ECLI:NL:RBGEL:2021:3804

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
C/05/389172 / KG ZA 21-191
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van gezamenlijke woning na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen twee ex-samenwoners, waarbij de eiser, [eiser], een machtiging vraagt om de gezamenlijke woning te verkopen. De partijen hebben in 2003 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten en zijn sinds 2011 gescheiden. De woning, die gezamenlijk eigendom is, wordt bewoond door de gedaagde, [gedaagde], en hun kinderen. De eiser stelt dat de huidige situatie financieel en mentaal belastend voor hem is, en dat hij niet langer kan wachten op de verkoop van de woning. Hij heeft herhaaldelijk geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen, maar de gedaagde weigert medewerking te verlenen aan de verkoop. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van gewichtige redenen om de verkoop te machtigen, gezien de lange tijd die is verstreken sinds de beëindiging van de relatie en de veranderde omstandigheden. De rechter wijst de vordering van de eiser toe, maar bepaalt dat de woning niet eerder dan op 1 oktober 2021 hoeft te worden ontruimd. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot medewerking aan de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389172 / KG ZA 21-191
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. de Mare te Maurik,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.L. Vermeer te Rhenen,
procederend krachtens toevoeging.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2021, met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 5 juli 2021, met 6 producties;
  • de brief van mr. De Mare van 16 juli 2021, met producties 13 tot en met 25;
  • de mondelinge behandeling van 7 juli 2021;
  • de pleitnotitie van 7 juli 2021 van mr. Vermeer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. Op 17 oktober 2003 hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. [eiser] en [gedaagde] zijn de ouders van drie meerderjarige kinderen en één minderjarig kind.
2.2.
Partijen zijn sinds 10 juni 2003 gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de voormalig ‘echtelijke’ woning met aanhorigheden gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning wordt bewoond door [gedaagde] en de drie jongste kinderen van partijen.
2.3.
De woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van Bank of Scotland, ter hoogte van € 200.000,00. In verband met de financiering van de woning hebben partijen bij ASR een levensverzekering afgesloten, waarvan de waarde (van de beleggingen) op 31 december 2020 € 22.236,31 bedroeg.
2.4.
In juni 2011 hebben partijen hun relatie en de samenlevingsovereenkomst beëindigd. In dat kader hebben zij een convenant opgesteld, waarin onder meer is vermeld:
‘(…)
In afwijking van artikel 14 van de samenlevingsovereenkomst, komen partijen overeen:
De woning blijft tussen partijen onverdeeld.
Partijen sluiten de bevoegdheid verdeling van de woning te vorderen voor vijf jaren uit (artikel 3:178 lid 5 Burgerlijk Wetboek).
(…)
[gedaagde] blijft in de woning wonen.
Voor rekening van [gedaagde] komt:
alle gebruikerslasten (gas/water/licht, gemeentelijke heffingen voor de gebruiker, klein onderhoud, telefoon/internet).
Voor rekening van partijen, ieder voor de helft, blijven:
alle eigenaarslasten (lasten hypotheek, opstalverzekering, gemeentelijke heffingen voor de eigenaar, groot onderhoud).
(…)
Het per saldo door [gedaagde] te betalen bedrag stort zij maandelijks op [eiser] ING-rekening (…)
(…)
De waarde van de polis van levensverzekering komt partijen ieder voor de helft toe.
(…)
De woning te koop
Partijen zijn er nadrukkelijk door De Scheidingsjurist op gewezen dat - gezien hun financiële situatie - de woning verkocht moet worden c.q. te koop moet staan.
Partijen geven aan dat de woning te koop heeft gestaan, maar dat verkoop in de huidige tijd niet zomaar te realiseren is. Bovendien staat bij partijen de wens voorop dat [gedaagde] met de 4 kinderen in de woning blijft wonen en dat de kinderen er rustig in opgroeien. (…)
Partijen zijn er door De Scheidingsjurist op gewezen en zijn zich er van bewust dat het niet-verkopen van de woning negatieve gevolgen heeft voor hun financiële en fiscale situatie en voor de door [gedaagde] ontvangen casu quo te ontvangen bijstand.
