ECLI:NL:RBGEL:2021:388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
05.278134.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor gewapende overval op iPhone-eigenaren in Arnhem

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij een gewapende overval op 21 september 2020 in Arnhem. De verdachten, waaronder een minderjarige, werden veroordeeld tot respectievelijk 24 en 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De overval vond plaats in de woning van de slachtoffers, waar de verdachten zich voordeden als geïnteresseerden in de aankoop van een iPhone 11 Pro Max. Tijdens de ontmoeting trok een van de verdachten een vuurwapen en bedreigde de slachtoffers, waarna zij de telefoon ontvreemdden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat de geweldsbedreiging de diefstal vergemakkelijkte. De rechtbank weigerde het verzoek om het adolescentenstrafrecht toe te passen, maar hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte bij het bepalen van de straf. Daarnaast werden beide verdachten veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die elk € 750,00 aan smartengeld vorderden. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging op van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de minderjarige verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/278134-20 (+ 13-167992-18 (TUL))
Datum uitspraak : 19 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. P. Figge, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 5 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-een mobiele telefoon (Iphone 11 Pro Max),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen in/uit een woning, gelegen aan de kruizemuntstraat 2 met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] te richten en/of
-(tijdens de vlucht) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] te richten en/of
-(tijdens de vlucht) in de (linker) onderarm van die [slachtoffer 1] te bijten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. [2]
Op 21 september 2020 was verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] aanwezig in de woning aan de Kruizemuntstraat 2 te Arnhem. Zij zouden daar een afspraak hebben met [slachtoffer 2] voor de verkoop van diens iPhone 11 Pro Max. In de hal van de woning werden verdachte en zijn medeverdachte ontvangen door [slachtoffer 2] en diens zoon [slachtoffer 1] . Terwijl er gesproken werd over de betaling, trok [medeverdachte] een vuurwapen (pistool) en richtte dit op de heren Yilmaz. Hierna namen verdachte en [medeverdachte] de iPhone mee en vluchtten zij weg uit de woning.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Enkel voor wat betreft de handelingen tijdens de vlucht zou verdachte moeten worden vrijgesproken, omdat hij zich op dat moment niet meer bij het incident bevond.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft gesteld dat verdachte niet de voor medeplegen vereiste wetenschap had van de plannen van [medeverdachte] om een overval te plegen. De verklaring van [medeverdachte] is onvoldoende om die wetenschap aan te nemen, omdat [medeverdachte] er belang bij heeft zijn aandeel te minimaliseren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen tijdens de vlucht, omdat hij hierbij in het geheel niet betrokken was.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van de diefstal met geweld en/of de dreiging met geweld. De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is indien twee of meer verdachten zich in nauwe en bewuste samenwerking schuldig maken aan een strafbaar feit.
Verdachte [medeverdachte] heeft op 22 september 2020 onder meer het volgende verklaard:
‘V: Met wie was je?
A: Met een andere jongen.
V: Welke jongen?
A: Daar geef ik geen antwoord op. Ik laat hem er buiten?’ [3]
Verdachte [medeverdachte] heeft op 24 september 2020 onder meer het volgende verklaard:
‘V: Kan jij ons vertellen van wie het plan dan kwam om de overval te plegen?
A: Bij hem.
V: Hoe is dat gegaan dan?
A: Hij kwam gewoon met het plan. Hij kwam met het aanbod en daar zei ik ja tegen.
V: Maar hoe ging het dan?
A: Hij kwam met het aanbod naar mij toe.
V: Wat was dat aanbod?
A: Er staan twee telefoons op marktplaats die we kunnen pakken. Doe je mee. En ik zei ja.
(…)
V: Waar en hoe had je het met die ander besproken?
A: Hij kwam naar me toe bij mij in de buurt. Toen vertelde hij het me van die telefoons en ik had het geld nodig. Zo doende.
(…)
V: Was dat wapen van jou?
A: Nee.
V: Hoe kwam je aan dat wapen?
A: Hij had het aan me gegeven.’ [4]
De telefoon van verdachte [verdachte] is door de politie afgeluisterd. Over een tapgesprek tussen [verdachte] en ene [naam] op 23 oktober 2020 is het volgende geverbaliseerd:
‘ [verdachte] zegt dat zijn ganoe fon kwijt is. (opm. verb, vertaling volgens straatwoordenboek.nl = pistool)
Nn man 2039 vraagt of die genakt is?
