ECLI:NL:RBGEL:2021:3402

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2776
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar na veroordeling voor rijden onder invloed en uitlatingen in psychotische toestand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de beëindiging van de opsporingsbevoegdheid van verzoeker, een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). De beëindiging vond plaats na een veroordeling voor rijden onder invloed en zorgwekkende uitlatingen die verzoeker had gedaan tijdens zijn aanhouding. Verzoeker, die in een psychotische toestand verkeerde ten tijde van de aanhouding, heeft betoogd dat zijn uitlatingen niet representatief zijn voor zijn werkelijke overtuigingen en dat hij sindsdien aanzienlijke persoonlijke vooruitgang heeft geboekt, waaronder het beëindigen van zijn alcoholgebruik en het volgen van een re-integratietraject. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd of de uitlatingen van verzoeker het gevolg waren van zijn psychische toestand of dat deze daadwerkelijk zijn overtuigingen weerspiegelden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, schorste het besluit van verweerder en herstelde de opsporingsbevoegdheden van verzoeker, waarbij hij ook verweerder verplichtte om de proceskosten en het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2776

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. K. Cras),

en

de minister van Rechtsbescherming, verweerder(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2021 heeft verweerder de opsporingsbevoegdheid van verzoeker beëindigd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker stelt dat hij van zijn werkgever een maand de tijd heeft gekregen om zijn opsporingsbevoegdheden toegewezen te krijgen voordat een ontslagprocedure in gang wordt gezet. Op grond hiervan is sprake van voldoende spoedeisende belang.
3. Verzoeker is werkzaam bij de [bedrijf] . Op 17 september 2015 is aan verzoeker een opsporingsbevoegdheid verleend als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) voor het domein IV (Openbaar vervoer).
4. Verzoeker is op 29 oktober 2020 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, onherroepelijk veroordeeld voor overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (2.65 milligram) voor het rijden onder invloed van alcohol. Dit strafbare feit heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2019. Tijdens de aanhouding heeft verzoeker op het moment dat hij werd aangesproken ‘’He nikkers’’ geschreeuwd naar een groep mensen. Op het bureau heeft de verbalisant geconstateerd dat verzoeker moeite had om stil te zitten en aanhoudelijk ongecontroleerde bewegingen maakte. Ook hoorde verbalisant dat verzoeker meerdere zorgelijke uitspraken deed, namelijk dat verzoeker:
- Een aanslag ging plegen;
- Een moskee zou gaan opblazen;
- Voor behoud van eigen ras is;
- Een hekel heeft aan kanker Marokkanen.
Tevens heeft verbalisant gezien dat verzoeker meerdere keren de zogeheten ‘Hitlergroet’
bracht. De hoofdofficier en de korpschef hebben geconcludeerd dat bij verzoeker de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is. De hoofdofficier heeft op 1 mei 2020, mede namens de korpschef, verweerder geadviseerd om de opsporingsbevoegdheden van verzoeker te laten vervallen.
4.1.
Bij besluit van 12 mei 2021 heeft verweerder, nadat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven, het advies gevolgd en de opsporingsbevoegdheid van verzoeker beëindigd.
Relevante regelgeving
5. Om als BOA te kunnen worden beëdigd moet iemand betrouwbaar zijn om opsporingsbevoegdheden uit te voeren. Dit is geregeld in de artikelen 2 en 18 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Bbo). Artikel 17, eerste lid, van het Bbo, bepaalt wanneer iemand betrouwbaar is. Hiervan is sprake indien iemand van onbesproken gedrag is.
5.1.
Als bij de BOA de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is, worden de betrokkene, zijn werkgever, de korpschef en de hoofdofficier van Justitie hiervan op de hoogte gesteld. Als de akte al was verleend, vervalt de opsporingsbevoegdheid een dag na de datum waarop is vastgesteld dat de betrouwbaarheid niet meer aanwezig is. Dit is geregeld in artikel 35, eerste lid, onder b, van het Bbo.
5.2.