(…)’
2.5.
Bij e-mail van 18 maart 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Dan zou ik nog eens 5 jaar voor het huis moeten betalen voor jou? Dat gaat niet gebeuren.
Je kan er ook voor kiezen om uit het huis te gaan (…) Dan ga ik in het huis op de [adres] met de kinderen.
Of je koopt mij uit, dat kan ook.
Ik wil nog 5 jaar betalen voor de helft van het huis (…) Jij moet de andere helft betalen zoals afgesproken.
(…)’
2.6.
Bij e-mail van 16 juli 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Ik betaal mij hier helemaal scheel aan alles en iedereen en kan me kapot werken hier en verder alleen maar betalen. (…) Je hebt ook heel vaak geld ingehouden van het deel dat je aan mij moet betalen per maand. Ik zit noodgedwongen in een duur huurhuis omdat ik die hypotheek heb van de [adres] , heb zoveel kosten dat ik dat haast niet meer kan opbrengen, terwijl ik best een goed salaris heb.
Dus ik wil van de [adres] af en dan ga ik wel alimentatie betalen. Je kan mij uitkopen of ook verhuizen naar een huurhuis (…)
(…)’
2.7.
Bij e-mail van 18 juli 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Je hebt zelf een huis kaal over de 900 euro.
Ik ga er niet uit en de kinderen ook niet.
(…) Net als die mail dat je de hele hypotheek moet betalen je betaald de helft.
Laat me verder met rust.
Ga zelf maar verhuizen je zit zelf in een duur huis.’.
2.8.
Bij e-mail van 10 december 2020 heeft woningbouwvereniging Vivare/Entree aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
‘(…) bedraagt de meettijd ruim 17 jaar. Met een meettijd van 17 jaar is het niet mogelijk om urgentie aan te vragen. De urgentie-commissie gaat er vanuit dat binnen niet al te lange tijd de mogelijkheid aanwezig is om zelfstandig een woning te vinden.
(… )’
2.9.
Bij brief en e-mail van 20 januari 2021 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] bericht dat [eiser] , gezien de gewijzigde omstandigheden sinds 2011, de woning wenst te verkopen, bij voorkeur in goed onderling overleg. Daarbij is onder meer aangegeven dat voorafgaand aan de levering van de woning voldoende gelegenheid zal worden gegeven om te verhuizen en dat nieuwe afspraken over de kinderalimentatie kunnen worden gemaakt. De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] bij e-mails van 16 februari en 1 juni 2021 verzocht om hierop te reageren en aan te geven of zij hieraan mee wil werken.
2.10.
Omstreeks 8 juni 2021 heeft [gedaagde] bij e-mail aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Ik wil hier vijf jaar blijven zitten dat de kinderen hun eigen leven hebben.
(…)’
2.11.
Bij e-mail van 14 juni 2021 heeft Vivare/Entree aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Op uw vraag of uw meettijd voldoende is om een woning te vinden in deze stadsregio, kan ik u het volgende berichten.
U heeft 17 jaar meettijd. Dit is momenteel te weinig om een geschikte woning te krijgen voor tenminste 4 personen. U heeft de komende 5 jaar nog geen kans op een geschikte woning. (…) Er is momenteel sprake van krapte op de sociale woningmarkt.
(… )’
2.12.
Bij e-mail van 11 juni 2021 heeft de Stichting Rechtswinkel Renkum (hierna: SRR) aan de advocaat van [eiser] een voorstel van [gedaagde] gezonden. Daarin is onder meer vermeld:
‘(…)
Ik hoorde dat er 7 juli een kort geding bij de rechtbank ingepland is om jouw eis tot het ontruimen van het huis te eisen.
