ECLI:NL:RBGEL:2021:3266

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21_2892
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van de Opiumwet in de gemeente Nijmegen met betrekking tot een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers A en B tegen een besluit van de burgemeester van Nijmegen. De burgemeester had op 6 mei 2021 besloten om de woning van verzoekers te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er in de woning een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 is het verzoek besproken. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft en of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig is. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van middelen als bedoeld in de wet. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk is voor het beschermen van het woon- en leefklimaat en het herstellen van de openbare orde in de wijk. Ook is de sluiting evenredig, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoekers. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de sluiting kan niet eerder ingaan dan een week na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2892

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[Verzoeker A] en [Verzoekster B] , te [plaats A] , verzoekers(gemachtigde: mr. P.T.H. Janssen),

en

de burgemeester van de gemeente Nijmegen, (gemachtigde: mr. E. Terwindt).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2021 heeft de burgemeester de sluiting gelast van de woning aan [het adres A] in [plaats A] vanaf 28 juni 2021 voor de duur van drie maanden.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 22 juni 2021. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze zaak?
1. Deze zaak gaat over de last tot sluiting van de woning aan [het adres A] in [plaats A] (de woning) voor de duur van drie maanden. Verzoekers zijn huurders van deze woning.
1.1.
Naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem dat zich een in werking zijnde hennepkwekerij zou bevinden in de kruipruimte van de woning, is de woning op 23 maart 2021 doorzocht. Uit het op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 24 maart 2021 (hennepbericht) blijkt dat daarbij in een gedeelde aanbouw achter de garages van de [de adressen A en B] , in een grote houten kast, een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 25 hennepplanten. Ook werd er in een soort van bouwwerk tegen de buitenmuur van [het adres A] een doorgang gevonden naar een uitgegraven kruipruime onder de woning waar een niet in werking zijnde, maar wel volledig ingericht hennepkwekerij met gevulde potten zonder hennepplanten zijn aangetroffen. In beslag genomen zijn de 25 hennepplanten, 7 assimilatielampen, 3 koolstoffilters en een aan-/afzuigkap. Dit is nadien ook nog bevestigd in een bestuurlijke rapportage van 7 juni 2021.
1.2.
De burgemeester ziet hierin aanleiding te gelasten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Hij doet dit op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet omdat in de woning middelen als bedoeld in lijst II van deze wet aanwezig waren.
1.3.
Verzoekers zijn het niet eens met de last tot sluiting en zij hebben daartegen bezwaar gemaakt. Verzoekers willen daarnaast dat het besluit wordt geschorst. Daarom hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning. Hij beoordeelt daarbij of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekers hebben aangevoerd, de zogenoemde gronden, of de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Zo ja, dan beoordeelt hij vervolgens of de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van de woning mag overgaan en of de begunstigingstermijn zorgvuldig is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting van de woning?
3. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Dit volgt uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
3.1.
Voor toepassing van dit artikel van de Opiumwet hoeft niet vast komen te staan dat er in de woning in drugs is gehandeld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet weliswaar naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand, maar dat voldoende is dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig moet zijn. Dat betekent dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de aanwezigheid bestemd is voor drugshandel, maar niet dat er ook in de woning is gehandeld. [1]
3.2.
Tussen partijen is in beginsel niet in geschil dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hennepplanten en de overige zaken bevoegd is tot sluiting van de woning over te gaan.
Past de sluiting in het beleid van de burgemeester?
4. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
4.1.
De burgemeester heeft beleidsregels vastgesteld. [2] Volgens dit beleid wordt er van uitgegaan dat er bij Opiumwetdelicten in een woning sprake is van een ernstig geval, waardoor bij een eerste constatering van verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van drugs, dan wel wanneer er voorwerpen of stoffen voorhanden zijn voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs of grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden. Enkel indien er tevens sprake is van verzachtende indicatoren, zonder dat hier verzwarende indicatoren tegenover staan, dat wil zeggen dat er meer verzachtende indicatoren zijn dan verzwarende indicatoren, is er geen sprake meer van een ernstig geval en zal dus eerst gewaarschuwd worden.
4.2.
Volgens verzoekers is geen sprake van een ernstig geval. Er zijn slechts 25 hennepplanten aangetroffen. Dit aantal is ontoereikend voor bedrijfsmatige teelt. Verzoekers betwisten dat sprake was van een derde oogst. Verzoekers hebben de aangetroffen goederen tweedehands aangeschaft. Ook was geen sprake van gevaarzetting want de gemanipuleerde meter was de meter in de woning van de buren en de hennepkwekerij was geheel veilig aangesloten.
