ECLI:NL:RBGEL:2021:3632

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5399
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag en de beoordeling van arbeidsparticipatie mogelijkheden

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering aanvroeg, en het UWV, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft een complexe achtergrond met psychische klachten, waaronder een stoornis in het autistisch spectrum en een lichte verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft aangetoond dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was. De verzekeringsarts van het UWV stelde dat eiseres op haar achttiende verjaardag niet over basale werknemersvaardigheden beschikte, maar dat deze zich nog konden ontwikkelen. De rechtbank concludeert echter dat de verwachting van mogelijke spontane verbetering van haar verstandelijke vermogens en de invloed daarvan op haar belastbaarheid en bekwaamheden onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en draagt het UWV op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/5399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.T.G. van Engelen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wet Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 20121. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is na bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft met ingang van haar achttiende verjaardag om een Wajong-uitkering gevraagd. Zij is opgegroeid in een gebroken gezin waar ook huiselijk geweld voorkwam. Zij woont met haar zus bij hun moeder en heeft ook veel contact met haar opa. Zij vult haar dagen voornamelijk met lezen en series kijken en komt nauwelijks buiten. Volgens de informatie afkomstig van behandelaars van eiseres heeft zij een stoornis in het autistisch spectrum, een lichte verstandelijke beperking en een sociale angststoornis of een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft blijkens een onderzoek in januari 2019 een disharmonisch intelligentieprofiel, namelijk een verbaal IQ van 84 en een performaal IQ van 72. Eiseres had moeite met de overgang van basisschool naar middelbare school en heeft veel verzuimd. Sindsdien heeft eiseres verschillende intensieve behandelingen en begeleidingstrajecten gehad, maar geen daarvan heeft geleid tot opnieuw naar school gaan of tot een vorm van dagbesteding buitenshuis.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres op haar achttiende verjaardag weliswaar geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar dat deze niet duurzaam ontbreken. Volgens verweerder beschikt eiseres namelijk niet over basale werknemersvaardigheden, maar kunnen deze zich nog ontwikkelen. Verweerder baseert zich op het rapport van arts F. Wesseldijk (onder supervisie van verzekeringsarts M. van Oostrum) van 30 maart 2020, het rapport van arbeidsdeskundige S. Sijens van 7 april 2020 en de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep E. Klompjan van 17 september 2020,
18 januari 2021 en 4 mei 2021. Kort samengevat luidt de conclusie van deze rapporten dat verbetering van de situatie twijfelachtig is, maar niet uitgesloten is.
3. Eiseres voert aan dat in de rapporten van Klompjan van 17 september 2020 en 18 januari 2021 de diagnose sociale fobie of sociale angststoornis ontbreekt. Deze diagnose is namelijk in het rapport van 30 maart 2020 en in veel van de onderliggende medische stukken wel gesteld/aangenomen. Omdat hierop door Klompjan niet wordt ingegaan, is volgens eiseres niet duidelijk in hoeverre de hieruit voortvloeiende beperkingen zijn meegewogen in de besluitvorming. Klompjan stelt ook dat eiseres hulp kan krijgen van het Leo Kannerhuis om beter met haar beperkingen te leren omgaan, terwijl tijdens een intake in 2019 is gebleken dat ze hier een te laag IQ voor had. Zij overlegt ook een brief van haar behandelend psychiater M. Maiwald-Visser van 29 april 2021, waarin de verwachting wordt uitgesproken dat eiseres fors beperkt zal blijven in haar functioneren. In dat verband stelt eiseres dat de verzekeringsartsen van verweerder teveel waarde hechten aan mogelijke spontane verbetering van de lichte verstandelijke beperking. Volgens eiseres is dit slechts een algemene stelling die niet op haar is toegespitst. Eiseres stelt dat bij haar perspectief op verbetering ontbreekt en wijst erop dat de verschillende vormen van begeleiding en hulp die zij heeft gehad allemaal zijn gestrand. Als onderbouwing van haar betoog wijst eiseres op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2018. [1]
3.1
In dit beroep zijn partijen het erover eens dat eiseres op haar achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, vanwege het ontbreken van basale werknemersvaardigheden. Het geschil spitst zich daarom in deze uitspraak toe op de vraag of het ontbreken daarvan
duurzaamis. Uit (bijvoorbeeld) de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 5 april 2018 volgt dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige een inschatting moeten maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat deze inschatting van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder onder verwijzing naar deze rapportages de besluitvorming zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank merkt nog op dat de plicht om de inschatting dat een betrokkene mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen te beargumenteren en onderbouwen, blijkens de hiervoor bedoelde uitspraak van de CRvB op verweerder rust. Dat betekent, anders dan Klompjan (in haar rapport van 4 mei 2021) lijkt te menen, dat de te beantwoorden vraag niet is of in een specifiek geval verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie uitgesloten is, maar dat concrete feiten en omstandigheden moeten worden aangedragen die inzichtelijk en aannemelijk maken dat een betrokkene in de toekomst mogelijkheden tot participatie in arbeid kan ontwikkelen.
