ECLI:NL:RBGEL:2021:3269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/05/377895 / HZ ZA 20-398
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de uitleg van een testament en de rechten van een partner versus kinderen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [eiseres] en de kinderen van de heer [erflater]. De kern van het geschil betreft de uitleg van het testament van erflater, dat op [datum 2015] is opgemaakt. [eiseres], die een affectieve relatie met erflater had, vordert dat het testament zo moet worden uitgelegd dat zij samen met de kinderen als erfgenamen wordt benoemd. De kinderen betwisten dit en stellen dat zij de enige erfgenamen zijn. De rechtbank moet beoordelen of het testament een duidelijke zin heeft en of erflater de bedoeling had om [eiseres] als mede-erfgenaam te benoemen.

De rechtbank constateert dat erflater in zijn testament de wettelijke verdeling heeft verklaard, maar tegelijkertijd uitsluitend zijn kinderen tot erfgenamen heeft benoemd. Dit lijkt tegenstrijdig en duidt op een fout in de opstelling van het testament. De rechtbank overweegt dat erflater, gezien de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt, de bedoeling had om [eiseres] te beschermen en haar als mede-erfgenaam te benoemen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het testament zo moet worden uitgelegd dat [eiseres] en de kinderen tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd.

Daarnaast wordt in de reconventie door de kinderen aangevoerd dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan het testament op grond van artikel 4:59 BW, omdat zij als zorgverlener aan erflater bijstand heeft verleend gedurende zijn ziekte. De rechtbank oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 4:59 BW is voldaan, waardoor [eiseres] geen voordeel kan trekken uit het testament. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] in reconventie af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/377895 / HZ ZA 20-398
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H. Kramer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S.J. Kerbusch te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de kinderen genoemd worden. De kinderen zullen afzonderlijk van elkaar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021
  • de akte voorwaardelijke vermeerdering van eis in reconventie van de kinderen
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn kinderen van de heer [erflater] (hierna te noemen: erflater) en mevrouw [moeder] (hierna: moeder). Op [2015] is moeder overleden.
2.2.
[eiseres] heeft als zorgverlener bij thuiszorgorganisatie [naam 1] gewerkt. Samen met ander personeel van [naam 1] verleende [eiseres] als eerste verantwoordelijke in ieder geval vanaf 15 oktober 2014 zorg aan erflater (producties 10 en 11 van de kinderen). In de Anamnese Verpleging en Verzorging (productie 11) is over de gezondheid van erflater onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
* Dhr. heeft sinds 2013 diagnose parkinson gerelateerde dementie (Lewy body) zich uitend in oppervlakkige tremoren, licht afhangende mond, moeite met regie en structuur en verminderde concentratie.
* Dhr. heeft sinds 2012 prostaatcarcinoom waarvoor hormoontabletten
* Dhr. heeft in het verleden huidkanker gehad en een nieuwe hartklep gekregen ivm verkalking (sclerose)
* Dhr. staat onder controle bij uroloog, hartspecialist, dermatoloog en geriater.
(…)
* Ivm ontbreken dagritme vergeet dhr. te eten (…)
* Dhr. is dagritme/structuur kwijt na overlijden van echtgenote
* Huishouden wordt verzorgd door (klein)dochter
* (…) kan niet zelf voor (…) medicatie zorgen: mist het overzicht, vergeet het in te nemen of pakt teveel zakjes tegelijk.
* (…) heeft moeite met verlies zelfstandigheid en lichamelijke/geestelijke achteruitgang.
(…)”
2.3.
Op enig moment in de eerste helft van 2015 heeft [eiseres] een affectieve relatie met erflater gekregen.
2.4.
In de loop van april van 2015 is [eiseres] gestopt met haar werkzaamheden voor [naam 1] na ontslag door [naam 1] .
2.5.