Om een laatste kans te nemen om in onderling overleg een betere oplossing te vinden, doe ik je bijgaand een voorstel.
(…)
Mijn voorstel is eenvoudig:
Het huis is niet alleen voor mij maar ook voor onze kinderen, immer 3 van hen wonen er, een veilig thuis.
Het voor hen daar weg moeten, omdat hun vader dat wil traumatisch en is niet in hun belang, of komt de band met hun vader niet ten goede.
Jij betaalt geen kinderalimentatie, terwijl de wettelijke onderhoudsplicht tot 21 jaar doorloopt.
In het belang ik blijf mijn deel van de kosten van het huis; jij betaalt de andere helft maar dat zien we dan als een vorm van kinderalimentatie.
In het andere geval zal ik de rechtbank vragen om een toewijzing van alimentatie, gebaseerd op de geldende normen. Als je in staat bent een huur van € 1000 te betalen, zal er volgens die regels een alimentatie toegewezen die hoger is dan het bedrag dat je bijdraagt aan het huis.
(…)’
2.13.
Bij e-mail van 14 juni 2021 heeft de advocaat van [eiser] aan SRR onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Cliënt heeft mij vanochtend aangegeven niet op het voorstel te willen ingaan. Uw cliënte - zo heeft cliënt vernomen - staat zo’n 17 jaar ingeschreven bij een woningbouwvereniging en zal dus relatief eenvoudig in [woonplaats] of omstreken een nieuwe woning voor haar en de kinderen kunnen betrekken. Er van uitgaand dat zij vlot achter een nieuwe huurwoning aangaat, zal de datum van overdracht kunnen samenvallen met haar verhuisdatum. Voor de kinderen (ze zijn allen al wat ouder) hoeft verhuizen geen dramatische gebeurtenis te zijn. Het kan ook positief worden opgevat als een mooi nieuw begin. (…) Indien er nog opnieuw naar de alimentatie dient te worden gekeken dan staat cliënt hier open voor. Wel zal dan ook gekeken moeten worden naar het inkomen van uw cliënte en haar verdiencapaciteit.
(…)’

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:
a. [eiser] machtigt om de woning gelegen aan de [adres] te gelde te maken, in die zin dat hij als deelgenoot en als vertegenwoordiger van [gedaagde] , zelfstandig en dus buiten [gedaagde] om, die (rechts)handelingen kan verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning, te weten:
- het verstrekken van de verkoopopdracht aan Makelaardij Timmer & Timmer te [woonplaats] , dan wel de opvolger / vervanger daarvan;
- het sluiten van de verkoopovereenkomst, tegen een door [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk te bepalen prijs, bij gebreke waarvan de makelaar de prijs zal bepalen;
- het ondertekenen van de notariële leveringsakte.
b. bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] voor genoemde (rechts)handelingen;
Subsidiair:
a. [gedaagde] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan de hiervoor genoemde (rechts)handelingen;
b. bepaalt dat - indien [gedaagde] niet binnen één week nadat zij hierom door of namens [eiser] is verzocht haar medewerking wenst te verlenen - dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] voor genoemde (rechts)handelingen;
II. [gedaagde] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan het te gelde maken van de woning door:
- de makelaar in staat te stellen foto’s van de woning te (doen) maken en gebruiken in advertenties;
- de makelaar in staat te stellen om, zonder haar aanwezigheid in of bij de woning, met potentiële kopers de woning te bezichtigen en de woning daarvoor schoon en netjes achter te laten;
- een door de makelaar bij de woning geplaatst verkoopbord niet te (doen) verwijderen;
- de woning met aanhorigheden bij levering aan de koper(s) leeg en schoon op te leveren,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of ieder gedeelte daarvan dat [gedaagde] weigert deze medewerking te verlenen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