3.2
In het rapport van 30 maart 2020 schrijft Wesseldijk dat de beperkingen in activiteiten ten gevolge van de ontwikkelingsstoornissen zullen blijven bestaan, gezien de chronische aard daarvan. Volgens Wesseldijk is echter niet uitgesloten dat eiseres zich nog verder kan ontwikkelen, met name “ten aanzien van medische problematiek die speelt, waardoor zij buitenshuis beter kan functioneren”. Volgens Wesseldijk is er nog ontwikkeling mogelijk, als eiseres de behandeladviezen opvolgt en “de systeemproblematiek” verbetert, “wat tot op heden niet is gelukt.” In het rapport van 17 september 2020 schrijft Klompjan dat verbetering van de situatie twijfelachtig is, maar niet uitgesloten. In dit rapport en in het rapport van 18 januari 2021 preciseert zij dit oordeel ten aanzien van de licht verstandelijke beperking van eiseres: “verbetering valt te verwachten vanwege het nu eenmaal verbeteren van planning en prioriteren van de frontale schors”. Zij vergelijkt dit vervolgens in het rapport van 18 februari 2021 met de prognose van een gebroken been: “langzaam aan zal botdoorgroei plaatsvinden, ook dit is niet te preciseren maar een normaal biologisch groeiproces”. Over de autisme spectrumstoornis schrijft Klompjan daar dat deze in principe niet te verbeteren is, maar dat het Leo Kannerhuis verbetering in het functioneren kan bewerkstelligen door uitleg en training. In het rapport van 4 mei 2021 schrijft Klompjan dat zij de gegeneraliseerde angststoornis niet als zodanig heeft benoemd, omdat de samenvatting “eiseres functioneert niet zonder haar moeder” een betere omschrijving is. In het eerdere rapport van 18 januari 2021 staat over deze diagnose nog dat als het inderdaad een sociale angststoornis zou zijn, hiervoor behandeling mogelijk is bij de GGZ en dat deze minder dan een jaar duurt.
3.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat Klompjan in haar rapporten niet (inzichtelijk) motiveert waarom zij bij haar oordeelsvorming niet (zonder meer) uitgaat van de diagnose sociale angststoornis of van de diagnose ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Dat had naar het oordeel van de rechtbank van haar gevergd kunnen worden aangezien die diagnoses wel opgenomen zijn in de door behandelaars van eiseres gehanteerde DSM-classificaties. Het is de rechtbank overigens niet ontgaan dat de behandelend psychiater van eiseres in haar brief van 29 april 2021 als beschrijvende diagnose vermeldt “angstproblemen met een vermijdende copingstrategie”. Daargelaten welke psychische aandoening ertoe leidt dat eiseres niet zonder haar moeder kan functioneren, in ieder geval moet worden vastgesteld dat de inschatting van Klompjan dat hiervoor een behandeling mogelijk is bij de GGZ zich, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet laat rijmen met de uitkomsten van de behandeltrajecten die eiseres al heeft ondergaan/doorlopen. Tot dat oordeel draagt ook bij dat de behandelend psychiater van eiseres in haar brief van 29 april 2021 meedeelt dat eiseres “ Gezien de intensieve begeleiding en behandeling die is ingezet afgelopen jaren welke niet tot verandering hebben geleid, (….) fors beperkt zal zijn in haar functioneren”.
3.4
Voor de autisme spectrumstoornis van eiseres verwacht Klompjan nog verbetering als het Leo Kannerhuis eiseres uitleg en training geeft. Eiseres wijst er echter terecht op dat zij dit specifieke behandel- en kenniscentrum voor autisme al heeft benaderd voor een intake, maar dat dit niet tot een behandeling of training heeft geleid. Volgens het Leo Kannerhuis was het IQ van eiseres te laag, zo blijkt uit de ‘procesevaluatie’ van november 2019 van de Stichting Eleos. De stelling van Klompjan in het rapport van 17 september 2020 dat het Leo Kannerhuis “hulp” kan bieden als het verbaal IQ hoger is dan 70, valt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet te rijmen met deze mededeling in de procesevaluatie van de Stichting Eleos. Zonder deze behandeling is kennelijk ook volgens Klompjan geen ontwikkeling van de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie te verwachten, omdat Klompjan zelf schrijft dat de autisme spectrumstoornis in principe niet te verbeteren is. De beperkingen van eiseres die samenhangen met autisme zijn kennelijk blijvend.
3.5
Ten aanzien van de lichte verstandelijke beperking neemt de rechtbank aan dat inderdaad enige verbetering is te verwachten zolang de hersenen van eiseres zich nog ontwikkelen. Volgens Klompjan ontwikkelt de frontale hersenschors zich nog tot het 23e jaar en ontwikkelen met name gebieden als plannen, prioriteren, het zien van consequenties, oorzaak en gevolg zich. Daarmee is evenwel niet gezegd of en in hoeverre die spontane ontwikkeling ook leidt tot meer mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Uit de verschillende rapporten is namelijk niet af te leiden hoe deze ontwikkeling concreet van invloed is op het samenstel van de psychische klachten die eiseres heeft. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiseres daarom terecht aan dat de verwachting van mogelijke spontane verbetering van haar verstandelijke vermogens en de invloed daarvan op haar belastbaarheid en bekwaamheden onvoldoende op haar is toegespitst.. Steun voor dit oordeel ontleent de rechtbank mede aan de brief van behandelend psychiater Maiwald-Visser van 29 april 2021 waar deze rept van een licht verstandelijke beperking “matig-ernstig”. Verweerders stellingname dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden bij eiseres niet duurzaam zou zijn, houdt daarom geen stand. De beroepsgrond slaagt.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om dit geschil finaal te beslechten, omdat de vraag of eiseres recht heeft op de door haar gevraagde uitkering met name afhangt van een medische beoordeling. Verweerder moet daarom binnen zes weken opnieuw beslissen op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
6. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. De rechtbank begroot de kosten in verband met verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.