Erflater heeft eind maart 2015 de zorgrelatie met [naam 1] beëindigd (productie 11 van de kinderen). In de rapportage van [naam 1] heeft mevrouw [naam 2] , coördinerend wijkverpleegkundige/eindverantwoordelijke bij [naam 1] op 13 april 2015 hierover onder meer het volgende genoteerd (productie 10 van de kinderen):
“(…) dhr (erflater, rb
) geeft aan de zorg stop te willen zetten omdat hem dit dringend is aangeraden door iemand uit het netwerk. Dhr. wil niet benoemen wie dit is en wie de notitie in rapportage heeft gezet. Dhr. heeft sleutelcode en code hek gewijzigd zodat niemand van [naam 1] meer binnen kan komen. Reden van opzegging is dat dhr. het moeilijk vind dat medewerker [naam 3] (…,[eiseres] , rb
) niet meer komt. Dhr. geeft aan dat de zorg wordt overgenomen door iemand uit eigen netwerk maar wil niet benoemen wie dit doet. (…)”
2.6.
[eiseres] heeft na 13 april 2015 zelf de zorg voor erflater geheel op zich genomen.
2.7.
Na mei 2015 hebben de kinderen geen contact meer met erflater.
2.8.
Op 9 juni 2015 heeft [eiseres] zich ingeschreven op het adres van erflater (productie 1 van de kinderen).
2.9.
Bij notariële aktes van 24 juni 2015 hebben [eiseres] en erflater een samenlevingsovereenkomst gesloten en heeft erflater een levenstestament opgesteld waarin [eiseres] en de heer [vriend erflater] , een vriend van erflater, zijn gevolmachtigd om zijn vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen (productie 2 van de kinderen). Voorts werd op diezelfde dag een testament voor erflater opgesteld.
2.10.
Bij e-mailbericht van 18 november 2015 (productie 1 van [eiseres] ) is notaris [notaris] (hierna mede te noemen: de notaris) als volgt geïnformeerd:
“(…)
Graag zouden wij enige info/aanpassingen willen betreft het testament van [erflater] (erflater, rb
).
De kinderen van [erflater] kijken niet meer naar [erflater] om, maken hem alleen maar zwart. Wat zijn de mogelijkheden?
Wij hebben samen gediscussieerd over deze toestand, hier kwam in ieder geval uit:
- Het verlengen van de 4 jaar die ik mag blijven zitten in het huis van [erflater] gaat iig naar 10 jaar. (Dit omdat wij veel geld hebben geïnvesteerd in het opzetten van mijn medisch pedicurepraktijk.)
(…)
- [erflater] wil dat ik zijn erfgenaam ga ik worden.
Graag willen wij weten wat voor consequenties hier aan zitten?
(…)
[erflater] en [naam 3] [eiseres] ”
2.11.
Op 2 december 2015 heeft de notaris met erflater en [eiseres] gesproken in aanwezigheid van de heer [vriend erflater] . De notaris heeft daarvan de volgende aantekeningen gemaakt (productie 2 van [eiseres] ):
“(…) Grote problemen met de kinderen van [erflater] .
[erflater] maakt zich zorgen. Wil het regelen.
Langstlevende regelen.
Opeisbaar bij samenwonen
hertrouwen
verkoop van de woning (…)”
2.12.
Op 3 december 2015 heeft de notaris [eiseres] een concept-testament met toelichting (productie 3 van [eiseres] ) gemaild. In dit concept-testament is onder meer opgenomen dat erflater tot zijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, zijn kinderen benoemt. In de toelichting is uitgelegd dat in de situatie waarin erflater gehuwd is ten tijde van zijn overlijden, de wettelijke langstlevende-regeling van toepassing is. In een ander concept – eveneens gedateerd 3 december 2015 – (productie 4 van [eiseres] ) is onder meer opgenomen dat erflater, voor de situatie dat hij gehuwd is, tot zijn erfgenamen benoemt, tezamen en voor gelijke delen, zijn partner en zijn kinderen.
2.13.
Op 6 december 2015 heeft [eiseres] de notaris een door erflater (handgeschreven) brief gemaild (productie 5 van [eiseres] ) waarin erflater als volgt verklaart:
“(…)
Nav uw schrijven/concept akte wil ik na enige overdenktijd toch in de akte gemeld hebben:
Ik ont erf mijn kinderen.
Mijn enige erfgenaam is mijn partner, [naam 3] [eiseres] !
Na overlijden van hun moeder ben ik zoals zij aangeven hun vader/hun opa niet meer.
Hopende dat u dit in de akte wil opnemen, zodat ik de akte kan ondertekenen.