[verdachte] zegt dat daar iets gebeurd is en dat hij het niet aan de tellie kan vertellen want het is echt heet.
[verdachte] zegt geen struggles maar een opsi fon die mislukt is ongeveer een maand geleden en die in het nieuws is geweest.’ [5]
De rechtbank overweegt dat verdachte [medeverdachte] al in zijn eerste inhoudelijke verhoor heeft verklaard over de betrokkenheid van een andere jongeman. Hij weigerde toen om de naam van de andere betrokkene te noemen. Nu verdachte [verdachte] zelf heeft erkend dat hij aanwezig was in de woning ten tijde van de overval, stelt de rechtbank vast dat de man waarover [medeverdachte] spreekt verdachte moet zijn geweest. De verklaring van [medeverdachte] vindt op essentiële en dragende onderdelen steun in het hiervoor weergegeven tapgesprek. Hieruit blijkt dat verdachte zegt dat hij zijn ‘ganoe’ (de rechtbank begrijpt: pistool) ongeveer een maand geleden is kwijtgeraakt, bij een mislukte ‘opsi’ die in het nieuws is geweest. Uit de context leidt de rechtbank af dat het woord ‘opsi’ duidt op een overval. De rechtbank constateert dat deze uitspraken van verdachte naadloos passen bij de gang van zaken zoals deze door [medeverdachte] is geschetst. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte] of om aan te nemen dat hij hiermee zijn aandeel probeerde te minimaliseren. [medeverdachte] heeft immers kort na de overval twee uitgebreide en gedetailleerde verklaringen afgelegd, waarin hij zichzelf volop belast en niet de naam van de tweede betrokkene noemt. De rechtbank volgt de raadsvrouw op dit punt dan ook niet.
Uit de verklaring van [medeverdachte] en het opgenomen tapgesprek blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet had op het medeplegen van de diefstal met de dreiging van geweld. Verdachte heeft [medeverdachte] benaderd met het plan om de telefoons te stelen en heeft ook het wapen geleverd waarmee de overval uiteindelijk is gepleegd. Verder zijn zij gezamenlijk naar de woning van de aangevers gegaan en hebben zij gezamenlijk het gesprek gevoerd met hen. Na het trekken van het wapen door [medeverdachte] hebben de verdachten ook weer gezamenlijk de woning verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er zowel in de voorbereiding als in de uitvoering van het feit sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de voor het medeplegen vereiste wetenschap dan ook.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde gedragingen tijdens de vlucht. Hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 september 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
-een mobiele telefoon (Iphone 11 Pro Max),
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] , heeft weggenomen
in/uit een woning, gelegen aan de Kruizemuntstraat 2 met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken
, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door:
-dreigend een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op en/ofin de richting van die [slachtoffer 2] te richten en
/of
-(tijdens de vlucht) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] te richten en/of
-(tijdens de vlucht) in de (linker) onderarm van die [slachtoffer 1] te bijten;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het locatiegebod. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht in deze zaak niet zou moeten worden toegepast.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in deze zaak het adolescentenstrafrecht zou moeten worden toegepast. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – kort samengevat – verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, diens ontwikkeling als kind en zijn thuissituatie. Ook heeft zij erop gewezen dat alleen het toepassen van het adolescentenstrafrecht kan waarborgen dat verdachte zijn opleiding kan vervolgen.