4.2.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de aangetroffen goederen (7 assimilatielampen, 3 koolstoffilters en een aan/afzuiginstallatie) blijkt dat er sprake was van een bedrijfsmatige hennepkwekerij. Deze goederen zijn allemaal gericht op optimalisering van het kweekproces en de oogst. Daarnaast heeft de burgemeester er ook terecht op gewezen dat nog sprake was van een uitgegraven kruipruimte die volledig voor hennepteelt was ingericht. Dat die kruipruimte er al heel lang zo was, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Verder mag de burgemeester uitgaan van de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal waarin wordt geconstateerd dat sprake is geweest van eerdere oogsten. Verzoekers hebben ook niet kunnen uitleggen hoe het mogelijk is dat de tweedehands lampen zijn verwijderd, vervoerd en opgehangen, zonder daarop eventuele stoflagen te doorbreken. Met betrekking tot de gevaarzetting hebben verzoekers ter zitting gesteld dat de politie die gevaarzetting zelf heeft veroorzaakt door de houten plaat met de schakelkasten van de muur te halen en de voorkant van de schakelkasten te verwijderen; pas daarna heeft de politie er een foto van gemaakt. De voorzieningenrechter acht dit niet aannemelijk, zodat de burgemeester de gevaarzetting voldoende aannemelijk heeft gemaakt met de bestuurlijke rapportage. Tot slot heeft de burgemeester terecht gesteld dat het feit dat de stroom vanuit een andere woning wordt afgetapt niet betekent dat er geen sprake is van brandgevaar/ aanrakingsgevaar. De stroomvoorziening is aangelegd ten behoeve van de kwekerij verzoekers. Dit betekent dat tegenover de verzachtende indicatoren van de relatieve kleine hoeveelheid hennepplanten en de woonfunctie die niet van ondergeschikte waarde is geworden, ook verzwarende indicatoren staan (bedrijfsmatig, meerdere oogsten dus langere periode van overtreding en gevaarzetting/aanrakingsgevaar). Op grond van het beleid heeft de burgemeester dan ook kunnen concluderen dat sprake is van een ernstig geval. De sluiting past daarmee in het beleid van de burgemeester.
4.3.
Verzoekers stellen dat ook verder conform het beleid een grondslag voor woningsluiting ontbreekt. Immers, in artikel 6 van de beleidsregel wordt het volgende opgemerkt:
'Niet tot een woning behoren die ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en ook niet als zodanig worden gebruikt en die vanaf buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden.'
De hennepkwekerij in kwestie is aangetroffen in een gedeelde aanbouw achter de garages van [de adressen A en B] , zo volgt ook uit het hennepbericht. Het betreft hier een ruimte die in het geheel niet voor bewoning is bestemd en ook niet als zodanig wordt gebruikt. Bovendien is de ruimte via een eigen ingang te betreden. Gelet daarop is sprake van een hennepkwekerij in een 'overig lokaal', zoals beschreven in 5.2 van de beleidsregel. Mocht toch sprake zijn van een sluiting, dan zal deze sluiting enkel kunnen zien op de betreffende aanbouw.
4.3.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt de burgemeester zich terecht op het standpunt dat schuurtjes en garages en aanbouwen op het erf van een woning tot die woning behoren. Dit geldt dus ook voor de ruimte achter de twee garages waar een keuken in is gebouwd en waar een strijkplank en strijkijzer stonden. Bovendien wijzen de aanwezige voorwerpen erop dat de ruimte daadwerkelijk voor een woonfunctie wordt gebruikt. De burgemeester gaat er dus terecht vanuit dat dit een voor bewoning bestemde ruimte is. In die ruimte was een ruimte afgetimmerd voor de hennepkwekerij. De ruimte voor de hennepkwekerij was dus onderdeel van de woning, zodat de burgemeester terecht de beleidsregels voor woningen heeft toegepast.
Had de burgemeester reden moeten zien om van dit beleid af te wijken?
5. De burgemeester moet vervolgens alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, zogenoemde bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De Afdeling is in haar uitspraak van 28 augustus 2019 ingegaan op het toetsingskader dat zij hanteert om dit te beoordelen. [3]
Is de sluiting noodzakelijk?
6. In de eerste plaats moet sluiting noodzakelijk zijn. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van het perceel noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen.
6.1.
Verzoekers stellen dat de sluiting niet noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Er is geen sprake geweest van feitelijke handel in of vanuit de woning. Ter plaatse is ook geen overlast of feitelijke drugshandel geconstateerd. Daarnaast is geen sprake van meldingen of andere signalen van overlast rond de woning. Evenmin zijn in de woning attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel in of vanuit de woning. Er was aldus geen sprake van een 'loop' naar de woning en de betrokken woning staat geenszins bekend als drugspand, zodat er geen noodzaak is om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. De betrokken woning ligt ook niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Er is verder geen sprake van recidive. Uit het hennepbericht volgt dat cliënten geen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet.
Verzoekers hebben inmiddels maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. De kruipruimte is in april 2021 afgevuld met zand, zodat de ruimte niet langer kan worden gebruikt voor het telen van hennep.
6.2.