In onderdeel 3.3 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de Minister van Justitie en Veiligheid staat aangegeven dat het altijd mogelijk is om de betrouwbaarheid van de BOA tussentijds te toetsen. De tussentijdse toets of de BOA nog betrouwbaar is, wordt uitgevoerd aan de hand van de justitiële documentatie of politiële informatie afkomstig van de toezichthouder en/of de direct toezichthouder, waaraan eveneens advies kan worden gevraagd. Ook feiten die (nog) niet tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid, worden meegenomen bij het bepalen of de BOA nog betrouwbaar kan worden geacht.
Persoonlijke en relevante ontwikkelingen sinds de aanhouding en zwaarwegende persoonlijke belangen
6. Verzoeker voert onder meer aan dat hij inmiddels bijna twee jaar geleden in een verwarde, mogelijk psychotische, toestand is aangehouden. Hij had destijds ernstige (psychische) problemen en hij was om die reden verslaafd geraakt aan alcohol. De persoonlijke omstandigheden waaronder hij tot zijn alcoholmisbruik is gekomen zijn ook de reden dat de politierechter tot een lage straf is gekomen. Hij betwist niet dat hij tijdens zijn aanhouding de genoemde uitlatingen heeft gedaan maar hij kan zich van het hele incident niets herinneren en hij kan zich er ook niet in vinden. De uitlatingen kwamen niet voort uit een oprechte mening, maar uit de psychotische toestand waarin hij verkeerde. Ter zitting heeft hij nog toegevoegd dat agenten hem enkele dagen na het incident thuis hebben bezocht en bevraagd over zijn uitlatingen. Zij zouden tot de conclusie zijn gekomen dat van racisme of een terrorismedreiging geen sprake was en hebben verder ook geen stappen ondernomen. Verzoeker acht het ondenkbaar dat hij niet voor zijn uitlatingen zou zijn vervolgd als de agenten niet de overtuiging hadden dat de uitlatingen het gevolg van een psychose waren. Verzoeker heeft zelf direct hulp gezocht na de aanhouding. Hij is toen gediagnosticeerd met autisme. Zijn alcohol probleem is opgelost en hij heeft na het incident nooit meer een druppel alcohol gedronken. Dit is ook gemonitord door tests. Hij is voor zijn andere problemen behandeld en alle betrokken instanties hebben geconcludeerd dat de recidivekans laag is, dat verzoeker volledig is uitbehandeld en ten slotte is hij beter gemeld. Hij volgt inmiddels al enige tijd een re-integratietraject bij de [bedrijf]. Verzoeker heeft van zijn behandelingen verschillende stukken overgelegd. In bezwaar is nog een positief schrijven ingebracht van verzoekers werkcoach. Verzoeker heeft voor het incident altijd goed gefunctioneerd, hiervan zijn verslagen overgelegd. Dit is in het besluit niet betrokken. Ten slotte voert verzoeker aan dat verweerder zijn zwaarwegende persoonlijke belangen niet voldoende heeft gemotiveerd en niet zorgvuldig heeft afgewogen. Het gaat dan om het behoud van zijn functie, niet in een ontslagprocedure terechtkomen, het 100% kunnen terugkeren in de oude functie door de recente betermelding, het arbeidsrechtelijke verleden van verzoeker en het feit dat hij met lege handen staat als hij zijn baan en re-integratiemogelijkheden kwijtraakt.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet van onbesproken gedrag is en daarmee niet betrouwbaar als BOA. Vanwege de aard en de strekking van de door verzoeker gedane uitlatingen ten tijde van zijn arrestatie in combinatie met de eerder genoemde veroordeling door de politierechter stelt verweerder dat er niet meer gesproken kan worden van onbesproken gedrag en voldoet verzoeker daarom niet meer aan de betrouwbaarheidseis voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. De veroordeling en de uitspraken die verzoeker heeft gedaan zijn volgens verweerder van een recente datum. De problematiek is ook van dien aard dat de gevolgde behandelingen nu niet kunnen bijdragen aan een andere visie op verzoekers betrouwbaarheid als BOA. Alcoholisme en autisme worden gezien als problematiek die doorgaans niet snel zijn opgelost. Daarom heeft verweerder er geen vertrouwen in dat dat verzoeker als BOA in de (nabije) toekomst op onberispelijke wijze zal functioneren. Daarbij heeft verzoeker uitlatingen gedaan die een zodanig discriminerend en terroristisch karakter hebben dat er niet op kan vertrouwd dat burgers die met hem in contact komen veilig zijn en beheerst en onbevooroordeeld tegemoet getreden zullen worden. Deze uitlatingen worden hem zwaar aangerekend. Volgens verweerder is er geen sprake van een misstap maar van een incident wat ernstig afbreuk doet aan verzoekers geschiktheid om als BOA te kunnen fungeren.