Ten aanzien van een eventueel op te leggen straf heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de duur van de jeugddetentie dan wel de gevangenisstraf het voorarrest niet moet overschrijden. Mocht de rechtbank toch een hogere straf opleggen, dan is het verzoek om dit te doen in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, eventueel aangevuld met een werkstraf. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht om een vrijheidsstraf die de duur van het voorarrest overschrijdt op te leggen conform het adolescentenstrafrecht en dus in de vorm van jeugddetentie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij een iPhone 11 Pro Max is buitgemaakt. Via Marktplaats legden zij contact met de eigenaar van de telefoon en diens zoon. Verdachte en zijn medeverdachte wekten de indruk geïnteresseerd te zijn in de aankoop van de telefoon en maakten een afspraak. Deze afspraak vond plaats in de woning van de slachtoffers in Arnhem. Eenmaal aangekomen in de hal van de woning heeft de medeverdachte een pistool getrokken en dit op hen gericht om zo de telefoon te kunnen stelen. Hierna hebben beide verdachten de woning verlaten.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door bij het plegen van de diefstal te dreigen met geweld heeft hij de slachtoffers angst aangejaagd. Zij bevonden zich op dat moment in hun woning: bij uitstek de plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Ook weegt de rechtbank mee dat gewapende overvallen, zeker wanneer deze in een woning plaatsvinden, leiden tot gevoelens van afschuw en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft al deze belangen genegeerd en zijn eigen gewin vooropgesteld. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke gedragingen een vrijheidsstraf van langere duur passend maken.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De rechtbank overweegt dat iemand met de leeftijd van verdachte in beginsel wordt berecht conform het volwassenenstrafrecht, maar dat hier in bijzondere gevallen van kan worden afgeweken door het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om daartoe over te gaan. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte de overval op de slachtoffers op volwassen wijze en zorgvuldig hebben voorbereid. Zij hebben een afspraak gemaakt en zijn vervolgens met bus en trein vanuit Amsterdam naar Arnhem gereisd. Bovendien hebben zij een pistool meegenomen en hier ook mee gedreigd. Kennelijk zagen zij in dat het dreigen met geweld de diefstal gemakkelijker zoud maken. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden duiden op een voorbereide actie en niet op een impulsieve, ongeorganiseerde daad. De rechtbank ziet ook overigens geen omstandigheden die toepassing van het adolescentenstrafrecht rechtvaardigen. Het enkele feit dat verdachte op dit moment een opleiding volgt beschouwt de rechtbank niet als een dergelijke omstandigheid.
De rechtbank zal in strafverminderende zin dan weer wel rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte. Hij is nog niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van verdachte bij de overval minder groot is geweest dan de rol van diens medeverdachte. Verdachte was niet degene die het vuurwapen op de slachtoffers richtte en ook niet degene die nog tijdens de vlucht geweld toepaste en wederom met het vuurwapen dreigde en heeft gebeten. De rechtbank acht het verder van belang om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen en hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Het bestaan van een voorwaardelijk strafdeel en de begeleiding door de reclassering kunnen werken als stok achter de deur voor verdachte om zich in de toekomst niet langer bezig te houden met strafbare feiten. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een locatiegebod en een contactverbod en zal daartoe dan ook niet overgaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen ieder € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en het toepassen van hoofdelijkheid.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de schadevergoeding te matigen in verband met het ontbreken van een onderbouwing. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om geen hoofdelijkheid uit te spreken, zodat de beide verdachten geen contact meer met elkaar hoeven te hebben.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen door het onder feit 1 bewezenverklaarde in hun persoon zijn aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partijen zijn immers met geweld en met de dreiging van geweld overvallen in hun eigen huis. De nadelige gevolgen daarvan zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partijen overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 750,00worden toegekend aan beide benadeelde partijen. De benadeelde partijen zullen in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank heeft in het pleidooi van de raadsvrouw geen zwaarwegende argumenten aangetroffen om van deze hoofdelijkheid af te zien. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 21 september 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-167992-18

De kinderrechter in Amsterdam heeft verdachte op 22 november 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen.
De beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in plaats daarvan minder scherp te reageren en de proeftijd te verlengen. Dat is met name ingegeven door de heftige aard van hetgeen bewezen is verklaard.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
o stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 betrokkene zich meldt uiterlijk vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland in Amsterdam. Hij meldt zich op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 betrokkene zich laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 indien gaandeweg het reclasseringstoezicht blijkt dat de thuissituatie voor betrokkene of andere leden van het gezin onveilig is of de thuissituatie gedragsverandering in de weg staat, zulks ter beoordeling van de reclassering (eventueel in overleg met relevante instanties zoals Veilig Thuis en/of de wijkagent) dan wordt betrokkene verplicht om te verblijven in een nader door de reclassering aan te wijzen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt in dat geval de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich dan aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
o geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank:
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 22 november 2018 door de kinderrechter in Amsterdam voorwaardelijk opgelegde straf (parketnummer 13-167992-18
), te weten een taakstraf van 40 (veertig) uur.
Beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 1 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]
voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 (vijftien) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 1 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2]
voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 (vijftien) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2021.
Mrs. Rademaker en Van den Bosch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant G. van den Berg van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON4R020123 (onderzoek Daalder), gesloten op 24 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 0-1; het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 16; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 13.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 20-21.
5.Tapgesprek met sessienr. 12415, p. 79.