ECLI:NL:RBGEL:2021:3352

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/05/381977 / HZ ZA 21-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekking bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bij schikking

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Pluimveebedrijf Van Leendert B.V. (hierna: Van Leendert) dat de rechtbank voor recht verklaart dat Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) gehouden is tot vergoeding van een schikkingsbedrag dat Van Leendert heeft betaald aan Eifrisch-Vermarktung GmbH & Co. De vordering is gebaseerd op de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering die Van Leendert bij Achmea heeft afgesloten. Van Leendert heeft zich verzekerd voor aansprakelijkheid in haar hoedanigheid als pluimveehouder en heeft een schikking getroffen met Eifrisch in verband met een geschil over de levering van eieren die mogelijk besmet waren met Fipronil. Van Leendert stelt dat de schikking ook gedekte schade betreft en dat Achmea haar verplichtingen uit de verzekering moet nakomen.

De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheid van Van Leendert en de schade niet zijn komen vast te staan. De claim van Eifrisch is nooit onderbouwd en de rechtbank concludeert dat Van Leendert niet heeft aangetoond dat er sprake is van voor de verzekering gedekte schade. De rechtbank wijst de vorderingen van Van Leendert af en veroordeelt haar in de proceskosten. De proceskosten worden aan de zijde van Achmea begroot op € 9.182,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/381977 / HZ ZA 21-19
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLUIMVEEBEDRIJF VAN LEENDERT B.V.,
gevestigd te Tienray, gemeente Horst aan de Maas,
eiseres,
advocaat mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
tevens handelend onder de naam Interpolis,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Van Leendert en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de akte uitlaten expertiserapport
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van Leendert drijft een pluimveebedrijf en houdt zich bezig met de productie en verkoop van consumptie-eieren en pluimvee.
2.2.
Van Leendert heeft zich bij Achmea verzekerd voor bedrijfsaansprakelijkheid. De verzekering maakt onderdeel uit van een ‘Bedrijven Compact Polis’. De verzekeringsvoorwaarden AGRO, versie 5.6 (hierna: de verzekeringsvoorwaarden) zijn daarbij van toepassing verklaard. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden is verzekerd de aansprakelijkheid van Van Leendert voor schade in haar hoedanigheid van landbouwer, tuinder en/of (pluim)veehouder met als nevenactiviteit groothandel in eieren. In de verzekeringsvoorwaarden (productie 4 pagina 1 bij de dagvaarding) staat verder, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

Aansprakelijkheid
Verzekerd is aansprakelijkheid van verzekerde voorschade
en (productie 4 pagina 3 bij de dagvaarding)

Overeenkomst
Uitgesloten is de aansprakelijkheid voorschadeaan (op)geleverde, bewerkte of behandelde zaken, en alle kosten die verband houden met het terugroepen, vervangen, verbeteren of herstellen. Dit is met inbegrip vanschadedie voortvloeit uit het niet of niet naar behoren kunnen gebruiken van de (op)geleverde, bewerkte of behandelde zaken en wegens het geheel of gedeeltelijk opnieuw verrichten van de uitgevoerde werkzaamheden.”
en (productie 7 pagina 20 bij de conclusie van antwoord)

Schade
(…)
Bij aansprakelijkheid
Onder schade wordt verstaan:

Schade aan zaken: schade door beschadiging, vernietiging of verlies van zaken van anderen dan verzekerden. Ook de schade die daaruit voortvloeit, valt daaronder;(…)”
2.3.
In 2018 is Van Leendert bij het Landgericht Hamburg (hierna: het Landgericht) een incassoprocedure (hierna: de procedure) gestart tegen een Duitse afnemer: Eifrisch-Vermarktung GmbH & Co (hierna: Eifrisch). Eifrisch vorderde in deze procedure nakoming van de betalingsverplichting van Eifrisch met betrekking tot verschillende leveringen van eieren in juli 2017 tot een bedrag van € 104.608,08. Eifrisch had de desbetreffende facturen niet betaald omdat de eieren besmet zouden zijn met Fipronil, hetgeen volgens Van Leendert allerminst vaststond. Van Leendert heeft in dit kader haar rechtsbijstandsverzekeraar, Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: SAR) ingeschakeld die op haar beurt de procedure heeft uitbesteed aan de advocaat mr. J. Janssen (hierna: Janssen ).
2.4.
Eifrisch heeft in de procedure een tegenvordering ingesteld in verband met facturen die zij had voldaan voor leveringen van eieren die volgens haar besmet waren met Fipronil. De tegenvordering bedroeg € 302.527,44 plus rente. Daarnaast heeft Eifrisch het standpunt ingenomen dat zij ook gevolgschade had opgelopen ter hoogte van € 1.497.611,90 welke vordering zij later, zodra de schade beter kon worden begroot, in zou stellen tegen Van Leendert. Eifrisch heeft hierover het volgende in haar ‘Klageerwiderung und Widerklage’ (productie 6 pagina 6 bij de dagvaarding) ten behoeve van de procedure gezegd:
“9.
Infolge des Rückrufes musste die Beklagte in erheblichem Umfang Eier aus dem Einzelhandel und von den industriellen Verarbeitern zurücknehmen. Durch die Durchführung des Rückrufes sind der Beklagten erhebliche Kosten entstanden. Zudem sieht sie sich ebenfalls erheblichen Gewährleistungs- und Schadenersatzansprüchen ihrer Abnehmer ausgesetzt. Insgesamt belaufen sich die Kosten der Beklagten und die gegen sie geltend gemachten Forderungen nach derzeitigem Stand aufEUR 1.497.611,90. Hierzu kann im Detail weiter vorgetragen werden, falls das Gericht dies für erforderlich hält. Aus der Sicht der Beklagten allerdings kommt es hierauf für den geltend gemachten Minderungsanspruch nicht an.
2.5.
Op 15 augustus 2018 is er een mondelinge behandeling geweest in de procedure bij het Landgericht. In het Protokoll van de mondelinge behandeling (productie 7 bij de dagvaarding) staat het volgende vermeld:

Das Gericht weist die Klägerin darauf hin, dass das Gericht die Erfolgsaussichten für die Klage nicht als besonders gut ansieht. Das Gericht geht davon aus, dass sämtliche Eier aus dem Stall 3, also auch die Eier aus den Bereichen 3 a und 3 b und nicht nur 3 c, den Fipronil-Grenzwert überschritten haben. Die eier aus den Bereichen 3 a und 3 b sieht das Gericht vorläufig deswegen als mangelhaft an, weil hier ein sehr erheblicher Schadensverdacht bestand und ein einheitlicher Stempel verwendet worden ist, der eine Unterscheidbarkeit umöglich machte.
(…)
Beschlossen und verkündet:
Die Parteien haben Gelegenheit zur Stellungnahmebis zum 26.09.2018, ob sie Einigkeit erzielt haben über eine vergleichsweise Lösung, die eine Regelung der Widerklageforderung durch Zahlung bestimmter Raten in einem bestimmten Zeitraum vorsieht.”
2.6.
Naar aanleiding van voormelde tegenvordering van Eifrisch heeft Van Leendert, althans namens hem Janssen of Van Leenderts assurantieadviseur van de Rabobank, [assurantieadviseur] , sinds juni 2018 diverse keren contact gehad met de schadebehandelaar van Achmea. Op 20 september 2018 heeft Janssen per e-mail (productie 8 bij de dagvaarding) het volgende aan Achmea bericht:

Een tweetal weken geleden hadden wij in deze kwestie uitgebreid contact. Ik heb u zowel de processuele kant van de zaak, als ook de materiële kant van de zaak uitgelegd. U gaf aan ernaar te streven mij uiterlijk maandag jl. te berichten. Kunt u mij inmiddels informeren omtrent de vraag of, en zo ja, op welke wijze, de verzekeraar wil meedenken? Zoals besproken loopt de verzekeraar in deze kwestie, afgaande op de stellingen van de wederpartij in de zaak, een niet onaanzienlijk risico.
2.7.
Op 25 september 2018 deelt Achmea telefonisch aan Van Leendert mee dat zij niet zal bijdragen aan de schikking. In de e-mail van de schadebehandelaar bij Achmea van 26 september 2018 (productie 10 bij de dagvaarding) staat het volgende:

Formeel gezien is er geen sprake van een afwijzing: dat zou betekenen dat ons standpunt is dat er geen polisdekking is. Dat is niet het geval.(…)
Verzekerde zou de zaak graag schikken en vraagt aan Interpolis of ze bereid is om hierin te participeren.
Zoals aangegeven is dat niet het geval. Dit heeft een aantal redenen. Ten eerste ziet het schikkingsbedrag alleen op de koopsom van door verzekerde geleverde eieren en dus niet op een schadevergoeding. Dit valt buiten de scope van de aansprakelijkheidsverzekering. Daarnaast is er op dit moment geen sprake van een concrete (schade)claim tegen verzekerde. Er wordt wel ‘gedreigd’ met een hoge bedragen, maar ik begrijp van de advocaat van verzekerde, mr. Janssen , dat deze claim (ondanks verzoeken daartoe) op geen enkele wijze is onderbouwd of gespecificeerd. Daarmee is het op dit moment in het geheel niet duidelijk óf, en zo ja voor welk bedrag er sprake is van verzekerde schade. Interpolis is daarom niet in staat een inschatting te maken van haar belangen in de zaak en is daarom niet bereid om op dit moment in een schikking te participeren.
2.8.
In een schriftelijke vaststellingsovereenkomst, gedateerd 16 oktober 2018 zijn Van Leendert en Eifrisch tot het volgende vergelijk gekomen: (productie 11 bij de dagvaarding):