III. bepaalt dat uit de verkoopopbrengst van de woning de hypothecaire geldlening dient te worden voldaan, alsmede de makelaars- en notariskosten en de overige kosten die redelijkerwijs voortvloeien uit de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning;
IV. bepaalt dat de nadien ontstane onder- of overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden gedragen dan wel gedeeld;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende, samengevat, ten grondslag. Partijen wilden met het convenant bewerkstelligen dat hun vier kinderen de eerste jaren na de scheiding rustig zouden kunnen opgroeien in een voor hun vertrouwde omgeving. Sinds het beëindigen van de relatie zijn tien jaren verstreken en de situatie is dusdanig veranderd dat van hem niet gevergd kan worden om de woning onverdeeld te laten. Weliswaar vergoedt [gedaagde] - met verrekening van een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen bedrag ter zake van kinderalimentatie en woningonderhoudskosten - aan [eiser] een deel van de door hem betaalde woonlasten, maar in tegenstelling tot wat is afgesproken betaalt [gedaagde] niet op regelmatige basis en is [gedaagde] niet transparant over hetgeen zij verrekent, zodat telkens onzeker is wanneer en hoeveel [gedaagde] betaalt. Afgelopen jaren is geen rekening gehouden met diverse gewijzigde omstandigheden: verval van de alimentatieplicht wegens het bereiken van de 21-jarige leeftijd van de oudste twee kinderen (in oktober 2020 respectievelijk september 2021); verval van de hypotheekrenteaftrek voor [eiser] twee jaar na diens vertrek uit de woning; de onderhoudsplicht van [eiser] voor zijn jongste zoon uit een andere, inmiddels beëindigde relatie. Na het beëindigen van die relatie was hij op een dure particuliere huurwoning aangewezen, waarvan hij de lasten niet meer kan delen met een partner. Hij heeft dubbele lasten en kan deze niet meer opbrengen. [eiser] heeft schulden moeten maken om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen en zal nieuwe schulden moeten maken als de woning niet spoedig wordt verkocht. Bestaande kredietfaciliteiten bieden verder geen soelaas en die moet hij ook aflossen. Hij zou graag een woning kopen, maar dat is niet mogelijk zolang de gezamenlijke woning niet is verkocht. Gelet op de huidige gunstige woningmarktomstandigheden, de geschatte waarde van de woning (€ 275.000,00), de hoogte van de hypotheekschuld, de waarde van de levensverzekering en de met de verkoop en levering samenhangende kosten moet van een overwaarde worden uitgegaan, die partijen bij helfte kunnen verdelen. De verantwoordelijkheid die [eiser] voelt voor de woning - en het onderhoud daarvan, waarop hij geen zicht heeft - is financieel en mentaal te belastend voor hem. Daarnaast is hij hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening, waarvan hij mogelijk de verplichtingen niet meer kan voldoen met als gevolg een gedwongen verkoop voor een (te) lage prijs met als gevolg een restschuld. De huidige situatie kan leiden tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in welk geval de woning ook moet worden verkocht. De communicatie van partijen is verslechterd. [gedaagde] is ondanks herhaaldelijke verzoeken van [eiser] daartoe, niet bereid om mee te werken aan de verkoop van de woning. Er is sprake van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 3:174 BW. Het voorgaande maakt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft. Er is geen aanleiding om de verkoop en levering van de woning (weer) op de lange baan te schuiven. [eiser] heeft geen zicht op de financiële situatie van [gedaagde] , maar het is hem niet bekend dat zij niet zou kunnen werken. Ook zou zij inmiddels, met een inschrijfduur van ruim 17 jaar, in aanmerking moeten kunnen komen voor een sociale huurwoning. Indien zij hierin voortvarend te werk gaat, kan bij de overeen te komen leveringsdatum van de woning rekening worden gehouden met het kunnen betrekken van een nieuwe huurwoning door [gedaagde] . Tenslotte kan verkoop van de woning ook voordelen hebben voor [gedaagde] , zoals verbetering van de woonsituatie van haar en de kinderen en daarnaast krijgt zij haar deel van de overwaarde van de woning.