Vriendelijke groet [erflater] ”
2.14.
Op [datum 2015] heeft de notaris met erflater alleen gesproken. Daarvan heeft de notaris onder meer de volgende aantekeningen gemaakt (productie 2 van [eiseres] ):
“ [erflater] (…) Alleen aanwezig, zonder [eiseres]
Heeft volle vertrouwen in [eiseres] en ons
Is bang het verkeerd te doen.
Heeft geen contact meer met de kinderen 2 kinderen [naam kinderen]
Baalt er verschrikkelijk van
Er is veel gebeurd, zoon is erg boos op vader (…)
Komt niet meer goed.
(…)”
Na de bespreking is het testament (productie 6 van [eiseres] ) van erflater is gepasseerd. Daarin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
2. OVERLIJDEN VÓÓR PARTNER (ONGEHUWD)
Mede in verband met de verzorgingsplicht welke ik jegens mijn partner heb, maak ik de hierna gemelde beschikkingen.
Ingeval ik overlijd vóór mijn partner (… [eiseres] , rb) en ik niet ben gehuwd en niet ben geregistreerd als partner in de zin van het geregistreerd partnerschap, bepaal ik als volgt:
A.Erfstelling
Ik benoem tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, mijn kinderen, met toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf.
B.Keuzelegaat
Ik legateer aan mijn partner de goederen die zij uit mijn nalatenschap zal uitkiezen, onder de verplichting om de waarde daarvan te vergoeden aan mijn nalatenschap. (…)
C.Bepalingen ten aanzien van inbrengvorderingen
Ten aanzien van de sub 2.B bedoelde inbrengvorderingen gelden de navolgende bepalingen:
1. De vorderingen zijn opeisbaar:
a. bij overlijden van mijn partner;
b. ingeval mijn partner hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat
(…)
D.Legaat vruchtgebruik
Ik legateer aan mijn partner, vrij van erfbelasting en kosten, het vruchtgebruik van alle goederen welke na uitvoering van het hiervoor sub 2.B. gemelde legaat nog tot mijn nalatenschap behoren of van welke goederen zij het vruchtgebruik verkiest.
(…)
3. OVERLIJDEN VÓÓR PARTNER (GEHUWD)
Ingeval ik overlijd vóór mijn partner en ik met mijn partner ben gehuwd of ben geregistreerd als partner in de zin van geregistreerd partnerschap, bepaal ik als volgt:
A.Erfstelling
Ik benoem tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, mijn kinderen, met toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf.
B.Wettelijke verdeling
Op mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling in de zin van afdeling 3.1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, behoudens voor zover daarvan hierna wordt afgeweken. Ten aanzien van de vorderingen van mijn kinderen gelden de navolgende bepalingen:
1. Ik bepaal dat de vorderingen van de kinderen opeisbaar zijn in de hiervoor sub 2.C.1. vermelde gevallen.
(…)
C.Wilsrechten
Ik hef de verplichtingen tot overdracht van goeden aan mijn kinderen die uit de artikelen 19 tot en met 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek zouden kunnen voortvloeien, op.
4. Algemene bepalingen
A. Executeursbenoeming
Ik benoem mijn partner tot bezorgster van mijn uitvaart en tot executeur als bedoeld in afdeling 5.6 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)”
2.15.
Op 28 juli 2016 heeft erflater een aanvullend testament (productie 7 van [eiseres] ) laten opmaken. Daarin is onder uitdrukkelijke instandhouding van het testament van [datum 2015] [eiseres] , behalve tot executeur, tot afwikkelingsbewindvoerder benoemd en nadere invulling gegeven aan die functie.
2.16.
Op [datum 2016] zijn erflater en [eiseres] met elkaar gehuwd (productie 1 van de kinderen) onder het sluiten van huwelijkse voorwaarden (productie 7 van de kinderen).
2.17.
Op [datum 2019] is erflater overleden, waarna [eiseres] haar benoeming tot executeur / afwikkelingsbewindvoerder heeft aanvaard.
2.18.
