te vinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat WSF aan haar mededelingsplicht heeft voldaan en dat de door WSF gestelde besparingen van € 8.151,60 als geldig moeten worden erkend. De rechtbank heeft Wanders veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 247.977,25 aan WSF, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Wanders veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 12.937,49. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, tot een bedrag van € 2.999,89. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/367895 / HZ ZA 20-135
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[getuige1] SCHROEFFUNDERINGEN B.V.,
gevestigd te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
eiseres,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WANDERS CHALET- EN WAGENBOUW B.V.,
gevestigd te Ulft,
gedaagde,
advocaat mr. R.N. Brugge te Doetinchem.
Partijen zullen hierna WSF en Wanders genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021 (hierna: het laatste tussenvonnis)
  • de brief met producties van WSF van 18 mei 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen zij in het laatste tussenvonnis heeft overwogen en beslist.
2.2.
Slechts op het punt van de bespaarde personeelskosten ligt nog een beslissing voor. Daarvoor geldt dat in de tot dusverre gewisselde stukken Wanders voldoende heeft aangevoerd tegen de door WSF gegeven onderbouwing van de personeelskosten, zodat niet zonder meer kan worden uitgegaan van het door WSF genoemde bedrag aan besparingen (laatste tussenvonnis, rechtsoverweging 2.10.), namelijk primair nihil en subsidiair een bedrag van € 8.151,60.
2.3.
In het laatste tussenvonnis is WSF dan ook toegelaten - in het kader van de op haar rustende (verzwaarde) mededelingsplicht - bewijs te leveren zoals geformuleerd in overweging 2.10 van dat tussenvonnis. Kort gezegd is daarin overwogen dat
  • WSF dient te reageren op de stelling van Wanders dat WSF, gelet op de als productie 29 bij dagvaarding overgelegde planning, over voldoende lopende projecten beschikte waarop zij de drie monteurs had kunnen inzetten, gelet ook op de betwisting van Wanders dat de drie monteurs al zouden zijn ingepland;
  • WSF dient aan te geven
  • welke inspanningen zij heeft verricht om de drie monteurs op andere werken in te
zetten,
- hoeveel uren haar drie monteurs op het onderhavige project zouden worden
ingezet,
- het aantal uren dat de drie monteurs, in de periode dat het werk zou zijn uitgevoerd,
niet zijn ingezet.
2.4.
WSF heeft in het kader van de haar opgedragen bewijslevering drie getuigen voorgebracht, te weten de heer [getuige1] , eigenaar/dga van WSF (hierna: “ [getuige1] ”), de heer [getuige2] , bedrijfsleider bij WSF (hierna: “ [getuige2] ”) en de heer [getuige3] , monteur bij WSF (hierna: “ [getuige3] ”).
2.5.
Wanders heeft afgezien van tegengetuigenverhoor. Beide partijen hebben tot slot afgezien van het nemen van een conclusie na getuigenverhoor.
2.6.
Getuige [getuige2] heeft met betrekking tot de vraag of de drie monteurs reeds waren ingepland op het project Tropical Island het volgende (op vraag van mr. Brugge of dat project toen - 15 november 2019 - dus nog niet was ingepland) verklaard:

(...) Ik antwoord daarop dat het project zeker wel stond ingepland. Je hebt de start van het project. Dat loopt een hele periode. (...) Het project was in de planning opgenomen. Op een gegeven moment moet je het definitief gaan maken: in welke week moet welke machine op het project staan. Dat zijn zaken die je in de voorbereiding “voorlopig definitief” maakt. Als je in het project vervolgens ergens tegenaan loopt, dan los je dat in het project op, dan verschuift er nog wat in. (...)
2.7.
Daarmee heeft WSF, naar het oordeel van de rechtbank, op het punt van het al dan niet reeds ingepland zijn van haar personeel aan haar mededelingsplicht voldaan. Bij gebreke van een (nadere) betwisting, laat staan nader bewijs zijdens Wanders, moet het er bij deze stand van zaken voor worden gehouden dat de drie monteurs van WSF voorafgaand aan de opzegging door Wanders wel degelijk reeds waren ingepland op het project Tropical Island in Berlijn.
2.8.