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij heeft daartoe het volgende, samengevat, aangevoerd. De huidige situatie bestaat al sinds 2011 en [eiser] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd dat de omstandigheden dusdanig veranderd zijn dat hij bij zijn vordering een spoedeisend belang heeft, althans dat er - gelet op de voor [gedaagde] ingrijpende gevolgen van een spoedige verkoop van de woning - onvoldoende grond is om haar te dwingen daaraan mee te werken. Het was de wens van partijen dat [gedaagde] in de woning kon blijven wonen totdat hun jongste kind meerderjarig zou worden. [gedaagde] heeft een bijstandsuitkering, zij woont met drie kinderen in de woning en voor hen is op korte termijn geen geschikte en betaalbare vervangende woonruimte beschikbaar. Verder draagt [gedaagde] maandelijks, conform de afspraken, bij in de kosten van de woning en onderhoudt zij deze goed. De prijzen van woningen stijgen en er zijn geen signalen dat de woningmarkt zich op korte termijn negatief zal ontwikkelen. [eiser] heeft voldoende inkomen om de lasten te kunnen blijven betalen, een acute of dreigende financiële noodsituatie is niet gebleken en na verkoop van de woning zal hij per saldo mogelijk zelfs meer moeten bijdragen dan hij nu doet. De woon- en schuldsituatie van [eiser] is het gevolg van zijn eigen keuzes en niet gebleken is dat hij een woning wil kopen en dat de situatie dit frustreert.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaalt dat de vordering tot verdeling wordt uitgesloten voor een periode van maximaal drie jaar, althans voor de duur van een termijn die de rechtbank juist zal achten (artikel 3:178 lid 3 BW);
- een en ander onder compensatie van kosten.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering - naast hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd - ten grondslag dat haar belangen (en die van de kinderen) onevenredig ingrijpend getroffen zullen worden bij onmiddellijke verdeling, terwijl [eiser] niet heeft aangetoond dat hij in zodanige financiële problemen komt dat voortzetting van de huidige situatie niet van hem kan worden verlangd, zodat haar belangen zwaarder moeten wegen.
4.3.
[eiser] voert verweer overeenkomstig hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
Spoedeisend belang
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van de vorderingen een spoedeisend belang volgt. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er een voor hem dusdanig financieel en mentaal belastende en risicovolle situatie is ontstaan dat redelijkerwijs niet van hem worden verlangd dat hij een bodemprocedure start en de uitkomst daarvan afwacht. [eiser] heeft geruime tijd geprobeerd om een minnelijke oplossing te vinden voor de situatie, maar inmiddels is de verhouding van partijen verslechterd en is een impasse ontstaan. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd - en waaruit is af te leiden dat zij de woning tot 2027 wil blijven bewonen en niet wil verkopen - maakt dit niet anders. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen.
Machtiging te gelde maken, artikel 3:174 BW
5.3.
In deze procedure staat de vraag centraal of de machtiging die [eiser] primair vordert, vanwege de weigering van [gedaagde] om haar medewerking aan de verkoop en levering van de woning te verlenen, toewijsbaar is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Daarvoor is het volgende van belang.
5.4.
De voorzieningenrechter zal eerst de gevorderde voorziening beoordelen. Op grond van artikel 3:174 lid 1 BW kan de rechter een deelgenoot op diens verzoek machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed ten behoeve van:
- de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of
- om andere gewichtige redenen.
