ECLI:NL:RBGEL:2021:3615

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
9002937
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude door onjuiste informatie op aanvraagformulier voor autoverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij en een gedaagde partij. De eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde G.H.H. Groen, vorderde terugbetaling van onterecht uitgekeerde schadevergoedingen aan de gedaagde, die een autoverzekering had afgesloten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt op het aanvraagformulier, waardoor hij niet voldeed aan de mededelingsplicht zoals vastgelegd in artikel 7:928 BW. De gedaagde had onder andere een verkeerde voorletter en geboortedatum opgegeven en had belangrijke vragen over zijn verzekeringsverleden onjuist beantwoord. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van verzekeringsfraude, waardoor de verzekeraar gerechtigd was de verzekering per direct te beëindigen en de onterecht betaalde schadevergoedingen terug te vorderen.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet alleen de mededelingsplicht had geschonden, maar dit ook deed met de opzet om de verzekeraar te misleiden, zoals bedoeld in artikel 7:930 lid 5 BW. De vordering van de Noordhollandsche werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.030,05, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter mr. S.E. Sijsma en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9002937 \ CV EXPL 21-985 \ 42693 \ 32268
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap N.V.
Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij
gevestigd te Oudkarspel
eisende partij
gemachtigde G.H.H. Groen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Noordhollandsche en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief met bijlagen van 10 juni 2021 van de gemachtigde van Noordhollandsche;
- de mondelinge behandeling van 23 juni 2021.
1.2.
Hoewel [gedaagde] op de goede manier is opgeroepen om naar de zitting te komen is hij, zonder bericht van verhindering, niet gekomen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Via tussenpersoon Satter B.V. is op 9 maart 2020 tussen Noordhollandsche en [gedaagde] een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen, nadat [gedaagde] het aanvraagformulier “Combipolis Particulieren” heeft ingevuld voor een autoverzekering voor de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken].
2.2.
Op het aanvraagformulier staat als naam:
[naam 1]in plaats van
[naam 2]en bij geboortedatum staat:
[geboortedag]in plaats van
[geboortedag].
2.3.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Combipolis Particulieren AVC4 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. Voor zover van belang staat daarin:
Artikel 13 Hoe gaan wij om met fraude
13.1
Wat bedoelen wij met fraude?
Met ‘fraude’ bedoelen wij dat u ons doelbewust benadeelt.
Bijvoorbeeld doordat u:
 (…)
 informatie achterhoudt of wijzigingen niet aan ons doorgeeft;
 (…)
13.2
Wat doen wij als u fraudeert?
Constateren wij dat u heeft gefraudeerd? Dan nemen wij één of meer van de volgende maatregelen:
 Wij verhalen alle (onderzoeks)kosten op u en u moet uw ontvangen vergoedingen terugbetalen;
 Wij beëindigen alle verzekeringen die u bij ons of via ons bij ARAG of DAS heeft;
 (…)
2.4.
Op 25 maart 2020 en op 2 april 2020 heeft [gedaagde] schademeldingen gedaan en heeft Noordhollandsche de bedragen van € 130,66 en € 244,60 aan hem vergoed.
2.5.
Op 18 april 2020 heeft [gedaagde] een schademelding gedaan en heeft Noordhollandsche een bedrag van € 4.324,16 aan hem vergoed.
2.6.
Op 4 mei 2020 heeft [gedaagde] een schademelding gedaan en heeft Noordhollandsche een bedrag van € 495,30 aan hem vergoed.
2.7.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft Noordhollandsche het bedrag van € 4.324,16 teruggevorderd omdat was gebleken dat de verzekeringspremie niet (tijdig) was voldaan, waardoor de dekking voor de verzekering nog niet van kracht was op de schadedatum.
2.8.
