ECLI:NL:RBGEL:2021:3667

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
8548552
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in bedrijfsstukken en betaling achterstallige pacht in pachtzaak

In deze zaak, behandeld door de pachtkamer van de Rechtbank Gelderland, is een vordering ingesteld door de eisende partij in conventie, vertegenwoordigd door mr. N.S. Commijs, tegen de gedaagde partij in conventie. De eisende partij vorderde inzage in bedrijfsstukken van de gedaagde partij, omdat er twijfels bestonden over de bedrijfsmatigheid van de exploitatie van het gepachte. De rechtbank heeft de vordering tot inzage in de bedrijfsstukken afgewezen, omdat er onvoldoende gronden waren om aan de bedrijfsmatige exploitatie te twijfelen. De gedaagde partij heeft voldoende aangetoond dat hij de exploitatie van het melkveebedrijf serieus en professioneel uitvoert.

Daarnaast vorderde de eisende partij betaling van achterstallige pacht, die door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij een bedrag van € 14.148,25 aan achterstallige pacht moest betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft ook de incassokosten toegewezen, maar de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van de landbouwgrond werd afgewezen, omdat de gedaagde partij niet in ernstige mate tekort was geschoten in zijn verplichtingen.

De uitspraak werd gedaan op 7 juli 2021, na een mondelinge behandeling op 2 maart 2021, en de rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd in de reconventie. De beslissing benadrukt het belang van de bedrijfsmatige exploitatie in pachtzaken en de voorwaarden waaronder een pachtovereenkomst kan worden ontbonden.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLANd

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Pachtkamer
Zaakgegevens : 8548552 CV EXPL 20-1917
Grosse aan : mr. N.S. Commijs
Afschrift aan : [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie]
Verzonden d.d. :
vonnis d.d. 7 juli 2021 van de pachtkamer
inzake
[eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. N.S. Commijs,
tegen
[gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon,
en na te melden belanghebbenden in hun hoedanigheid van erfgenamen van[naam 1] en [naam 2] :

1. [belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [belanghebbende 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4. [belanghebbende 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

5. [belanghebbende 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

6. [belanghebbende 6] ,

wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden sub 1 en 5 procederend in persoon en belanghebbenden sub 2, 3, 4 en 6 niet verschenen.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] en [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] , terwijl de belanghebbenden afzonderlijk worden aangeduid met hun volledige naam.