De krachtens artikel 3:174 lid 1 BW door de rechter verleende machtiging maakt de deelgenoot bevoegd tot het verrichten van handelingen, waartoe hij anders uitsluitend tezamen met de deelgenoten bevoegd is. Door de verleende machtiging wordt de deelgenoot zelfstandig bevoegd jegens derden.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de noodzaak om tot een behoorlijke verdeling te geraken weliswaar niet als een gewichtige reden zoals bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW kan worden aangemerkt, maar in deze zaak gaat het om iets anders. Het is [eiser] te doen om de uitvoering van hetgeen partijen na het beëindigen van hun affectieve relatie zijn overeengekomen - te weten het (op termijn) verkopen van de ‘echtelijke’ woning ter aflossing van de gemeenschappelijke hypotheekschuld - en om uit de impasse te komen die is ontstaan door de weigering van [gedaagde] om haar medewerking daaraan te verlenen, ondanks dat [eiser] daar herhaaldelijk op heeft aangedrongen. Dit is een gewichtige reden in de zin van artikel 3:174 BW.
5.6.
Verder geldt dat door partijen niet is overeengekomen dat de verkoop van de woning afhankelijk zou zijn van het (door [gedaagde] ) kunnen beschikken over vervangende woonruimte. Wel zijn partijen overeengekomen dat verdeling gedurende de eerste vijf jaar niet kon worden gevorderd. Die termijn is inmiddels vijf jaar geleden verstreken. Hierbij is van belang dat partijen er ten tijde van het sluiten van het convenant nadrukkelijk door De Scheidingsjurist op zijn gewezen dat de woning vanwege hun financiële situatie verkocht moest worden en dat het niet-verkopen van de woning negatieve gevolgen heeft voor hun financiële en fiscale situatie. Alleen al om deze reden acht de voorzieningenrechter het heel begrijpelijk en legitiem dat [eiser] sinds medio 2018 is gaan aansturen op verkoop en levering van de woning. Inmiddels is de situatie ontstaan dat [eiser] de afwikkeling van de financiële verwevenheid tussen partijen al tien jaar heeft moeten afwachten en ook verder maar moet afwachten, terwijl er geen enkel concreet uitzicht is op een wijziging in die situatie. Weliswaar is ook de wens van [gedaagde] - om over de woning te kunnen blijven beschikken totdat de kinderen zelfstandig gaan wonen, althans totdat het jongste kind meerderjarig is - begrijpelijk, maar van [eiser] kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij, tegen zijn wil en vooralsnog voor onbepaalde tijd (althans een zeer lange tijd), samen met [gedaagde] eigenaar blijft van de woning. Hij blijft dan immers hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld, met alle consequenties en risico’s van dien. Volgens [eiser] dreigt de verwezenlijking van deze risico’s - te weten gedwongen verkoop van de woning met mogelijk een restschuld tot gevolg - hetgeen [gedaagde] niet of onvoldoende heeft betwist. [eiser] heeft verder, tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , aannemelijk gemaakt dat hij geen hypothecaire geldlening kan verkrijgen voor een eigen woning. Hij heeft weliswaar een vast modaal inkomen, maar dat laat onverlet dat hij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de bestaande hypothecaire geldlening en dat hij niet over zijn aandeel in het in de woning en levensverzekering opgebouwde (mogelijk niet-geringe) financiële vermogen kan beschikken. [eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat, hoewel hij een vast modaal inkomen heeft, het voor hem - zonder hogere schulden te maken - niet meer op te brengen is om de lasten van de woning te dragen. Dat er kennelijk al lange tijd schulden waren, maakt dit niet anders. Hierbij is van belang dat [eiser] ook moet voorzien in huisvesting voor hemzelf - in welk verband [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] is aangewezen op de particuliere sector met hogere huurprijzen - en dat hij moet voorzien in levensonderhoud van zijn kind uit een andere relatie. Daarnaast heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat het betalingsgedrag van [gedaagde] (de momenten en/of omvang van de betalingen) niet positief bijdraagt aan de situatie. Het voorgaande maakt dat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat voor hem een dusdanig financieel en mentaal belastende situatie is ontstaan, dat - zo mogelijk op korte termijn - tot verkoop en levering van de woning moet worden overgegaan. Hoewel niet bekend is hoe de waarde en verkoopbaarheid van de woning zich zullen ontwikkelen, heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat ook de huidige woningmarkt, verkoop op korte termijn aantrekkelijk maken. Weliswaar heeft [gedaagde] de door [eiser] geschatte woningwaarde (€ 275.000,00) betwist, maar zij heeft dat niet nader onderbouwd. Voorgaande omstandigheden zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang gewichtige redenen als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW, zodat de gevorderde voorziening in beginsel toewijsbaar is.
