ECLI:NL:RBGEL:2021:390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
05/154361-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel corrumperen van een minderjarige door het verzenden van seksuele video's

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel corrumperen van een destijds 13-jarig meisje. De verdachte, geboren in 1994, heeft in de periode van 15 februari 2020 tot en met 2 mei 2020 video’s verzonden naar het slachtoffer waarin hij zichzelf bevredigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De verdachte heeft zich bekennend opgesteld en de rechtbank heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is, aangezien er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken geëist, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding ingediend voor materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 574,69 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen telefoon bevolen, omdat deze in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/154361-20
Datum uitspraak : 26 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 en 2 mei 2020 te Elspeet, althans in Nederland, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2006),
van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte:
- (meermalen) video’s opgenomen waarin verdachte zichzelf aftrekt (in zijn onderbroek) en deze via Whatsapp, althans social media heeft verzonden naar die [slachtoffer] waardoor deze handelingen in het zicht en/of ten overstaan van die [slachtoffer] kwamen en/of
- (meermalen) video’s opgenomen waarin verdachte zijn (blote) penis aftrekt en deze via Whatsapp, althans social media heeft verzonden naar die [slachtoffer] waardoor deze handelingen in het zicht en/of ten overstaan van die [slachtoffer] kwamen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 9-15;
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2021.
Nu uit de verklaringen van verdachte en aangeefster blijkt dat de filmpjes voor het eerst half/eind februari 2020 zijn verstuurd, zal de rechtbank de periode inkorten naar 15 februari 2020 tot en met 2 mei 2020.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 15 februari 2020 tot en met 2 mei 2020 te Elspeet, althans in Nederland, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2006),
van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte:
- (meermalen) video’s opgenomen waarin verdachte zichzelf aftrekt (in zijn onderbroek) en deze via Whatsapp, althans social media heeft verzonden naar die [slachtoffer] waardoor deze handelingen in het zicht
en/of ten overstaanvan die [slachtoffer] kwamen en
/of- (meermalen) video’s opgenomen waarin verdachte zijn (blote) penis aftrekt en deze via Whatsapp, althans social media heeft verzonden naar die [slachtoffer] waardoor deze handelingen in het zicht
en/of ten overstaanvan die [slachtoffer] kwamen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 160 uur taakstraf subsidiair 80 dagen hechtenis, en voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en een verbod om met jeugdigen onder de 16 jaar te werken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie gematigd dient te worden en heeft daartoe verwezen naar een vonnis in een soortgelijke zaak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van een destijds 13-jarig meisje door haar video’s te sturen waarin hij zichzelf aan het bevredigen is. Confrontatie met dergelijke beelden kan een ongewenste beïnvloeding van jeugdige personen tot gevolg hebben. Dit kan schadelijk zijn voor hun ontwikkeling en zij dienen hier tegen beschermd te worden, zelfs als de jeugdige in heeft gestemd met het ontvangen van die beelden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich met zijn handelen slechts heeft laten leiden door zijn eigen behoeftes en daarbij niet heeft stilgestaan bij de impact en de gevolgen die zijn handelen op het slachtoffer kunnen hebben.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 14 december 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 1 december 2020. Hierin wordt onder meer geadviseerd aan verdachte een reclasseringscontact en een ambulante behandelverplichting op te leggen.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verdachte heeft een blanco strafblad. Na zijn aanhouding heeft hij direct openheid van zaken gegeven en stappen genomen om risico voor herhaling te beperken. Zo heeft hij ander werk gezocht en heeft hij op vrijwillige basis gesprekken gehad met een praktijk ondersteunende hulpverlener. Ook ter terechtzitting heeft hij spijt betuigd en zich bereid getoond om gedurende een lange proeftijd zich te houden aan voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding een verbod op te leggen om met jeugdigen van beneden de 16 jaar te werken, nu verdachte op eigen initiatief ander werk heeft gezocht.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de in beslag genomen telefoon moet worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet, nu daarop onder meer foto’s zijn aangetroffen van het minderjarige slachtoffer.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 74,69 aan materiële schade en € 500,-- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding niet betwist.
De overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten van € 74,69 zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Smartengeld
Door de benadeelde partij is € 500,-- aan smartengeld gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Door het bewezen verklaarde handelen is de benadeelde partij immers op andere wijze in de persoon aangetast. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden van dit geval, in het bijzonder het feit dat de benadeelde partij destijds 13 jaar oud was en in een zekere gezagsverhouding tot verdachte stond. De schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet onredelijk. Het gevorderde smartengeld zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal daarbij als begindatum nemen het midden van de bewezen verklaarde periode, namelijk 25 maart 2020. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 57 en 248d van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan onderstaande voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich uiterlijk binnen 3 (drie) dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland ( [adres 2] ) en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Transfore of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven, ook als dit het meewerken aan diagnostiek zal inhouden;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de [naam] telefoon;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 574,69 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 574,69 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. M.F. Gielissen en
mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ONRBC20634, gesloten op 2 juni 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.