Bij brief van 14 februari 2020 is door notaris [naam 4] , kantoorgenoot van [naam 5] , onder meer als volgt medegedeeld aan [gedaagde 1] :
“(…)
In het testament van [datum 2015] staat dat de wettelijke verdeling van toepassing is. Echter door een omissie staat [eiseres] niet als mede-erfgenaam vermeld. Er zal aan de rechter een verklaring van recht worden gevraagd om dit te bevestigen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat het testament van erflater van [datum 2015] zo moet worden uitgelegd dat daarin onder hoofdstuk 3 onder A zowel de kinderen als partner tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd, zodat de wettelijke verdeling toepassing kan vinden;
- met veroordeling van de kinderen in de proceskosten, waaronder de nakosten, met wettelijke rente daarover vanaf 2 dagen, althans een door de rechtbank vastgestelde termijn, na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat uit het testament expliciet blijkt dat het testament duidelijke zin heeft en dat zij als partner beschermd moet worden.
De bedoeling van het testament is dat zij in de ongehuwde situatie geen erfgenaam zou zijn en via het legaat de beschikking over het vermogen van erflater zou houden. Per abuis is uit de concept-ake (productie 4 van [eiseres] ) de benoeming tot erfgenaam van [eiseres] niet alleen in hoofdstuk 2 (over de ongehuwde situatie) verwijderd maar ook in hoofdstuk 3 (over de gehuwde situatie). Het was de wens van erflater om [eiseres] in een goede positie achter te laten en in de gehuwde situatie de wettelijke verdeling toete passen, wat alleen kan als zij tot mede-erfgenaam is benoemd. Dat [eiseres] niet tot erfgenaam is benoemd is een verschrijving. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet het testament zó uitgelegd worden dat [eiseres] met de kinderen erfgenaam is voor gelijke delen en de wettelijke verdeling toepassing kan vinden. Voor zover aangenomen wordt dat het testament geen duidelijke zin heeft, brengt artikel 4:46 lid 2 BW met zich dat verklaringen en gedragingen van erflater buiten de uiterste wil in aanmerking mogen worden genomen. Daaruit blijkt dat erflater de bedoeling had om haar tot mede-erfgenaam te benoemen, aldus [eiseres] .
3.3.
De kinderen voeren ten verwere aan dat zij altijd een goede relatie met erflater hadden, totdat [eiseres] in zijn leven kwam en de kinderen erflater niet meer konden spreken zonder aanwezigheid van [eiseres] die contact met erflater voor de kinderen onmogelijk maakte. De gang van zaken bij de totstandkoming van het testament (en de verschillende concepten die daaraan vooraf zijn gegaan) is vreemd. De discrepanties in de verschillende concept-aktes worden veroorzaakt doordat erflater werd beïnvloed door [eiseres] en anders verklaarde als [eiseres] er niet bij was. Niet gebleken is dat [eiseres] in de ongehuwde situatie erfgenaam is. In het testament van [datum 2015] heeft erflater tijdens het passeren – waar [eiseres] niet bij aanwezig was – vermoedelijk aan de notaris laten weten dat hij uitsluitend de kinderen als zijn erfgenamen wenste te benoemen. Dat [eiseres] door een vergissing niet als erfgename is benoemd, is niet aangetoond. Dat geldt te meer nu [eiseres] in het aanvullend testament van 28 juli 2016 tot afwikkelingsbewindvoerder is benoemd, wat niet nodig is als de wettelijke verdeling van toepassing zou zijn. Kennelijk is de vermelding van de wettelijke verdeling in het testament een omissie. Dat erflater [eiseres] heeft willen beschermen maakt dat niet anders. [eiseres] wordt als echtgenote zonder wettelijke verdeling op grond van artikel 4:29 en 30 BW al beschermd tegen de kinderen. Het testament is duidelijk: alleen de kinderen zijn tot erfgenamen benoemd. Wat verder in het testament is opgenomen, doet daar niet aan af. De kinderen concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De kinderen vorderen na voorwaardelijke vermeerdering van eis bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat op grond van het testament van [datum 2015] de kinderen tezamen enig erfgenamen zijn in de nalatenschap van erflater;
en in voorwaardelijke reconventie, voor zover de rechtbank in conventie oordeelt dat het testament van erflater zo uitgelegd dient te worden dat [eiseres] mede tot erfgenaam is benoemd en de in conventie gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen:
- voor recht te verklaren dat de beschikking ten gunste van [eiseres] is vernietigd op grond van artikel 4:59 BW, althans voor recht te verklaren dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan de inhoud van het testament;
- met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6.
