ECLI:NL:RBGEL:2021:3987

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
05-165136-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op vriendin met meerdere messteken en geweld tegen hoofd

Op 26 juli 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 23 juni 2020 in Ede zijn vriendin heeft omgebracht. De verdachte heeft haar eerst met kracht tegen een muur geslagen en vervolgens 51 keer met meerdere messen in haar lichaam gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat heeft bijgedragen aan zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf en ter beschikkingstelling met dwangverpleging, omdat ambulante behandeling niet voldoende kans van slagen heeft. De rechtbank heeft ook vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de moeder en stiefvader van het slachtoffer, toegewezen, met in totaal € 55.325,87 aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/165136-20
Datum uitspraak : 26 juli 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
Raadsman: mr. A.S. van der Biezen, advocaat in Den Bosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 10 mei 2020, 24 december 2020, 22 maart 2021, 17 mei 2021 en 12 juli 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 in de gemeente Ede, althans (in ieder geval) in Nederland,
een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door:
- het hoofd van die [slachtoffer] vast te pakken en het (achter)hoofd (ongeveer) 6 keer, althans meermaals, met kracht tegen een muur te gooien/werpen en/of te slaan en/of te drukken, en/of
- die [slachtoffer] met een of meer mes(sen), althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), (ongeveer) 51 keer, althans meermaals, in de hals, de borststreek, de zij, de rug en/of elders op en/of in het lichaam te steken en/of snijden, en/of
- die [slachtoffer] te verwurgen (samendrukkend geweld op de hals), en/of
- die [slachtoffer] te smoren (samendrukkend geweld op de mond);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 in de gemeente Ede, althans (in ieder geval) in Nederland,
een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- ( ongeveer) 51, althans meerdere, steek- en/of snijverwondingen in de hals, de borststreek, de zij, de rug en/of elders op en/of in het lichaam, waarbij (onder meer) zijn gekliefd en/of geperforeerd en/of doorsneden en/of (anderszins) beschadigd de rechterhalsader, de rechterhalsslagader, de borstholtes, het middenrif, de onderste holle ader, de longen, de lever, de rechterluchtpijptak en de wervelkolom;
- een gebroken tongbeen;
- een breuk van het achterhoofdbeen;
- een of meer hersenbloedingen;
- een of meer gebroken ribben
heeft toegebracht, door:
- het hoofd van die [slachtoffer] vast te pakken en het (achter)hoofd (ongeveer) 6 keer, althans meermaals, met kracht tegen een muur te gooien/werpen en/of slaan en/of drukken, en/of
- die [slachtoffer] met een of meer mes(sen), althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), (ongeveer) 51 keer, althans meermaals, in de hals, de borststreek, de zij, de rug en/of elders op en/of in het lichaam te steken en/of snijden, en/of
- die [slachtoffer] te verwurgen (samendrukkend geweld op de hals), en/of
- die [slachtoffer] te smoren (samendrukkend geweld op de mond),
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Ede), p. 114-118;
- NFI pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood,
p. 226-229;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 481, 482, 490, 491;
- NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Ede op 23 juni 2020;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
De rechtbank acht onvoldoende bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft verwurgd en/of gesmoord. Verdachte heeft verklaard zich niet te herinneren voornoemde handelingen te hebben uitgevoerd. Uit het NFI pathologieonderzoek volgt dat bij het slachtoffer uit- en inwendige letsels zijn waargenomen in de hals. Volgens de patholoog zijn de letsels ontstaan door samendrukkend geweld op de hals, stomp-botsend geweld op de hals, of een combinatie hiervan. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde letsel, zonder nadere toelichting, niet verklaard kan worden als zijnde veroorzaakt door verwurging en/of smoring.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord, maar acht doodslag wel bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 juni 2020 in de gemeente Ede,
althans (in ieder geval) in Nederland,
een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door:
- het hoofd van die [slachtoffer] vast te pakken en het
(achter
)hoofd
(ongeveer
)6 keer,
althans meermaals,met kracht tegen een muur
te gooien/werpen en/ofte slaan
en/of te drukken, en
/of
- die [slachtoffer] met
een ofmeer mes
(sen
),
althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), (ongeveer
)51 keer,
althans meermaals,in de hals, de borststreek, de zij, de rug en
/ofelders op en
/ofin het lichaam te steken en
/ofsnijden, en
/of
-
die [slachtoffer] te verwurgen (samendrukkend geweld op de hals), en/of
-
die [slachtoffer] te smoren (samendrukkend geweld op de mond).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten tijde van het handelen niet meer in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte strafbaar is.