1.Het verdere procesverloop

In conventie en in reconventie

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis d.d. 16 december 2020 van de pachtkamer
- de akte wijziging en vermeerdering van eis van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie]
- de mondelinge behandeling op 2 maart 2021, waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1
In het vonnis van 16 december 2020 van deze pachtkamer is reeds vastgesteld dat [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] namen alle erfgenamen in de nalatenschap van [naam 1] en [naam 2] (hierna: de gemeenschap) [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] op betaling van de volledige pachtprijs mocht aanspreken. In dat vonnis is ook overwogen dat de opeisbare pachtprijs dient te worden voldaan aan de gemeenschap en niet aan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] zelf.
2.2
[eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] heeft vervolgens bij akte zijn eis gewijzigd en vermeerderd.
Hij vordert thans dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zal worden veroordeeld om alle hieronder genoemde, niet limitatief bedoelde informatie aan de gemeenschap waarvan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] onderdeel uitmaakt, te verstrekken omtrent de exploitatie van het gepachte waaronder dan met name betreffende:
a. Informatie over de ondernemingsstructuur (waaronder onder andere de maatschapsovereenkomst);
b. Financiële jaarstukken over de jaren 2014 t/m 2019;
c. Afschriften van de gecombineerde opgave over de jaren 2015 t/m 2019;
d. Informatie over de omvang van de op het bedrijf rustende productierechten, inclusief fosfaatrechten en informatie over het moment van verkoop van het melkquotum;
e. Investeringsplannen en informatie omtrent reeds gedane investeringen;
f. Informatie omtrent het persoonlijk gebruik van het gepachte, te weten dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] aantoont dat hij de zeggenschap en dagelijkse leiding heeft over alle gepachte percelen en het gebruik hiervan heeft;
II. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zal worden veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan de gemeenschap waarvan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] onderdeel uitmaakt te betalen de achterstallige pacht ten bedrage van € 14.148,25 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim, te weten vanaf 31 december 2018 voor een bedrag€ 3.898,35, vanaf 31 december 2019 voor een bedrag van € 5.125,00 en vanaf 31 december 2020 voor een bedrag van € 5.125,00, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening ;
III. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zal worden veroordeeld om binnen vijf na betekening van het te wijzen vonnis de incassokosten ten bedrage van € 916,48, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, aan de gemeenschap waarvan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] onderdeel uitmaakt te betalen;
IV. de tussen de erfgenamen en [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] bestaande pachtovereenkomst met betrekking tot de landbouwgrond te ontbinden en [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] te veroordelen de betreffende percelen binnen veertien dagen, althans een in goede justitie te bepalen aantal dagen, te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan, waarin [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] weigert aan de veroordeling te voldoen;
V. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten ad € 131,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in geval van betekening, met bepaling dat over de totale kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de 14e dag na het te wijzen vonnis.
2.3
[eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] heeft aan de vermeerdering van eis nog het volgende ten grondslag gelegd.
Indien en voor zover op [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] als pachter geen verzwaarde motiveringsplicht rust, wordt op grond van artikel 843a Rv inzage in en afgifte van de in de dagvaarding onder randnummer 17 verzochte bedrijfsinformatie gevorderd.
[gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] heeft ook de pacht over het jaar 2020 niet volledig voldaan, maar een bedrag van € 5.125,00 betaald gelaten. Het totaalbedrag van de achterstallige pacht bedraagt daarmee € 14.485,25.
Er is voldoende grond voor ontbinding, zodat (onvoorwaardelijke) ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van de percelen wordt gevorderd op straffe van een dwangsom.
2.4
Ten aanzien van de vermeerdering van eis wordt overwogen dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] tijdens de mondelinge behandeling van 2 maart 2021 daarop heeft kunnen reageren. Hij heeft geen afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. De pachtkamer zal daarom hierna de vermeerderde vordering beoordelen.
2.5
Het eerste onderdeel van de vordering betreft het verstrekken van informatie door [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] . De pachtkamer overweegt daarover het volgende.
2.5.1
De pachtovereenkomst is in april 2006 tot stand gekomen tussen [naam 1] als verpachter en [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] als pachter. Op dat moment bestond er geen twijfel over dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] het gepachte bedrijfsmatig zou exploiteren. Ook ten tijde van het overlijden van [naam 1] , in oktober 2008 en het overlijden van diens echtgenote, in november 2012, bestond daarover blijkbaar geen twijfel. De pachtovereenkomst is destijds met de erven immers ongewijzigd in stand gebleven.
2.5.2
De door [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] gestelde twijfel over de bedrijfsmatigheid van de exploitatie van het gepachte, wordt door de pachtkamer niet gedeeld. De pachtkamer vindt daarbij het volgende van belang. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] heeft in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling toegelicht:
- dat hij ruime kennis en ervaring heeft met betrekking tot het melkveebedrijf
- dat hij weliswaar vier dagen in de week een baan buitenshuis heeft, maar dat hij daarnaast het melkveebedrijf en een opslagbedrijfje exploiteert,
- dat hij zelf in de avonduren en op zijn vrije dagen volledig op zijn eigen bedrijf meewerkt en
- dat hij een vaste medewerker fulltime in dienst heeft voor de overige werkzaamheden. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] heeft verder gesteld dat hijzelf de volledige zeggenschap over zijn bedrijf heeft en dat de gepachte landbouwgrond wordt gebruikt voor de melkveetak. Zijn bedrijf bestaat uit 50 melkkoeien en 70 stuks jongvee. Zijn vader neemt ’s morgens het melken voor zijn rekening en hij melkt zelf ’s avonds, in het weekend en op zijn vrije dagen, aldus [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] .
De genoemde stellingen van [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zijn door [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] niet voldoende gemotiveerd betwist.
Dat het melkveebedrijf op zichzelf mogelijk minder renderend is en dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] via andere takken en een baan buiten het bedrijf voor extra inkomsten zorgt, maakt nog niet dat aan de bedrijfsmatige exploitatie van de melkveetak moet worden getwijfeld, ook niet zodanig dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] zou moeten worden opgedragen om uitvoerige inlichtingen te verschaffen over zijn bedrijfsvoering. Ook de omstandigheid dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] ervoor heeft gekozen om in het verleden melkquotum te verkopen en in de plaats daarvan melkquotum terug te leasen, zoals door hem tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, is geen handeling die een zodanig onverstandige of nadelige keuze is voor het bedrijf dat deze stap als onvoldoende of slecht ondernemerschap moet worden beschouwd. Een ondernemer heeft immers binnen redelijke grenzen de vrijheid om zijn bedrijf in te richten op de wijze die bij hem past.