De kinderen leggen samengevat aan hun vorderingen ten grondslag hetgeen zij in conventie ten verwere hebben aangevoerd. Daarnaast stellen zij dat [eiseres] al in januari of februari 2015, dus kort na het overlijden van moeder, een relatie met erflater kreeg. Erflater was toen 80 jaar en [eiseres] 53 jaar. [eiseres] had op dat moment een zakelijke professionele relatie als hulpverleenster met erflater, die afhankelijk, zwak en verward was. Het aangaan van een affectieve relatie door [eiseres] als hulpverleenster is “not done” en in strijd met de beroepscode van de beroepsvereniging voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten. [eiseres] is om die reden ook ontslagen bij [naam 1] . Als beroepsbeoefenaar in de individuele gezondheidszorg kan [eiseres] geen rechten ontlenen aan het testament, aldus de kinderen.
3.7.
[eiseres] voert ten verwere aan hetgeen zij in conventie aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast stelt zij dat zij erflater al jaren kende voordat zij een relatie met hem kreeg, dat zijn mentale toestand goed was en dat van ongeoorloofde beïnvloeding door haar geen sprake was. Artikel 4:59 BW is niet van toepassing omdat [eiseres] niet BIG-geregistreerd was, erflater is overleden aan hartfalen terwijl [eiseres] hem niet verzorgde in verband met hartfalen en het testament niet is opgemaakt ten tijde van de zorg door [eiseres] als professional. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de kinderen in hun vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Uitleg van het testament
4.2.
Beoordeeld dient te worden hoe het testament moet worden uitgelegd. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW wordt daarbij allereerst gekeken naar de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk beoogt te regelen en de omstandigheden waaronder die wil is gemaakt.
De rechtbank de constateert dat erflater voor de gehuwde situatie enerzijds (uitsluitend) de kinderen tot erfgenamen benoemd en anderzijds de wettelijke verdeling in de zin van afdeling 3.1. van Boek 4 BW van toepassing heeft verklaard. Uit artikel 4:13 lid 1 BW blijkt dat voor die wettelijke verdeling vereist is dat de echtgenoot van erflater erfgenaam moet zijn. De benoeming van (uitsluitend) de kinderen tot erfgenamen en het van toepassing verklaren van de wettelijke verdeling stroken derhalve niet met elkaar. Daaruit blijkt dat bij het opmaken van het testament een fout is gemaakt waardoor het testament geen duidelijke zin heeft. Omdat het testament voor de gehuwde situatie geen duidelijke zin heeft mogen op grond van artikel 4:46 lid 2 BW – naast het testament, de verhoudingen die het kennelijk beoogt te regelen en de omstandigheden waaronder het is gemaakt – óók daden en gedragingen van erflater buiten het testament worden gebruikt voor de uitleg ervan.
Bij die uitleg zijn voor de gehuwde situatie twee mogelijkheden: ófwel de wettelijke verdeling is van toepassing en [eiseres] is per abuis niet tot mede-erfgename benoemd, ófwel [eiseres] is geen erfgename en de wettelijke verdeling is per vergissing van toepassing verklaard. Over die uitleg van het testament wordt als volgt overwogen.
4.3.