Zur vollständigen Erledigung des vor dem Landgericht Hamburg unter dem Aktenzeichen 418 HKO 39/18 anhängigen Rechsstreites schlieBen die Parteien folgenden Vergleich:
1. Die Klägerin Pluimveebedrijf Van Leendert B.V. (Klägerin) verzichtet auf den mit der Klage vom 5. april 2018 geltend gemachten Kaufpreisanspruch von EUR 104.608,08 sowie auf die im Zusammenhang hiermit geforderte Erstattung auβergerichtlicher Anwaltskosten.
2. Die Klägerin verpflichtet sich, beginnend mit dem 1. Januar 2019 an die Beklagte Eifrisch-Vermarktung GmbH&Co. KG (Beklagte) EUR 300.000,00 in 24 Monatstraten á EUR 8.333,34 und 12 Monatstraten á EUR 8.333,34, zahlbar jeweils zum Monatsersten, zu zahlen. Kommt die Klägerin bei der Bezahlung der Raten mit einem Betrag in Verzug, der den Betrag zweier Monatsraten (EUR 16.666,66) überschreitet, so ist der gesamte noch ausstehende Betrag zur Zahlung fällig.
3. Solange die Klägerin die Zahlungsverpflichtung aus Ziffer 2. vereinbarungsgemäβ erfüllt, ist die Geltendmachung weiterer Ansprüche der Beklagten im Zusammenhang mit den im Rechsstreit streitigen Eierlieferungen aus der Zeit vom 28. April bis 23. juli 2017, insbesondere die Geltendmachung von Schadenersatz, ausgeschlossen. Aufschiebend bedingt mit der vollständigen Zahlung des unter Ziffer 2. genannten Betrages verzichtet die Beklagte auf alle weitergehenden Forderungen im Zusammenhang mit den genannten Eierlieferungen.
4. Die Klägerin trägt die Kosten des Rechtsstreites.”
2.9.
Van Leendert heeft Eifrisch verzocht om haar aangekondigde schadeclaim met betrekking tot de gevolgschade nader te onderbouwen.
2.10.
Bij e-mail van 29 november 2018 (productie 13 bij de dagvaarding) heeft Van Leendert aan Achmea bericht:
“(…)
Zoals ik u reeds heb laten weten, is Eifrisch inmiddels bereid informatie te verschaffen omtrent de claim waarmee zij in de procedure heeft gedreigd, maar die zij tot op heden niet nader had onderbouwd.
Graag verneem ik van u of de verzekeraar bereid is haar eerder ingenomen standpunt te heroverwegen. De reden daarvan was immers destijds gelegen in het feit dat er op dat moment geen sprake was van een onderbouwing van betreffende claim. Eifrisch is bereid een dergelijke onderbouwing alsnog te verschaffen.(…)”
2.11.
Achmea heeft hierop – bij e-mail van 6 februari 2019 (productie 16 bij de dagvaarding) – als volgt gereageerd:
“(…)
de redenering dat verzekerde door het aangaan van de minnelijke regeling Achmea (mogelijk) heeft behoedt voor een forse claim kunnen wij volgen. Wij gaan er echter ook van uit dat deze minnelijke regeling niet alleen voor Achmea wat dat betreft voordelig is geweest, maar ook voor Van Leendert zelf; de schadeclaim van Eifrisch zal naar alle waarschijnlijkheid ook voor een groot gedeelte uit niet verzekerde schade bestaan. Dat gedeelte zou dan voor rekening van Van Leendert zijn gebleven. Op dit moment is er, met uitzondering van een bedrag wat door Eifrisch tijdens de procedure werd genoemd maar niet onderbouwd, niets bekend over de schadeclaim die Eifrisch meent te hebben op Van Leendert (maar waar zij in het kader van een minnelijke regeling vanaf ziet).Om inzicht te krijgen in deze schade en om te kunnen beoordelen in hoeverre voor deze schade dekking zou hebben bestaan op de aansprakelijkheidsverzekering van Van Leendert is dus meer informatie nodig.(…)
Het is onze intentie om een expert in te schakelen om de schade van Eifrisch te laten beoordelen. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek zullen wij dan beoordelen óf en zo ja in welke mate wij willen participeren in de door verzekerde getroffen minnelijke regeling. (…)”
2.12.
Achmea heeft een schade-expert ingeschakeld die contact heeft opgenomen met Eifrisch. Op 15 januari 2020 heeft Achmea Van Leendert bericht dat de expert diverse malen contact heeft gehad met Eifrisch, dat Eifrisch nog informatie zou verzamelen maar dat Eifrisch zich tot op heden nog niet heeft gemeld bij de expert. Tot op heden is er nog geen informatie verschaft door Eifrisch. De bevindingen van de expert zijn opgetekend in een schaderapport dat in de procedure is overgelegd.