De rechtbank acht verdachte strafbaar. Daarbij baseert zij zich op de hierna onder de strafmaat te bespreken deskundigenrapportages waarin verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank neemt die conclusie over en ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate toegerekend dient te worden aan de verdachte. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, alsmede dat de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat rekening dient te worden gehouden met het advies van de deskundigen, dat erop neerkomt dat zowel de verdachte als de maatschappij het meest gebaat zijn bij een spoedige aanvang van de behandeling. Volgens de raadsman is het advies van de deskundigen duidelijk: in het uiterste geval dient de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te volgen. Deze behandeling dient plaats te vinden in een omgeving waar de verdachte niet afgesloten is van de impulsen en signalen vanuit de buitenwereld c.q. het dagelijks leven, zodat hij (beter) kan leren omgaan met stressbeheersing en kanalisering van woede. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het recidiverisico getypeerd wordt als matig en dat verbonden wordt aan een unieke relationele setting.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 1 februari 2021;
  • een reclasseringsadvies ‘Tbs met voorwaarden’ van Reclassering Nederland, gedateerd 1 maart 2021;
  • een Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van T. den Boer, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, gedateerd 3 februari 2021.
  • een rapport forensisch psychologisch onderzoek van C. den Ruiter, klinisch psycholoog, gedateerd 2 juli 2021.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn vriendin, in haar woning – bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen – op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hij heeft eerst haar hoofd meermaals tegen de muur geslagen. Vervolgens heeft de verdachte circa 51 keer ingestoken op het slachtoffer, waarbij hij tot twee keer toe een ander mes ter hand heeft genomen, om vervolgens opnieuw op zijn vriendin in te steken, terwijl zij al op de grond ineen was gezakt. Verdachte heeft haar onder andere geraakt in haar hals, borst en rug. Het slachtoffer heeft mogelijk nog geprobeerd om de messteken af te weren en moet de gewelddadige aanval ten minste enige tijd bewust hebben ondergaan. Zij zal in haar laatste momenten in doodsangst hebben verkeerd. De verdachte heeft hiermee het slachtoffer, nog slechts 22 jaar oud, haar recht op leven bruut ontnomen. Bovendien heeft hij onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals verwoord door de moeder en stiefvader van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen. Een dergelijk handelen draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid worden hierdoor versterkt.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft bij het beoordelen van de toerekenbaarheid in het bijzonder acht geslagen op het pro Justitia rapport (PBC), opgemaakt door psychiater T. den Boer en forensisch psycholoog P.E. Geurkink en uitgebracht op 3 februari 2021 en het forensisch psychologisch rapport, in opdracht van de verdediging opgemaakt door klinisch psycholoog C. de Ruiter en uitgebracht op 2 juli 2021.
Deskundigen Den Boer en Geurkink hebben bij de verdachte een autisme spectrum stoornis, niveau 1 gediagnosticeerd. Volgens de deskundigen uit deze stoornis zich bij de verdachte in een ernstige beperking op sociaal emotioneel vlak. Daarnaast mist de verdachte zelfinzicht en is hij beperkt in het begrijpen van de ander, maar heeft hij ook moeite met het waarnemen van een groter geheel. Tot slot is sprake van rigiditeit in handelen en denken, met een grote hang naar vertrouwde patronen. De deskundigen zien een duidelijke relatie tussen de pathologie van de verdachte en het ten laste gelegde. Bij de verdachte was sprake van een onvermogen zich te verhouden tot de voor hem moeilijk te begrijpen relatiedynamiek, in combinatie met overspoelende woede die hij niet op voorhand aan zag komen, hetgeen in belangrijke mate bijdroeg aan het verlies van grip en zelfcontrole. De deskundigen adviseren de rechtbank het feit verminderd toe te rekenen aan verdachte.