Belangen van partijen
5.7.
Bij het antwoord op de vraag of de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn, dienen de belangen van [gedaagde] te worden meegewogen. De vorderingen zijn eerst toewijsbaar indien het belang van [eiser] zwaarder weegt dan dat van [gedaagde] én dit de gevorderde voorziening rechtvaardigt.
5.8.
Met de hiervoor genoemde omstandigheden is ook het belang van [eiser] gegeven; hij is voor de uitoefening van zijn rechten op de voorziening aangewezen en van hem kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij de afloop van een bodemprocedure afwacht. Daartegenover staat het gestelde belang van [gedaagde] , te weten dat zij en de kinderen niet op straat komen te staan, hetgeen volgens haar gaat gebeuren als de woning op korte termijn wordt verkocht en moet worden ontruimd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [eiser] zwaarder weegt dan dat van [gedaagde] . Hiervoor is het volgende van belang.
5.9.
De relatie van partijen is al tien jaar geleden beëindigd en zij zijn destijds overeengekomen dat de woning (op termijn) zou worden verkocht. De termijn waarbinnen geen verdeling ex artikel 3:178 lid 1 BW kon worden gevorderd, is inmiddels vijf jaar geleden verstreken. De voorzieningenrechter is op grond van hetgeen voorligt van oordeel dat [eiser] tot nu toe jegens [gedaagde] buitengewoon coulant is geweest. Weliswaar heeft [eiser] in 2018 bereidheid getoond om opnieuw voor een termijn van vijf jaar afspraken te maken, maar partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt en de voorzieningenrechter ziet geen enkele aanleiding om dit nu in het nadeel van [eiser] uit te leggen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bereid is om - op termijn - te verhuizen en dat zij financieel niet in staat is om de woning in ‘volle’ eigendom te verkrijgen, zodat haar belang niet is gelegen in het zonder meer behouden van de woning. Het spreekt (en sprak ten tijde van de beëindiging van de relatie) voor zich dat verkoop en levering van de woning betekent dat [gedaagde] naar andere huisvesting moet omzien. Het mag zo zijn dat een andere woning mogelijk niet op korte termijn te verkrijgen is, maar [gedaagde] heeft niets aangevoerd waaruit is af te leiden dat zij pogingen heeft gedaan om daadwerkelijk vervangende woonruimte te vinden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij desgevraagd aangegeven dat zij ‘eigenlijk niks’ heeft ondernomen om te kunnen verhuizen. De stelling dat zij als gevolg van de verkoop en levering van de woning op straat komt te staan, heeft zij niet of nauwelijks onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat. Verder is van belang dat, zoals tijdens de mondelinge behandeling ook is gebleken, de verhouding tussen partijen - kennelijk mede ten gevolge van financiële geschillen, over onder meer de met de woning samenhangende lasten - in de loop van de tijd meer gespannen en conflictueus is geraakt. De woonsituatie van [gedaagde] behoort niet langer mede het probleem van [eiser] te zijn. Hoewel [eiser] bereid is verantwoordelijkheid te nemen voor zijn kinderen en hun huisvesting, is hij niet verantwoordelijk voor de huisvesting van [gedaagde] . Dit laatste geldt ook voor de (on)mogelijkheden van [gedaagde] om inkomen te genereren. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] , gelet op mogelijk nadelige gevolgen voor de uitkering(en) die zij ontvangt, het onwenselijk vindt dat vermogensbestanddelen te gelde worden gemaakt, maar een en ander kan [gedaagde] [eiser] niet aanrekenen. De belangen van [gedaagde] zijn bij deze stand van zaken niet zodanig dat die van [eiser] daarvoor moeten wijken.