Dan is de volgende vraag of WSF, gelet op de als productie 29 bij dagvaarding overgelegde planning, over voldoende lopende projecten beschikte waar zij de drie monteurs op had kunnen inzetten. Deze planning betreft de periode van 13 tot 24 januari 2020. Wanders heeft er bij conclusie van antwoord op gewezen dat uit deze planning niet volgt dat het personeel van WSF heeft moeten stilzitten in genoemde periode. Wanders heeft er voorts op gewezen dat in de genoemde planning negen (andere) projecten (dan Tropical Island in Berlijn) staan opgenomen, waarop WSF haar personeel had kunnen inzetten, in elk geval tot en met januari 2020 (bestaande orderportefeuille). Voor de periode daarna wordt WSF verondersteld om vervangende opdrachten te verwerven, aldus nog steeds Wanders (bij antwoordakte van 28 oktober 2020).
2.9.
Getuige [getuige1] heeft in dit verband het volgende verklaard:

(...) Op de vraag of die nabelacties wat hebben opgeleverd, antwoord ik dat we enkele klussen naar voren hebben gehaald, zie agenda. Op uw vraag verduidelijk ik dat het hier gaat om productie 29 van WSF. (...)
En:

(...) Ten aanzien van productie 29 verklaar ik nog dat ik niet weet welke klussen naar voren zijn gehaald, dat weet alleen [getuige2] . (...)
2.10.
Getuige [getuige2] heeft in dit kader verklaard “
(...) dat we er alles aan hebben gedaan om naar vervangend werk te zoeken en dat we dat ook zoveel mogelijk hebben ingepland. (...)” En ook “
(...) dat ook de werkbonnen aantonen dat we, waar mogelijk, ander werk hebben ingepland. Daarmee tonen we aan dat we op zoek zijn geweest naar vervangende projecten. (...)
Getuige [getuige2] heeft voorts ook nog verklaard “
(...) dat ik verantwoordelijk ben voor een deel van de verkoop. In gesprek met klanten of vaste partners zijn we op zoek gegaan naar klussen die in planning naar voren gehaald konden worden. Die klussen worden echter op langere termijn gepland. Die moeten worden voorbereid, de grond moet bouwrijp gemaakt worden, dus die projecten trek je niet zomaar weken of zelfs maanden naar voren. De winter is voor ons sowieso een rustiger periode, dan is het helemaal lastig om ander werk te vinden om in te plannen. (...)
2.11.
Getuige [getuige3] heeft, voor zover in dit kader relevant, nog verklaard dat hij in de betreffende periode “
klussen die er op het laatste moment nog tussen kwamen” heeft gedaan.
2.12.
De rechtbank waardeert deze (2.9, 2.10, 2.11) getuigenverklaringen - tegen de achtergrond van het dossier en met inachtneming van hetgeen bij voorgaande tussenvonnissen reeds is overwogen en beslist - als volgt.
2.13.
Uit deze getuigenverklaringen noch uit andere stukken waarnaar WSF heeft verwezen, volgt dat, zoals WSF primair heeft aangevoerd, de inzet van haar drie monteurs op andere, naar voren gehaalde projecten - naar eigen zeggen totaal 606 uren - desondanks niet tot een besparing heeft geleid. Dat WSF naast het eerder starten met reeds aangenomen werk geen nieuwe werken heeft kunnen bemachtigen, zoals zij heeft aangevoerd, volgt niet uit het getuigenbewijs en evenmin uit andere stukken. Het ligt bovendien niet in de normale lijn der verwachting. Het moet er bij die stand van zaken dan ook voor worden gehouden dat het door WSF, subsidiair, gestelde bedrag van € 8.151,60, dat verband houdt met de inzet van de drie betreffende monteurs op naar voren gehaalde projecten (zoals volgt uit haar productie 36), ten minste als een besparing in de zin van artikel 7:764 lid 2 BW heeft te gelden.
2.14.