Bij brief van 26 mei 2020 heeft Noordhollandsche de verzekering met [gedaagde] met ingang van 27 mei 2020 beëindigd. Daarbij heeft Noordhollandsche aanspraak gemaakt op terugbetaling van de door haar betaalde verzekeringsuitkeringen. In de brief staat daarover:
Uw aanvraag
Op ons aanvraagformulier worden de volgende vragen gesteld:
“is u, uw gezinsleden en/of degenen met wie u in duurzaam gezinsverband of enige andere belanghebbende bij deze verzekering(en), in de afgelopen 5 jaar schade geleden door gebeurtenissen zoals die op de aangevraagde verzekering(en) word(t)(en) gedekt?”
“Is u, uw gezinsleden en/of degenen met wie u in duurzaam gezinsverband of enige andere belanghebbende bij deze verzekering(en). Gedurende de laatste 8 kaar een verzekering van welke aard dan ook, geweigerd of opgezegd danwel werden er beperkende of bezwarende voorwaarden vastgesteld?”
Beide vragen zijn met “nee” beantwoord, terwijl nadere informatie ons leert dat de belanghebbende bij deze verzekering, [naam 2] [geboortedag], eerder betrokken is geweest bij een aanrijding waarbij zijn voertuig niet verzekerd was en waarvan ook eerder een verzekering is beëindigd wegens het niet betalen van de premie.
Tevens stelde wij het volgende vast:
- [naam 2] is de persoon die de schades bij ons of de VHD meldt.
- [naam 2] is de persoon die het voertuig bestuurd ten tijde van de schades
- Dat de betalingen van een ander bankrekeningnummer dan welke aangegeven is op het aanvraagformulier worden gedaan. Het bankrekeningnummer staat op naam van [naam 2].
- Dat [naam 2] de kentekenhouder is van het voertuig, op het aanvraagformulier wordt hiervan geen melding gemaakt.
- Dat het opgegeven aantal te rijden kilometer te weten 12.000 per jaar ook niet correct opgegeven is. Op 25-03-2020 is de kilometerstand van het voertuig 208565 en op 22-04-2020 is de kilometerstand 213208. Gezien de hoeveelheid gereden kilometer is nog geen maand tijd lijkt het opgegeven kilometrage hoogst onwaarschijnlijk.
Op grond van onze vaststellingen hebben wij het ernstige vermoeden dat [naam 1] en [naam 2] een en dezelfde persoon zijn en dat er derhalve sprake is van identiteitsfraude.
Als wij op de hoogte waren geweest van de hoeveelheid eerdere schades en het betalingsgedrag van de belanghebbende [naam 2], de afwijkende kentekenhouder en de periode van geen verzekering vanaf de datum tenaamstelling van het kenteken per 18-02-2020 en onze ingangsdatum dan hadden wij uw aanvraag conform art. 7:928 BW, het niet nakomen van de mededelingsplicht, niet geaccepteerd.
Conclusie
Op grond van onze bevindingen stellen wij vast dat u ons opzettelijk heeft misleid door de slotvragen niet naar waarheid te beantwoorden. Dit heeft tot gevolg dat aan u onrechtmatig een verzekeringsdekking is afgegeven en als gevolg daarvan onterechte schadevergoedingen gedaan zijn.
U pleegt hiermee verzekeringsfraude als bedoel in art. 227a en 227 b Sr. Ingevolge artikel 7:941 lid 2 BW bent u verplicht om onze maatschappij alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor ons van belang zijn om de aanvraag en onze uitkeringsplicht te beoordelen. (…)
Dit betekent voor u en de belanghebbende dat wij
- Uw verzekering met ingang van
27 mei 2020beëindigen. In art. 7:929 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaalt dat, indien wij bij ware kennis van zaken geen verzekeringsaanvraag van u zouden hebben geaccepteerd, wij gerechtigd zijn uw verzekering per direct te beëindigen. (…)
- (…)
- De door ons onterecht betaalde schadeclaims van u terugvorderen.
Hieronder treft u een overzicht van de ons onterechte betaalde schades
Schadenummer schade datum uitgekeerd bedrag
2173709 25-03-2020 € 130,66
2179511 02-04-2020 € 244,60
2182200 18-04-2020 € 4.324,16
2191158 04-05-2020
€ 495,30
€ 5.194,72
2.9.