De burgemeester heeft met de bestuurlijke rapportage van 7 juni 2021 aangetoond dat in de straat en in de wijk van verzoekers meerdere overtredingen van de Opiumwet zijn geconstateerd, met dezelfde werkwijze, namelijk een hennepkwekerij in een uitgegraven kruipruimte. Ter zitting heeft de burgemeester meegedeeld dat hij recentelijk nog meer bestuurlijke rapportages over deze wijk heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan die mededeling te twijfelen. De burgemeester heeft zich hiermee voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het een voor drugs kwetsbare wijk is en hecht er terecht belang aan dat in deze wijk een duidelijk signaal aan de buitenwereld en de eventueel betrokken drugscriminelen kenbaar wordt gemaakt dat het ongeoorloofd is dat een pand dient als locatie om drugs te verbouwen of anderszins te creëren. De omstandigheden waar verzoekers op hebben gewezen, maken dit niet anders.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om te concluderen dat sluiting niet meer noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat in deze wijk te beschermen en de openbare orde te herstellen.
Is de sluiting evenredig?
7. Naast noodzakelijk moet de sluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is van belang wat de gevolgen zijn van de sluiting voor verzoekers.
7.1.
Verzoekers voeren hierover aan dat een woningsluiting inhoudt dat [Verzoekster B] drie maanden lang in een niet aangepast woonruimte moet verblijven waardoor haar pijnklachten naar verwachting zullen toenemen. Zij heeft ernstige pijnklachten in haar rug en is bekend met fibromyalgie. Zij staat onder behandeling van het pijnbehandelcentrum van de Sint Maartenskliniek en de woning is voor haar aangepast. Ook zal de autistische hond van verzoekers veel last hebben van de nieuwe woonomgeving. Het is verzoekers tot op heden ook niet gelukt vervangende woonruimte te vinden. Door Covid-19 kunnen zij niet bij familie en vrienden terecht. Ook ontbreekt het hen aan financiële mogelijkheden om ergens anders tijdelijk woonruimte te huren. Verzoekers moeten rondkomen van een bijstandsuitkering. De bijstandsuitkering is medio april 2021 door de gemeente opgeschort en verzoekers zijn afhankelijk van geldleningen van familie en vrienden.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Inherent aan een sluiting is dat geen gebruik kan worden gemaakt van de woning en dat dus andere woonruimte moet worden gezocht. Dit is op zichzelf dus geen bijzondere omstandigheid. Uit de door verzoekers overgelegde medische stukken en foto’s van de woning blijkt niet van aanpassingen waardoor sprake is van medische gebondenheid aan de woning. De burgemeester heeft er terecht op gewezen dat een toilet ook tijdelijk kan worden verhoogd met een toiletverhoger en dat tegenwoordig een inloopdouche standaard is in de meeste woningen. Dat verzoekers de woning niet verder hebben hoeven aanpassen omdat [Verzoeker A] [Verzoekster B] dagelijks in alles ondersteunt, maakt dit niet anders. Die ondersteuning kan hij haar ook blijven bieden in een tijdelijk andere woonruimte. Verder leidt de voorzieningenrechter af uit de brief van de dierenarts dat het weliswaar niet wenselijk is als de hond tijdelijk naar een andere omgeving moet, maar de hond kan wel bij zijn vertrouwde baasjes blijven. Ook daaruit kan dus geen noodzakelijke gebondenheid aan de woning worden afgeleid. Daarnaast zijn de maatregelen ten aanzien van het COVID-19 virus zodanig versoepeld dat dit ook geen belemmering meer vormt om tijdelijk bij familie of vrienden te verblijven. Verder is niet gebleken dat er daadwerkelijk inspanningen zijn verricht om bij vrienden en familie tijdelijk onderdak te vinden. De burgemeester heeft het met de tijdelijke sluiting te dienen algemeen belang, dan ook zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekers om de woning te bewonen. Het enkele feit dat verzoekers in een moeilijke financiële positie zouden zitten maakt niet dat het besluit om die reden onevenredig is. Voor zover verzoekers nog stellen dat een sluiting niet slechts tijdelijke gevolgen heeft, maar ook meer permanent omdat de sluiting in het kadaster zal worden geregistreerd op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken en hun verhuurder of eventuele toekomstige verhuurders hier mogelijk consequenties aan verbinden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat dit een reëel risico is.
7.3.
Verzoekers hebben verder nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat ondanks de aanwezigheid van een hennepkwekerij op [het adres C] , die woning niet tijdelijk wordt gesloten.
7.4.
De burgemeester heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat geen sprake is van een vergelijkbaar geval, omdat die bewoners met stukken hebben aangetoond dat sprake is van gebondenheid aan de woning op medische gronden. In verband met de privacy kan de burgemeester niet meer zeggen over de omstandigheden, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester hiermee voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gelijk geval.
7.5.
Alles overwegend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit evenredig is. De burgemeester hoefde dus niet af te zien van sluiting.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
8. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. De burgemeester heeft ter zitting aangegeven dat de sluiting niet eerder in zal gaan dan een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze termijn te verlengen.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362 en 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148
2.Beleidsregel Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, laatst gewijzigd op 10 september 2019 en bekendgemaakt in Gemeenteblad nr. 221530.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.