Het testament zelf en de omstandigheden waaronder het is gemaakt wijzen erop dat erflater voor ogen had dat [eiseres] beschermd moest worden tegen de kinderen. Dat blijkt niet alleen uit de regeling zoals die is opgesteld voor de ongehuwde situatie (het keuzelegaat en het legaat van vruchtgebruik), maar ook uit de regeling met betrekking tot het opeisen van de schuld uit de nalatenschap van moeder door de kinderen. Daarnaast wijzen de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt en de (als productie 2) door [eiseres] overgelegde gespreksaantekeningen van de notaris eveneens op bescherming van [eiseres] tegen de kinderen. Daarbij is van belang dat ten tijde van het passeren van het testament erflater en [eiseres] samenwoonden, erflater geen contact meer had met zijn kinderen en [eiseres] een praktijk was begonnen in de woning van erflater. Tegen die achtergrond is niet goed voorstelbaar dat erflater niets heeft willen regelen voor de situatie dat hij met [eiseres] zou trouwen – wat het geval is als ervan wordt uitgegaan dat de bepaling over de wettelijke verdeling ten onrecht in het testament is opgenomen. Eén en ander wijst erop dat de notaris is vergeten op te nemen dat [eiseres] erfgenaam zou worden. Dat strookt ook met de eigen verklaring van erflater, de toelichting bij het concept-testament van 3 december 2015 en de latere verklaring van de notaris. In de (als productie 5) door [eiseres] overgelegde verklaring van erflater zelf staat dat hij zijn kinderen onterft en [eiseres] zijn enige erfgenaam is. Hoewel hij in zijn testament zijn kinderen niet heeft onterfd, is het gelet op deze verklaring niet aannemelijk dat hij uitsluitend zijn kinderen tot erfgenamen wilde benoemen en [eiseres] niet. Dat geldt te meer nu in de toelichting van de notaris bij het concept-testament van 3 december 2015 voor de gehuwde situatie is vermeld dat de wettelijke verdeling van toepassing wordt verklaard. Ten slotte staat in de brief van (het kantoor van) de notaris van 14 februari 2020 dat [eiseres] door een omissie niet als mede-erfgenaam in het testament is vermeld.
Dat [eiseres] in het aanvullend testament tot afwikkelingsbewindvoerder is benoemd kan niet tot een ander oordeel leiden. Ten tijde van het opmaken van het aanvullend testament, op 28 juli 2016, waren erflater en [eiseres] nog niet gehuwd en de benoeming tot afwikkelingsbewindvoerder was voor die ongehuwde situatie zinvol omdat in die situatie de wettelijke verdeling niet van toepassing is. Uit die benoeming kan derhalve niet worden geconcludeerd dat in het testament opgenomen de wettelijke verdeling voor de huwelijkse situatie een omissie moet zijn geweest.
4.4.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat het de bedoeling van erflater is geweest om [eiseres] tot mede-erfgenaam te benoemen met toepassing van de wettelijke verdeling.
4.5.
[eiseres] stelt voorts dat het testament zó moet worden uitgelegd dat zij en de kinderen
tezamen en voor gelijke delentot erfgenamen zijn benoemd. Ter onderbouwing verwijst zij naar het concept van 3 december 2015 (productie 4) waarin dat voor zowel de gehuwde als de ongehuwde situatie is opgenomen. Bij het opstellen van het definitieve testament is dat volgens [eiseres] per ongeluk niet alleen voor de ongehuwde situatie gewijzigd maar ook voor de gehuwde situatie. De kinderen betwisten dat en stellen dat het concept van 3 december 2015 geen bewijs oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] gemotiveerd gesteld dat zij en de kinderen tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd terwijl de kinderen dat onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, zodat ervan uitgegaan wordt dat het de bedoeling was om [eiseres] met de kinderen tezamen en voor gelijke delen tot erfgenaam te benoemen.
4.6.
De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht is op grond van het voorgaande toewijsbaar als hierna volgend. De door de kinderen gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Overigens is in deze beoordeling voorbij gegaan aan stellingen van partijen over de wilsbekwaamheid van erflater. De kinderen hebben daarover in hun conclusie van antwoord/eis in reconventie opgemerkt dat het vreemd is dat de notaris niet (voldoende) onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflater. Zij hebben aan die stelling in het kader van hun onvoorwaardelijke eis in reconventie geen gevolgen verbonden of een beroep op artikel 3:33 of 4:43 BW gedaan, zodat beoordeling van de wilsbekwaamheid bij beoordeling van de onvoorwaardelijke vorderingen niet aan de orde is. Het voorgaande brengt met zich dat is voldaan aan de voorwaarde die aan de voorwaardelijke eis in reconventie is verbonden, zodat de rechtbank die vordering zal beoordelen als hierna volgend.
Beroep op 4:59 BW
4.7.
De kinderen stellen dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan het testament vanwege het bepaalde in (onder meer) artikel 4:59 BW. Op grond van artikel 4:59 lid 1 BW geldt dat beroepsbeoefenaren op het gebied van individuele gezondheidszorg die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, geen voordeel kunnen trekken uit een door diegene gedurende die zorg ten behoeve van die beroepsbeoefenaar gemaakt testament. Beoordeeld dient te worden of [eiseres] is aan te merken als een beroepsbeoefenaar is die zin.