3.Het geschil

3.1.
Van Leendert vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat Achmea is gehouden tot gehele of gedeeltelijke vergoeding aan Van Leendert van de aanspraak voortvloeiende uit het aan Eifrisch betaalde schikkingsbedrag van € 300.000,00;
Achmea veroordeelt tot betaling aan Van Leendert van € 249.510,00, althans een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020, althans de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele betaling;
Achmea veroordeelt tot betaling aan Van Leendert van € 3.020,00 ten titel van buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Achmea veroordeelt in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Van Leendert legt aan haar vordering ten grondslag dat Achmea haar verplichtingen uit hoofde van de verzekering dient na te komen. De schikking die Van Leendert heeft getroffen met Eifrisch ziet (mede) op gedekte gevolgschade. Met deze schikking heeft Van Leendert Achmea behoed voor een forse claim.Dat niet meer precies kan worden vastgesteld hoe het schadebedrag is opgebouwd, is te wijten aan Achmea. Zij heeft geen enkele actie ondernomen gedurende de minnelijke regeling. Daarna heeft de expert van Achmea zodanig traag gehandeld dat Eifrisch niet meer bereid was om mee te werken. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat het aandeel van gedekte en ongedekte schade in het schikkingsbedrag moet worden vastgesteld naar evenredigheid. Voor een correctie op basis van de slagingskansen is geen plaats nu het aan Achmea te wijten is dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de slagingskans van de gevolgschade in te kunnen schatten. Van Leendert heeft daarom – naar evenredigheid berekend – recht op € 249,510,00, aldus Van Leendert
3.3.
Achmea voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het draait in dit geschil om de vraag of een deel van het schikkingsbedrag kan worden gezien als schade waarvoor dekking bestaat onder de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en zo ja, hoe groot het deel van het schikkingsbedrag waarvoor dekking bestaat in dat geval is. Volgens Van Leendert maakt hij aanspraak op de dekking die de verzekering biedt. Het aandeel van gedekte en ongedekte schade in het schikkingsbedrag dient naar evenredigheid te worden vastgesteld. Het betoog van Van Leendert slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Ook als de rechtbank Van Leendert volgt in haar stelling dat de met Eifrisch getroffen schikking mede betrekking heeft op gevolgschade, betekent dit niet zonder meer dat sprake is van voor de verzekering gedekte schade. Op grond van de polisvoorwaarden is verzekerd aansprakelijkheid van Van Leendert voor schade. In deze zaak is noch de aansprakelijkheid noch de schade op enig moment komen vast te staan, zelfs een nadere onderbouwing ontbreekt. De gestelde claim van Eifrisch is nooit méér geworden dan een aankondiging van een mogelijk in te stellen vordering van een niet nader onderbouwd schadebedrag. Door het treffen van de schikking heeft Van Leendert het risico op het indienen van een claim door Eifrisch als het ware afgekocht. Dit is evident anders dan de jurisprudentie die Van Leendert aanhaalt (Rechtbank Rotterdam, 12 september 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY1964) waarbij de verzekerde onderbouwd aansprakelijk is gesteld, de derde met betrekking tot die vorderingen een procedure is gestart en de verzekering afgezien van de aansprakelijkheidsvraag (achteraf onterecht) dekking heeft geweigerd waarna de verzekerde een schikking heeft getroffen. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat er sprake was van een deel verzekerde schade, in onderhavige zaak is daarvoor onvoldoende/geen informatie.
4.3.
De stelling van Van Leendert dat het feit dat een nadere onderbouwing van de schade ontbreekt, is te wijten aan gedragingen van Achmea, gaat niet op. Eifrisch heeft volgens Van Leendert van meet af aan – ondanks daartoe verzocht – haar schade niet toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Van Leendert verklaard dat deze onzekerheid voor haar mede reden was om de incassoprocedure te starten. Het feit dat Eifrisch deze weigerachtige houding is blijven houden toen Achmea het contact heeft overgenomen maakt niet dat Achmea daaromtrent een verwijt te maken valt. De stelling van Van Leendert dat Eifrisch waarschijnlijk wel stukken had afgegeven als Achmea voor de schikking al betrokken zou zijn bij de zaak is ongefundeerd. Immers, zonder nadere onderbouwing, valt niet in te zien waarom Eifrisch wél stukken zou hebben aangeleverd als Achmea zich had gemengd in de schikkingsonderhandelingen terwijl Eifrisch zich daartoe richting Van Leendert niet gehouden achtte. De stelling van Van Leendert dat Eifrisch de stukken niet meer wilde afgeven omdat Achmea veel te traag handelde is evenmin onderbouwd.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Van Leendert niet heeft aangetoond dat sprake is van voor de verzekering gedekte schade op basis waarvan Achmea gehouden is om een vergoeding aan Van Leendert te betalen.
4.5.
Wat partijen in het kader van de vorderingen meer of anders hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Van Leendert, waaronder ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten, worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
Van Leendert wordt ten aanzien van het geschilpunt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van Achmea op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • salaris advocaat
Totaal € 9.182,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Van Leendert in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 9.182,00,
5.3.
verklaart de beslissing onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
LS/AW