Een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, zijn er naar het oordeel van de pachtkamer onvoldoende gronden gesteld of gebleken om aan [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] als pachter de verplichting op te leggen tot het verschaffen van de verzochte bedrijfsinformatie.
2.5.3
[eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] heeft subsidiair inzage in en afschrift van de verzochte bedrijfsinformatie gevorderd op grond van artikel 843a Rv.
In het midden kan blijven of voldaan is aan het criterium in dit artikel, dat [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] een rechtmatig belang bij zijn vordering tot inzage moet hebben. In lid 4 van dit artikel is immers bepaald dat degene die deze informatie tot zijn beschikking heeft, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. De pachtkamer is van oordeel dat dit laatste het geval is. Zoals hiervoor is overwogen, is voor de beoordeling van het geschil tussen partijen thans geen nadere inzage in de door [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] verzochte stukken noodzakelijk.
2.5.4
Het voorgaande betekent dat de vordering tot het verstrekken van de verzochte informatie zal worden afgewezen.
2.6
Het tweede onderdeel van de vordering van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] betreft de pachtbetaling aan de gemeenschap.
Tot 2018 bedroeg de pachtsom € 2.100,00 per jaar. [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] heeft eind 2017/begin 2018 aan de Grondkamer verzocht om de pachtprijs opnieuw vast te stellen. Hij was destijds gevolmachtigde van alle erfgenamen en daartoe bevoegd. Hoewel door de Grondkamer daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] niet op het verzoek gereageerd. De Grondkamer heeft de pachtprijs vervolgens bij beschikking van 22 februari 2018 met ingang van 1 april 2018 bepaald op € 7.275,00 en die uitspraak is onherroepelijk geworden. Dat wordt niet anders doordat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] heeft gesteld dat hij er op grond van toezeggingen in het verleden met de rechtsvoorganger van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] van uit mocht gaan dat de bestaande pachtprijs voor altijd op hetzelfde niveau zou blijven. [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] heeft die stelling gemotiveerd bestreden. [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] kan zich er in redelijkheid niet op basis van mogelijke persoonlijke mondelinge toezeggingen in het verleden ook na vele jaren nog op beroepen dat een eenmaal geldende pachtprijs nimmer meer kan worden aangepast. Dit betekent dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] gehouden is de nieuwe pachtprijs aan de gemeenschap te betalen. Vast staat dat hij dit ondanks aanmaningen niet heeft gedaan. Het totaalbedrag aan achterstallige pacht van € 14.148,25 zal daarom worden toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente vanaf de verzuimdata van de afzonderlijke termijnen. De betalingstermijn zal worden bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis, welke termijn redelijk wordt geacht.
2.7
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen voor zover dit het achterstallige deel van de termijnen voor 2018 en 2019 betreft. Dat voor het achterstallige deel van de termijn voor 2020 ook incassowerkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen, is niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 828,66 zal worden toegewezen. Daarbij zal dezelfde betalingstermijn als hiervoor worden bepaald.
2.8
Het vierde onderdeel van de vordering van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] ziet op een onvoorwaardelijke ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van de landbouwgrond.
2.8.1
Ten aanzien van deze vordering treedt [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] niet op namens de gehele gemeenschap. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 5] hebben in de procedure immers te kennen gegeven dat zij als erfgenamen niet instemmen met een vordering tot ontbinding en ontruiming. Dat zij zich niet verzetten tegen een eventuele verkoop van de landbouwgrond in verpachte staat aan [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] , maakt dit niet anders.
2.8.2
In het midden kan blijven of [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] gerechtigd is namens de gemeenschap (ook) een vordering tot ontbinding en ontruiming in te stellen. Deze vordering strandt immers reeds op de onderdelen die door [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] aan deze vordering ten grondslag zijn gelegd, te weten een gebrek aan bedrijfsmatige exploitatie, het niet voldoen aan de verplichting tot persoonlijk gebruik en tevens het betalingsverzuim van [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] .
2.8.3
Zoals hiervoor onder 2.5 en verder werd overwogen is nog steeds sprake van bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte door [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] . Daarmee wordt aan ontbinding op de grond van artikel 7:376 lid 1 onder a BW niet toegekomen.
2.8.4
Tegen de stelling van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] , dat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] niet voldoet aan zijn verplichting op grond van artikel 7:355 BW door het gepachte niet langer persoonlijk te exploiteren, heeft [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] gemotiveerd verweer gevoerd. Het had vervolgens op de weg van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] gelegen om zijn stelling op dit punt bij repliek nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. Deze stelling zal daarom bij gebrek aan (gemotiveerde) onderbouwing worden gepasseerd.
2.8.5
Ten aanzien van het betalingsverzuim van [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] , wordt dan het volgende overwogen. Dat sprake is van een tekortkoming door [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] in de tijdige en volledige betaling van de pachtprijs staat vast. De achterstand is echter (nog) niet zodanig hoog dat enkel en alleen die achterstand thans de verregaande maatregel van ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van het gepachte kan rechtvaardigen.
2.8.6
De conclusie luidt daarom dat de verschillende gronden zowel afzonderlijk als in samenhang beschouwd niet tot een ontbinding van de pachtovereenkomst kunnen leiden. De vordering zal op dit onderdeel worden afgewezen.
2.9
Omdat [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] door zijn betalingsverzuim de procedure nodig heeft gemaakt, zal hij worden veroordeeld in proceskosten zoals hierna vermeld. De gevorderde nakosten zullen daarbij worden toegewezen tot een half punt van het toepasselijke salaristarief met een maximum van € 124,00, in het geval van betekening van het vonnis te verhogen met de kosten van de betekening.
In reconventie
2.1
De door [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] gevorderde kosten betreffen de kosten die zijn verbonden aan de voorbereiding en het verrichten van proceshandelingen in een zaak. Dergelijke kosten vallen onder de proceskosten. Zoals in conventie overwogen zal [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] de daarmee gepaard gaande proceskosten moeten betalen. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.11
Gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie zullen de proceskosten van de reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In conventie en in reconventie voorts
2.12
Wat verder door partijen is aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden besproken.