4.8.
Van belang is dat de strekking van artikel 4:59 BW is dat de wetgever de patiënt heeft willen beschermen tegen de invloed van beroepsbeoefenaren op het gebied van individuele gezondheidszorg. Omdat patiënten afhankelijk zijn van die beroepsbeoefenaren kan hun invloed op de patiënt groot zijn. De wetgever zag hierin een gevaar dat zij hun positie zouden misbruiken door de patiënt ten gunste van zichzelf te beïnvloeden met betrekking tot diens op te maken testament. Om dit risico tegen te gaan heeft de wetgever in artikel 4:953 (oud) BW in eerste instantie
“geneesheren, heelmeesters, apothekers en andere personen, de geneeskunde uitoefenende, welke iemand gedurende de ziekte waaraan hij overleden is, bediend hebben”uitgesloten van bevoordeling bij testament van de zieke. Later, met de invoering van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG) heeft de wetgever deze bepaling veranderd en “beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg die iemand bijstand hebben verleend gedurende de ziekte waaraan hij is overleden” uitgesloten van bevoordeling bij diens testament. In de Memorie van Toelichting bij de Wet BIG (TK 1985-1986, nr. 3, p. 161) is over deze wijziging het volgende opgenomen:
“Strekking van dit artikel is het voorkomen van bevoordeling van categorieën van personen die, aangezien zij in nauw contact staan met de zieke, misbruik kunnen maken van hun positie.
Gelet op die strekking behoren onder die bepaling te vallen niet alleen de behandelende artsen en apothekers (…) maar ook alle andere beoefenaren van beroepen op het gebied van individuele gezondheidszorg, die de betrokkene bijstand hebben verleend.”
Met deze wetswijziging is het aantal beroepen dat werd genoemd in artikel 4:953 (oud) BW, thans 4:59 BW, uitgebreid. Gezien de toelichting op de wijziging wordt met de term beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg niet alleen geduid op de in artikel 3 van de Wet BIG met name genoemde beroepen, maar ook op alle overige beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die elders geregeld worden, al dan niet krachtens artikel 34 Wet BIG, zoals het beroep van verzorgende in de individuele gezondheidszorg.
4.9.
Uit de overgelegde stukken (met name productie 11 van de kinderen) blijkt dat erflater in de periode vanaf (in ieder geval) medio 2014 tot zijn overlijden hulpbehoevend was en niet zonder zorg kon. Zo was erflater na het overlijden van zijn vrouw in januari 2015 niet in staat structuur in zijn dag aan te brengen, op tijd te eten en zijn medicatie in te nemen. Vast staat [eiseres] in de periode van 15 oktober 2014 tot 13 april 2015 als zorgverlener bij thuiszorgorganisatie [naam 1] zorg aan erflater heeft verleend en na haar ontslag bij [naam 1] voor erflater is blijven zorgen. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij in verband daarmee PGB heeft aangevraagd voor erflater, waarmee zij de zorg voor erflater op zich heeft genomen en pas in de laatste periode van het leven van erflater daarnaast ook nog zorg heeft ingekocht bij een thuiszorgorganisatie. Nu [eiseres] vanaf april 2015 de – door PGB gefinancierde – zorg voor erflater op zich heeft genomen, gaat de rechtbank ervan uit dat zij ook op [datum 2015] , het moment waarop het testament werd opgemaakt, gezondheidszorg aan erflater verleende. [eiseres] heeft in elk geval ook niet gesteld dat dit anders was.
4.10.