Bij brieven van 17 juli 2020, 25 augustus 2020, 11 september 2020, 18 september 2020 en 25 september 2020 is [gedaagde] door of namens Noordhollandsche aangemaand om de uitgekeerde schadebedragen terug te betalen. Daarbij is tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Noordhollandsche vordert dat [gedaagde], bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, wordt veroordeeld tot betaling aan Noordhollandsche van een bedrag van € 6.030,05 (bestaande uit de hoofdsom van € 5.194,72, de buitengerechtelijke incassokosten van € 768,04 en de wettelijke rente van € 67,29), vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.194,72 vanaf de dag van de dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.2.
Bij akte heeft Noordhollandsche haar eis vermeerderd met een bedrag van € 1.163,09 aan kosten voor het leggen van conservatoir derdenbeslag.
3.3.
Noordhollandsche legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude. [gedaagde] heeft zich niet aan de mededelingsplicht in artikel 7:928 BW gehouden en heeft dit opzettelijk gedaan om Noordschollandsche te misleiden (artikel 7:930 lid 5 BW). Daarnaast heeft hij niet zorggedragen voor tijdige betaling van de verzekeringspremies. Om die redenen heeft Noordhollandsche onterecht een verzekeringsdekking aan [gedaagde] afgegeven en zijn er onterecht gelden uitgekeerd aan [gedaagde]. Noordhollandsche heeft daarom de verzekering opgezegd en vordert nu de onterecht betaalde vergoedingen terug.
Noordhollandsche heeft op 4 februari 2021 conservatoir derdenbeslag gelegd onder ASR Schadeverzekeringen N.V. wegens een mogelijk aan [gedaagde] uit te keren schadeclaim.
3.4.
[gedaagde] voert aan dat al zijn gegevens op het aanvraagformulier kloppen, behalve zijn voorletter. Daar was hij zich niet bewust van. Bij de tussenpersoon heeft hij zich gelegitimeerd. Op de brieven die hij van Noordhollandsche ontving, stond alleen zijn achternaam en geen voorletter. Pas nadat hij een brief ontving waarop “[naam 1]” stond, zag [gedaagde] dat het niet klopte. De facturen voor de premies heeft [gedaagde] allemaal betaald.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er sprake is van verzekeringsfraude. De kantonrechter concludeert dat dat het geval is. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.2.
De zaak wordt beoordeeld aan de hand van de volgende wettelijke regels. In lid 1 van artikel 7:928 BW staat dat een verzekeringnemer verplicht is om vóór het sluiten van de overeenkomst de feiten mee te delen die van belang zijn voor het sluiten van de verzekering. Dit artikel gaat over de mededelingsplicht. In lid 5 van artikel 7:930 BW staat dat geen uitkering is verschuldigd aan de verzekeringnemer die niet heeft voldaan aan die mededelingsplicht als de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet om de verzekeraar te misleiden.
4.3.
In de eerste plaats is het de vraag of [gedaagde] de mededelingsplicht heeft geschonden. Vast staat dat een verkeerde voorletter en een verkeerde geboortemaand op het aanvraagformulier staan. Het verweer van [gedaagde] houdt (indirect) in dat niet hij, maar de tussenpersoon die fout heeft gemaakt of er verantwoordelijk voor zou zijn, omdat [gedaagde] zich bij de tussenpersoon zou hebben gelegitimeerd. Noordhollandsche brengt hier een e-mail van 12 maart 2021 van de tussenpersoon tegenin. Zij (de tussenpersoon) heeft in die email aangegeven dat er eerst telefonisch contact is geweest tussen haar en [gedaagde] en dat [gedaagde] een week later het door hem zelf ingevulde formulier heeft langsgebracht, waarbij [gedaagde] zich niet heeft gelegitimeerd. [gedaagde] heeft niet op deze verklaring van de tussenpersoon gereageerd, zodat er van wordt uitgegaan dat deze verklaring klopt. Dat betekent dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de onjuiste voorletter en geboortedatum op het aanvraagformulier.