Dat genoemde productie 36 mag worden aangemerkt als weergave van de daadwerkelijke inzet van de drie monteurs van WSF in de periode van 9 december 2019 tot 6 maart 2020 is, naar het oordeel van de rechtbank, komen vast te staan met de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] . Die luiden op dit punt namelijk als volgt:
[getuige1] : “
(...) Ik antwoord dat dit niet een door [getuige2] in Excel opgestelde lijst is, maar dat wij onze hele agenda de hele tijd in Excel beheren. Wij hebben in Excel een lay-out gemaakt met daarin onze verschillende monteurs. Daarin worden alle werkzaamheden/
opmerkingen gezet. Dit is een kopie van de werkelijke agenda. (...)
[getuige2] heeft verklaard dat productie 36 is gebaseerd op productie 29. En dat hij denkt dat productie 36 een goede weergave is van de productieve inzet van de drie monteurs. Voorts: “
Op uw vraag waarom ik dat denk, antwoord ik dat aan de hand van de Excel-planning hele lijsten zijn opgesteld, zoals productie 36, waaruit blijkt dat we deels een andere invulling hebben kunnen geven aan die uren.
2.15.
Ook op het punt van de inspanningen die WSF zou hebben verricht om de drie monteurs op andere werken in te zetten, heeft WSF naar het oordeel van de rechtbank aan de op haar rustende (verzwaarde) mededelingsplicht voldaan. Daarvoor zijn niet alleen de passages uit de getuigenverklaringen zoals hiervoor weergegeven onder 2.9 en 2.10 redengevend, maar ook de verklaring van [getuige1] , inhoudende dat
op het moment dat duidelijk werd dat de werkzaamheden voor Wanders niet door zouden gaan, wij hebben geprobeerd ander werk te vinden voor de jongens of intern werk te vinden. (...) We zijn gaan rondbellen en mailen voor vervangende werkzaamheden elders. Het was echter winter en ons werk is het funderen van gebouwen, zodat die vervangende werkzaamheden niet een twee drie te vinden waren. Dat soort werk staat vaak ruim van tevoren vast. (...)
2.16.
De verklaring van [getuige1] over de invloed van de seizoenen op de orderportefeuille van WSF is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend. Deze verklaring luidt als volgt:

(...) Op de vraag hoeveel maanden wij, in het algemeen, beschikken over een redelijk gevulde orderportefeuille, antwoord ik dat op de zomerdag, als de mensen in de tuin werken, wij wel klussen hebben die in twee tot drie weken uitgevoerd kunnen worden. Dat zijn particulieren die, onder andere, een pergola of een jacuzzi in de tuin willen. Voor de winterdag proberen we altijd grote projecten te vinden, waar we de mensen langdurig op kunnen wegzetten. Dat zijn de projecten die na het vakantieseizoen plaatsvinden. Daarmee bedoel ik na het zomer-of recreatieseizoen. Als het recreatieseizoen erop zit, dan staan de chalets gepland. Die worden voorbereid in de zomer en uitgevoerd in de winter. (...)
2.17.
Tegen de achtergrond dat de opzegging door Wanders plaatsvond op 19 november 2019 (tussenvonnis 2 september 2020, rechtsoverweging 4.8.) en Tropical Island een project betrof waarvoor een doorlooptijd van een kleine vier maanden was uitgetrokken, is des te begrijpelijker dat WSF beperkt was in haar mogelijkheden juist voor die wintermaanden vervangende opdrachten te verwerven dan wel reeds aangenomen werk eerder uit te voeren. [getuige1] heeft in dat verband nog verklaard dat in de zomer de orderportefeuille kan oplopen tot zo’n anderhalve maand voor particuliere projecten en dat WSF in diezelfde zomerperiode bezig is met zoeken naar en voorbereiden van grotere projecten.
2.18.
Op het moment van de opzegging door Wanders stond de winter echter voor de deur. WSF heeft naar eigen zeggen en gestaafd door de eerder genoemde productie 36 in totaal voor 708 uren (voor de drie monteurs tezamen) geen productieve invulling kunnen vinden. Over de invulling van die uren hebben [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] achtereenvolgens het volgende verklaard:
[getuige1] :
(...) Op vraag van mr. Kolkman wat de drie monteurs dan hebben gedaan, antwoord ik dat op het moment dat er geen werk was, wij ze hebben gevraagd om het magazijn en de werkplaats op te ruimen. Toen dat klaar was hebben wij ze gevraagd om administratief werk te doen dat normaal door stagiaires wordt gedaan. Die waren er wegens corona niet, dus hebben we drie werkplekken ingericht zodat deze drie monteurs kaarten/productbladen konden digitaliseren. (...)