[eiseres] betwist wel dat artikel 4:59 BW van toepassing is omdat zij niet BIG-geregistreerd was en de opleiding tot verpleegkundige niet had afgerond. De rechtbank is met de kinderen van oordeel dat het feit dat [eiseres] niet BIG-geregistreerd was en (nog) niet over het vereiste diploma voor ziekenverzorgster beschikte, niet relevant is bij de beantwoording van de vraag of zij als beroepsbeoefenaar op het gebied van individuele gezondheidszorg moet worden aangemerkt in de zin van artikel 4:59 BW. Gezien de strekking van het artikel is van belang dat zij er haar beroep van had gemaakt om individuele gezondheidszorg te verrichten. Zij verrichte als zodanig feitelijk gedurende meerdere jaren hetzelfde werk als gediplomeerde ziekenverzorgenden en daarmee bestond – met name ook toen [eiseres] vanaf 13 april 2015 de zorg voor erflater geheel op zich heeft genomen – in dezelfde mate afhankelijkheid en risico van beïnvloeding door [eiseres] van erflater. Niet valt in te zien waarom [eiseres] zonder diploma en BIG-registratie niet onder de werkingssfeer van artikel 4:59 BW valt, terwijl diegenen die hetzelfde werk doen met de vereiste papieren en met een BIG-registratie daar wél onder vallen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in verband met de zorg door [eiseres] PGB werd betaald en [eiseres] gedurende meerdere jaren in de thuiszorg/wijkverpleging heeft gewerkt. Overigens bestond het risico van beïnvloeding van erflater door [eiseres] te meer toen [eiseres] de zorg voor erflater geheel op zich had genomen als gevolg van het ontslag door [naam 1] – waarvan [eiseres] ter zitting heeft gesteld dat [naam 1] daartoe is overgegaan nadat de kinderen [naam 1] vragen hadden gesteld over haar relatie met erflater – en de kinderen na mei 2015 geen contact meer met erflater hadden – daargelaten wat de oorzaak daarvan was.
4.11.
Ten slotte dient te worden beoordeeld of is voldaan aan de in artikel 4:59 lid 1 BW gestelde voorwaarde dat [eiseres] erflater heeft bijgestaan gedurende de ziekte waaraan hij is overleden. De kinderen stellen daarover dat ook het overlijden aan de gevolgen van de ziekte – dus niet aan de ziekte zelf – met betrekking waartoe bijstand is verleend, valt binnen de reikwijdte van artikel 4:59 BW. [eiseres] voert als verweer aan dat erflater is overleden aan hartfalen en dat zij hem niet verzorgde in verband met hartfalen.
De kinderen hebben niet betwist dat erflater is overleden aan hartfalen, zodat dat als onweersproken vast staat. Beoordeeld dient derhalve te worden of [eiseres] erflater heeft verzorgd gedurende de periode dat hij hartproblemen had. Uit de als productie 11 door de kinderen overgelegde Anamnese Verpleging en Verzorging van [naam 1] blijkt dat erflater in de periode van medio 2014 tot april 2015 verschillende gezondheidsproblemen had en dat hij onder andere een nieuwe hartklep had als gevolg van verkalking (sclerose). Daarnaast is op het door [eiseres] als productie 10 overgelegde aanvraagformulier voor de medische beoordeling in het kader van wilsbekwaamheid ingevuld dat erflater op dat moment (eind mei 2015) onder behandeling is voor hartziekte. Daaruit concludeert de rechtbank dat [eiseres] erflater heeft verzorgd gedurende de periode dat hij hartproblemen had en dat zij hem mede in verband daarmee verzorgde.
4.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat aan alle bestanddelen van artikel 4:59 lid 1 BW is voldaan en dat [eiseres] geen voordeel kan trekken uit het testament van erflater. De voorwaardelijke eis in reconventie van de kinderen is daarom toewijsbaar als hierna volgend. De stellingen van de kinderen over wilsonbekwaamheid van erflater kunnen onbesproken blijven.
Proceskosten
4.13.
De kinderen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.495,03
4.14.
De door [eiseres] gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.15.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van de kinderen worden in verband met de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie begroot op € 543,00, zijnde de helft van € 1.086,00 (2,0 punten × tarief € 543,00) in verband met salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het testament van erflater van [datum 2015] zo moet worden uitgelegd dat daarin onder hoofdstuk 3 onder A zowel de kinderen als partner tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd,
5.2.
veroordeelt de kinderen in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.495,03, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt de kinderen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de kinderen niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat [eiseres] op grond van artikel 4:59 lid 1 BW geen rechten kan ontlenen aan de inhoud van het testament van erflater van [datum 2015] ,
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de kinderen tot op heden begroot op € 543,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.6 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
jo/db