Verder staan op het aanvraagformulier voorgedrukte vragen over het verzekeringsverleden. Er wordt gevraagd of de aanvrager in de afgelopen 5 jaar schade heeft geleden en of er in de afgelopen 8 jaar door een verzekeraar een verzekering is geweigerd/opgezegd. Op beide vragen heeft [gedaagde] het antwoord “nee” aangekruist. De fraudecoördinator van Noordhollandsche heeft echter tijdens de zitting een uitdraai met daarop het verzekeringsverleden van [gedaagde] getoond, waaruit blijkt dat [gedaagde] in de afgelopen 2 jaar betrokken is geweest bij 15 schadegevallen. Ook blijkt uit die uitdraai dat [gedaagde] eerder een periode onverzekerd is geweest. Op deze uitdraai en de daarbij gegeven uitleg heeft [gedaagde] niet gereageerd. De antwoorden van [gedaagde] op het aanvraagformulier kloppen dus niet.
De beslissing van de verzekeraar om [gedaagde] wel of niet te verzekeren hangt af van zowel de juistheid van zijn persoonsgegevens als van de informatie over zijn verzekeringsverleden Dit heeft de fraudecoördinator op de zitting toegelicht. Door het aanvraagformulier niet (volledig) naar waarheid in te vullen, heeft [gedaagde] zich dan ook niet gehouden aan de mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 1 BW.
4.4.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde] dit heeft gedaan met het opzet om de verzekeraar te misleiden (artikel 7:930 lid 5 BW). Volgens Noordhollandsche is dat het geval. De kantonrechter komt ook tot dat oordeel. Hierbij weegt mee dat er niet een enkel foutje is gemaakt, zoals [gedaagde] betoogt, waardoor je misschien nog zou kunnen spreken van een vergissing. [gedaagde] heeft in totaal 4 keer verkeerde informatie gegeven (voorletter, geboortedatum, 2 keer “nee”). Die informatie was juist van belang om een autoverzekering te kunnen krijgen. In verband met het verzekeringsverleden van [gedaagde] moet hij dit hebben geweten. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen om uit te leggen dat het anders in elkaar zit.
4.5.
Noordhollandsche heeft dus de verzekeringsovereenkomst met ingang van 27 mei 2020 terecht beëindigd. Omdat er sprake is van opzettelijke misleiding is Noordhollandsche op grond van het bepaalde in artikel 7:930 lid 5 BW geen uitkering aan [gedaagde] verschuldigd. [gedaagde] moet dus het bedrag € 5.194,72 in totaal, dat Noordhollandsche op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) terugvordert, aan Noordhollandsche (terug)betalen. De wettelijke rente wordt ook toegewezen.
4.6.
Noordhollandsche vordert verder nog een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Noordhollandsche heeft voldoende concreet gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 768,04) is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen.
4.7.
De vordering tot betaling van de kosten voor het conservatoir beslag is van € 1.163,09, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, toewijsbaar. De beslagkosten bestaan uit de volgende posten:
- € 190,55 honorarium advocaat incl. btw en kosten aangetekende post
- € 667,00 griffierecht
- € 217,63 proces-verbaal conservatoir derdenbeslag
- € 87,91 overbetekening conservatoir derdenbeslag.
4.8.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Omdat Noordhollandsche maar eenmaal griffierecht hoeft te betalen, wordt het door Noordhollansche betaalde griffierecht in deze zaak in mindering gebracht op de proceskosten. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Noordhollandsche van een bedrag van € 6.030.05 (bestaande uit de hoofdsom van € 5.194,72, de wettelijke rente van € 67,29 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 768,04), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.194,72 vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Noordhollandsche van de beslagkosten van € 1.163,09;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Noordhollandsche vastgesteld op € 108,22 aan dagvaardingskosten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis, tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op