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan de beëindiging van de bevoegdheid de combinatie van de veroordeling voor het rijden onder invloed en de uitlatingen ten grondslag heeft gelegd. Niet duidelijk is of de enkele veroordeling voor het rijden onder invloed in dit geval voor verweerder genoeg zou zijn geweest voor het beëindigen. Daarbij speelt ook een rol dat door verweerder niet is betwist dat verzoeker een relatief lage straf heeft gekregen en dat hij zijn Verklaring omtrent het gedrag heeft behouden ondanks de veroordeling. Verweerder heeft ook niet betwist dat het alcoholprobleem voortkwam uit psychische problemen die verzoeker had, dat hij is behandeld en dat hij na het incident geen alcohol meer heeft gedronken. Ten aanzien van de uitlatingen is van belang dat verzoeker niet is vervolgd of veroordeeld voor de gedane uitlatingen, terwijl hij heeft verklaard dat er wel een paar dagen na het incident op 11 augustus 2019 agenten bij hem thuis zijn geweest. Zij hebben kennelijk geen aanleiding gezien om verzoeker te vervolgen. Verzoeker heeft op zitting toegelicht wat vooraf is gegaan aan het incident van 11 augustus 2019. Hij kan zich niets herinneren van het hele incident en herkent zichzelf niet in de uitlatingen die hij heeft gedaan. Deze toelichting en de houding van verzoeker op zitting roepen twijfel op over het standpunt van verweerder dat de uitlatingen duiden op werkelijke overtuigingen van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de bezwaarfase nog nader moet onderzoeken of de uitlatingen die verzoeker op 11 augustus 2019 heeft gedaan het gevolg zijn van kortstondige problematiek zoals een psychose of dat verzoeker deze gedachten en overtuigingen daadwerkelijk heeft. De voorzieningenrechter acht het van belang dat verzoeker in het kader van zijn bezwaar wordt gehoord door verweerder.
Voor de vraag of het primaire besluit in afwachting van die beslissing op bezwaar moet worden geschorst is verder van belang dat de persoonlijke en relevante ontwikkelingen sinds de aanhouding en de zwaarwegende persoonlijke belangen van verzoeker nog onvoldoende heeft meegewogen. Door het laten vervallen van verzoekers opsporingsbevoegdheden kan hij zijn re-integratietraject bij de [bedrijf] niet voortzetten. Daarvoor heeft hij zijn opsporingsbevoegdheden nodig. Dit zal op korte termijn resulteren in een ontslagprocedure. Het laten vervallen van verzoekers opsporingsbevoegdheden heeft voor hem verstrekkende en ingrijpende gevolgen. Ook weegt voor de voorzieningenrechter zwaar dat niet wordt betwist dat verzoeker op zijn werk altijd goed heeft gefunctioneerd, het een eenmalig incident is geweest, verzoeker direct zelf hulp heeft gezocht, alle instanties positief zijn over verzoekers ontwikkelingen en hij volledig beter is gemeld.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is niet uitgesloten dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. Dat in combinatie met de verstrekkende gevolgen voor verzoeker maakt dat zijn belang bij toewijzing van de voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verweerder om de beëindiging te laten voortduren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening vanwege het voorgaande toe en zal het bestreden besluit schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat de opsporingsbevoegdheden van verzoeker weer herleven. Omdat het verzoek wordt toegewezen behoeft het overige wat door verzoeker is aangevoerd geen bespreking.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.