Deskundige De Ruiter heeft bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en afhankelijke trekken (cluster C-persoonlijkheidsstoornis) gediagnosticeerd. Volgens De Ruiter uit deze stoornis zich bij de verdachte in een sterke neiging tot conflictvermijdend gedrag en het opkroppen van boosheid. Ten tijde van het bewezenverklaarde was sprake van een aanpassingsstoornis (overspannenheid) en van de genoemde persoonlijkheidsstoornis. De persoonlijkheidsstoornis kan gezien worden als de onderliggende “oorzaak” van de extreme opbouw van spanning en daarmee van de aanpassingsstoornis, en uiteindelijk ook van de geweldsexplosie richting het slachtoffer. De Ruiter adviseert de rechtbank het feit verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van Den Boer, Geurkink en De Ruiter ten aanzien van de toerekenbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare. De omstandigheid dat de diagnose van Den Boer en Geurkink aan de ene kant, anders luidt dan de diagnose van De Ruiter aan de andere kant, doet hier niet aan af. Uit beide rapporten volgt immers dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, die heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde en op grond waarvan de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is.
Recidiverisico en behandeling
Uit het pro Justitia rapport volgt dat de deskundigen Den Boer en Geurkink het recidiverisico inschatten als ‘belangrijk’. Dit betreft een risico dat binnen specifieke, maar niet unieke omstandigheden tot uiting kan komen. Het ten laste gelegde vond volgens de deskundigen plaats binnen een specifieke context. Deze context is echter niet uniek, terwijl de beperkingen van de verdachte chronisch van aard zijn. Ook in de toekomst kan de verdachte in ingewikkelde sociale situaties terechtkomen. Omdat het risico op herhaling niet acuut ontstaat en verdachte een meewerkende houding toont, zou een behandeling vanuit gedragskundig perspectief binnen het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden vormgegeven kunnen worden. Indien voornoemd kader gelet op de strafmaat juridisch niet passend is, kan volgens de deskundigen de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging ten uitvoer worden gelegd binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek, zoals FPK Inforsa of FPK Assen. Deze instellingen beschikken over een lager beveiligingsniveau dan een Forensisch Psychiatrisch Centrum.
Uit het rapport forensisch psychologisch onderzoek volgt dat deskundige De Ruiter het recidiverisico inschat als ‘matig’. Volgens De Ruiter zou het bewezenverklaarde vrijwel niet gebeurd zijn indien er geen sprake was geweest van een extreem problematische relatie, zoals met het slachtoffer. Verder is sprake van een groot aantal beschermende factoren, zoals de hechte band in de kindertijd, het positief sociaal netwerk, de positieve levensdoelen en het goede financieel beheer. De Ruiter acht de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging, gelet op het matige recidiverisico en de omstandigheid dat dit risico gebonden is aan een specifieke relatiecontext, niet geïndiceerd. Ook de maatregel ter beschikkingstelling met voorwaarden is volgens De Ruiter niet aangewezen, gelet op het matige recidiverisico en de in ruime mate aanwezige beschermende factoren.
De reclassering sluit zich aan bij het advies zoals geformuleerd in het pro Justitiarapport en is daarbij van mening dat een passende klinische behandeling noodzakelijk wordt geacht om de kans op recidive te verminderen.
Straf en maatregel van terbeschikkingstelling
Het opzettelijk benemen van iemands leven behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel, in aanmerking genomen de verminderde toerekenbaarheid aan de verdachte, dat een gevangenisstraf voor in elk geval de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in dit geval passend en geboden is.
Voorts is behandeling van verdachte noodzakelijk om het risico op herhaling van soortgelijke feiten te beperken, waarbij de rechtbank constateert dat de adviezen van deskundigen over het soort van behandeling uiteenlopen.