[getuige2] : “
(...) Op de vraag van mr. Kolkman wat het personeel heeft gedaan in de stille uren waar geen invulling voor was, antwoord ik dat ze zijn begonnen met het opruimen van de bus en het aanvegen van de hal. Vervolgens zijn we gaan zoeken naar andere taken, die echter niet normaal door monteurs worden gedaan. Productbladen overtypen, artikelnummers aanpassen, dat soort hele simpele klussen. (...) Op vraag van mr. Kolkman wie dat soort werk normaal gesproken doet, antwoord ik dat áls we dit soort klussen doen, het stagiaires zijn. (...)
[getuige3] : “
(...) Op uw vraag wat ik kan verklaren over de besparingen op personeel van WSF antwoord ik dat ik monteur ben en normaal gesproken naar buiten ga, de weg op. Maar ik heb nu productbladen moeten aanpassen. Ik heb dus ander werk uitgevoerd. (...) Op de vraag van mr. Kolkman of ik ook nog opruim- of schoonmaakwerk heb verricht, antwoord ik: ja, de hal aanvegen, netjes maken en dat soort dingen. (...)
2.19.
Met deze getuigenverklaringen en bij gebreke van andersluidend bewijs van de zijde van Wanders is de conclusie dat WSF voldoende gemotiveerd invulling heeft gegeven aan de op haar rustende plicht om uit de doeken te doen op welke wijze zij heeft getracht besparingen te realiseren. Voor in totaal 606 uren is dat gelukt (zie 2.13); voor in totaal 780 uren niet. Voor die laatste categorie uren heeft WSF zich kennelijk genoodzaakt gezien haar monteurs in te zetten voor opruimwerkzaamheden en administratief werk, zoals volgt uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen.
2.20.
Hetgeen door Wanders is gesteld over de besparingen - Wanders rekent voor besparing op personeel met een bedrag van € 221.065,00 (tussenvonnis 2 september 2020, rechtsoverweging 4.12) - kan gelet op al het voorgaande dan ook niet als juist worden aangenomen.
2.21.
In het laatste tussenvonnis (rechtsoverweging 2.25.) heeft de rechtbank reeds opgesomd welke bedragen als besparing van WSF hebben te gelden. Daar komt nu een bedrag van € 8.151,60 voor personeel bij. Dit leidt tot een totaal bedrag aan besparingen van € 92.522,64.
2.22.
De tussen partijen overeengekomen prijs voor het werk bedraagt € 337.500,00 (exclusief btw) (tussenvonnis 2 september 2020, rechtsoverweging 4.9.). Minus de besparingen resteert dan een bedrag van € 244.977,36 dat Wanders aan WSF verschuldigd is. Wanders zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
2.23.
Wanders is over dit bedrag - als niet afzonderlijk betwist - de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 3 december 2019.
2.24.
De primair gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden toegewezen, gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 2 september 2020 is overwogen en beslist. De formulering van deze verklaring voor recht zal worden aangepast aan hetgeen in dat tussenvonnis in rechtsoverweging 4.2. is beslist.
2.25.
WSF maakt tot slot aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat WSF voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten relateren aan de hiervoor toegewezen hoofdsom en toewijzen tot het wettelijk tarief (€ 2.999,89).
2.26.
Wanders zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van WSF op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
8.718,50(3,5 punt × tarief € 2.491,00)
Totaal € 12.937,49.
2.27.
Als afzonderlijk niet betwist is Wanders tevens de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd.
2.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat een overeenkomst tussen Wanders en WSF tot stand is gekomen over de levering en de montage van de schroeffunderingen door WSF ten behoeve van de 135 door Wanders op het project Tropical Island te Berlijn te bouwen chalets,
3.2.
veroordeelt Wanders om aan WSF te betalen een bedrag van € 247.977,25 (tweehonderdzevenenveertig duizendnegenhonderdzevenenzeventig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 244.977,36 met ingang van 3 december 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Wanders in de proceskosten, aan de zijde van WSF tot op heden begroot op € 12.937,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Wanders in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Wanders niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
mk/aw