5.10.
Hoewel aan [eiser] kan worden toegegeven dat [gedaagde] al geruime tijd op de hoogte is van zijn wens dat de woning nu echt wordt verkocht en geleverd en dat zij maatregelen had kunnen nemen om te voorkomen dat zij in een nijpende situatie zou terechtkomen, ziet de voorzieningenrechter alles afwegend in de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden wel reden haar een termijn te bieden andere woonruimte te vinden. Hierbij geldt dat [eiser] op dit moment onvoldoende belang heeft bij een ontruiming van de woning op heel korte termijn. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat de woning niet eerder dan op 1 oktober 2021 hoeft te worden geleverd en ontruimd. De situatie van [gedaagde] staat er niet aan in de weg dat de verkoop van de woning wel alvast ter hand wordt genomen.
5.11.
Het voorgaande betekent dat de door [eiser] gevorderde machtiging zal worden toegewezen. Aan beoordeling van het subsidiair gevorderde komt de voorzieningenrechter daarom niet meer toe.
5.12.
Gelet op de weigering van [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende belang heeft bij de toewijzing van de door hem gevorderde dwangsom ter zake van het onder II genoemde handelen en/of nalaten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de dwangsom te beperken.
5.13.
[eiser] heeft onder III gevorderd dat de voorzieningenrechter bepaalt dat uit de verkoopopbrengst van de woning onder meer de hypothecaire geldlening moet worden voldaan. Nu een en ander reeds voortvloeit uit de wet zal de vordering in zoverre wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
5.14.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering onder IV van [eiser] aldus dat hij ex artikel 3:178 lid 1 BW de verdeling van de gemeenschappelijke goederen (inclusief levensverzekering) vordert, in die zin dat de netto opbrengst die c.q. het netto tekort dat na levering van de woning resteert, tussen partijen bij helfte wordt gedeeld c.q. gedragen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat [gedaagde] tegen deze vordering geen of onvoldoende verweer heeft gevoerd, is deze vordering toewijsbaar.
5.15.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
5.16.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
machtigt [eiser] om de woning gelegen aan de [adres] te gelde te maken, in die zin dat hij als deelgenoot en als vertegenwoordiger van [gedaagde] , zelfstandig en dus buiten [gedaagde] om, die (rechts)handelingen kan verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning, te weten:
- het verstrekken van de verkoopopdracht aan Makelaardij Timmer & Timmer te [woonplaats] , dan wel de opvolger / vervanger daarvan;
- het sluiten van de verkoopovereenkomst, tegen een door [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk te bepalen prijs, bij gebreke waarvan de makelaar de prijs zal bepalen;
- het ondertekenen van de notariële leveringsakte, mits de leveringsdatum 1 oktober 2021 of daarna is;
6.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] voor de onder 6.1. genoemde (rechts)handelingen, een en ander op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] haar medewerking te verlenen aan het te gelde maken van de woning door:
- de makelaar in staat te stellen foto’s van de woning te (doen) maken en gebruiken in advertenties;
- de makelaar in staat te stellen om, zonder haar aanwezigheid in of bij de woning, met potentiële kopers de woning te bezichtigen en de woning daarvoor schoon en netjes achter te laten;
- een door de makelaar bij de woning geplaatst verkoopbord niet te (doen) verwijderen;
- de woning met aanhorigheden bij levering aan de koper(s) leeg en schoon op te leveren, mits de leveringsdatum 1 oktober 2021 of daarna is;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of ieder gedeelte daarvan dat zij na betekening van dit vonnis niet aan één of meer van de in 6.3. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.5.
bepaalt dat de netto opbrengst die of het netto tekort dat na levering van de woning resteert, tussen partijen bij helfte wordt gedeeld dan wel gedragen;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af,
in conventie en reconventie
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.