3.De beslissing

De pachtkamer:
In conventie
3.1
veroordeelt [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeenschap waarvan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] onderdeel uitmaakt te betalen de achterstallige pacht ten bedrage van € 14.148,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 december 2018 over een bedrag € 3.898,35, vanaf 31 december 2019 over een bedrag van € 5.125,00 en vanaf 31 december 2020 over een bedrag van € 5.125,00, alles tot de dag van de algehele voldoening;
3.2
veroordeelt [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeenschap waarvan [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] onderdeel uitmaakt te betalen de incassokosten ten bedrage van € 828,66;
3.3
veroordeelt [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie] tot op heden vastgesteld op:
€ 115,37 aan explootkosten,
€ 236,00 aan griffierecht en
€ 622,00 aan salaris gemachtigde;
3.4
veroordeelt [gedaagde partij in conventie/eisende partij in reconventie] in de nakosten ad € 124,00, in het geval van betekening van het vonnis te verhogen met de kosten van de betekening;
3.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
3.6
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In conventie en in reconventie voorts
3.7
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, samengesteld uit mr. M.C.J. Heessels, kantonrechter-voorzitter,
P.A.T. Hettinga en M. Bugter, leden, en door mr. M.C.J. Heessels in het openbaar uitgesproken op woensdag 7 juli 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
jse