Gelet op de ernst van het feit, het recidivegevaar en de duur van de hierna op te leggen gevangenisstraf – die meer dan 5 jaren bedraagt, waardoor tbs onder voorwaarden wettelijk gezien reeds niet mogelijk is – is in dit geval alleen een behandeling in het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook aan de andere vereisten voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is voldaan. Bij verdachte bestond, zoals overwogen, ten tijde van het plegen van het misdrijf een stoornis. Het feit kan verminderd aan verdachte worden toegerekend. Het betreft een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Behandeling in een ambulant kader, zoals de verdediging voor ogen heeft, acht de rechtbank tegen de achtergrond van het voorgaande ook niet passend omdat verdachte geen inzicht heeft in bij hem bestaande problematiek, of dat nu een autisme spectrum stoornis of een cluster-C-persoonlijkheidsstoornis betreft. Hij heeft geen besef van de noodzaak tot behandeling en bij een gevangenisstraf van langere duur voelt verdachte, die graag de controle houdt over zijn leven, geen of te weinig ‘sense of urgency’ of motivatie. Behandeling buiten een gedwongen kader heeft aldus geen althans onvoldoende kans van slagen terwijl het algemeen belang van de samenleving vraagt dat verdachte niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

A.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , moeder van het slachtoffer, heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.075,94 aan materiële schade, € 10.000,00 aan shockschade en € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Nu de vordering met betrekking tot zowel de materiële schade, de shockschade als de affectieschade voldoende onderbouwd is en redelijk voorkomt, terwijl de verdediging zich hier niet tegen verzet, kan hiervoor een schadevergoeding ter hoogte van de volledig gevorderde bedragen worden toegekend.
In totaal zal een bedrag van € 35.575,94 worden toegekend.
Verdachte is vanaf 23 juni 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente en de vergoeding van proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , stiefvader van het slachtoffer, heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.249,93 aan materiële schade, € 10.000,00 aan shockschade en € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade
Nu de vordering met betrekking tot de materiële schade ad € 2.249,93 voldoende onderbouwd is en redelijk voorkomt, terwijl de verdediging de vordering ook niet betwist, kan hiervoor een schadevergoeding ter hoogte van het volledig gevorderde bedrag worden toegekend.
Met betrekking tot de immateriële schade
Shockschade
De stiefvader van het slachtoffer heeft voorts een bedrag van € 10.000,00 gevorderd wegens shockschade.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door (1) het waarnemen van het bewezenverklaarde, of (2) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
Uit de toelichting bij de vordering volgt dat de stiefvader van het slachtoffer geconfronteerd is met bloedsporen en bloedspatten in de woning. Daarnaast is de stiefvader geconfronteerd met het slachtoffer en haar verwondingen. Stiefvader heeft, tezamen met de moeder van het slachtoffer, het slachtoffer geïdentificeerd en aangekleed. Het beeld van de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, kan de stiefvader niet meer van zijn netvlies krijgen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het vereiste van een hevige emotionele schok die teweeggebracht is door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde.
De rechtbank oordeelt anders ten aanzien van het tweede vereiste, te weten dat uit voornoemde schok geestelijk letsel moet zijn voortgevloeid. Uit de toelichting bij de vordering volgt dat stiefvader hoopt zijn trauma zelf te kunnen verwerken. Op basis van de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting kan echter het bestaan van geestelijk letsel bij de stiefvader waardoor hij in zijn persoon is aangetast niet (objectief) in rechte worden vastgesteld. In dat verband constateert de rechtbank dat de stiefvader ook niet onder behandeling is voor enig geestelijk letsel. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom
niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering wegens shockschade, ofschoon de verdediging deze vordering niet betwist.
Affectieschade
De stiefvader van het slachtoffer heeft onbetwist een bedrag van € 17.500,00 gevorderd wegens affectieschade. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
De rechtbank constateert dat hiervan in dit geval sprake is en dat de stiefvader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort (categorie G), terwijl zij bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde forfaitaire bedragen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag ter zake geleden affectieschade toekennen.
In totaal zal een bedrag van € 19.749,93 worden toegekend.
Verdachte is vanaf 23 juni 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente en de vergoeding van proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
 een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het tenlastegelegde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van in totaal € 35.575,94 aan materiële schade en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van in totaal € 35.575,94 aan materiële schade en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 212 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het tenlastegelegde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 19.749,93 aan materiële schade en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van in totaal € 19.749,93 aan materiële schade en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 133 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Hadžić, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20200629.0830, gesloten op 2 november 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.