ECLI:NL:RBGEL:2021:3161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/05/383843 / HZ ZA 21-62
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid en vernietiging van testament in erfrechtelijke geschil met betrekking tot tussenbeidekomende partij

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een erfrechtelijk geschil tussen [eisende partij] en de stichting Vrienden van de Molenberg. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Hupkes, vorderde de nietigheid van een testament dat op 19 november 2014 was opgemaakt door erflaatster, die op 20 april 2019 overleed. De eiseres stelde dat het testament onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand was gekomen, en dat de stichting Vrienden van de Molenberg, die als enig erfgename was benoemd, een verboden partij was in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een geestelijke stoornis die de wilsbekwaamheid van erflaatster zou hebben beïnvloed. Bovendien werd vastgesteld dat Vrienden van de Molenberg geen tussenbeidekomende partij was, omdat er geen personele unie bestond tussen de stichting en het verzorgingshuis waar erflaatster verbleef.

De rechtbank verklaarde de eiseres niet ontvankelijk in haar vorderingen tot schorsing van de executie en terugbetaling van reeds betaalde bedragen, omdat deze vorderingen tegen de verkeerde partij waren ingesteld. De rechtbank wees de overige vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.753,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/383843 / HZ ZA 21-62
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de stichting
VRIENDEN VAN DE MOLENBERG,
gevestigd te Groenlo,
gedaagde,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Vrienden van de Molenberg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 april 2021,
  • de brief zijdens Vrienden van de Molenberg van 30 april 2021 met daaraan gehecht de ruimschootsverklaring van de executeur,
  • de brief zijdens Vrienden van de Molenberg van 4 mei 2021 met daaraan gehecht het arrest van het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 30 maart 2021 in de procedure tussen [eisende partij] en de executeur mr. [executeur] ,
  • productie 22 zijdens [eisende partij] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling ter zitting van 31 mei 2021, waarvan onderdeel uitmaken de door mr. Schepel voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 april 2019 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) zonder achterlating van nakomelingen. Erflaatster was weduwe van [betrokkene1] ; een broer van de grootmoeder van [eisende partij] . [eisende partij] is aldus het achternichtje van erflaatster via de familiaire band van erflaatsters overleden echtgenoot.
2.2.
Vrienden van de Molenberg heeft blijkens haar statuten (productie 8, [eisende partij] ) ten doel:
“(…) a. het bevorderen van het welzijn van de bewoners van het woonzorgcentrum en verpleeghuis “de Molenberg” te Groenlo, zowel direct als indirect, voor zover hierin niet op andere wijze kan worden voorzien;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. (…)”.
2.3.
Erflaatster heeft de laatste jaren van haar leven verbleven in het verzorgingshuis “De Molenberg” te Groenlo (hierna; het verzorgingshuis).
2.4.
Het verzorgingshuis wordt blijkens een uittreksel van het Handelsregister (productie 1, Vrienden van de Molenberg) geëxploiteerd door Stichting Zorgcombinatie Marga Klompé.
2.5.
De bestuurders van Vrienden van de Molenberg zijn niet tevens bestuurder van het verzorgingshuis of de stichting die dit verzorgingshuis exploiteert noch zijn zij in loondienst bij deze stichting.
2.6.
Op 1 januari 2010 had erflaatster een bedrag van € 491.363,33 op haar bankrekening staan. Op 31 december 2014 had erflaatster een bedrag van € 31.098,82 op haar bankrekening staan.
2.7.
Op 25 mei 2010 heeft erflaatster een hersenbloeding gehad ten gevolge waarvan zij niet langer zelfstandig kon blijven wonen en halfzijdig verlamd is geraakt.
2.8.
Op 1 juli 2010 heeft erflaatster een notariële volmacht laten verlijden (productie 2, [eisende partij] , hierna de volmacht) ten gunste van [eisende partij] op basis waarvan zij een algemene volmacht verschafte aan [eisende partij] zoals bedoeld in artikel 3:62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op basis van deze volmacht heeft [eisende partij] de financiën van erflaatster verzorgd.
2.9.
De bankafschriften van de bankrekening van erflaatster zijn vanaf 1 juli 2010 aan [eisende partij] toegezonden.
2.10.
Op 23 december 2010 heeft erflaatster een testament laten verlijden (productie 3, [eisende partij] ) waarin zij [eisende partij] als enig erfgename heeft benoemd (hierna: het oude testament).
2.11.
In of omstreeks september 2014 zijn door een verzorgende van het verzorgingshuis voor en namens erflaatster bij de Rabobank bankafschriften opgevraagd van de bankrekening van erflaatster.
2.12.
Per 1 oktober 2014 heeft erflaatster de volmacht via de notaris ingetrokken.
2.13.
Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de notaris de afschriften van de spaarrekening van erflaatster vanaf begin 2013 tot dat moment namens erflaatster opgevraagd bij de bank.
2.14.
Op 3 november 2014 heeft de notaris een concept testament en toelichting daarop verzonden aan erflaatster.
2.15.
Op 19 november 2014 heeft erflaatster een testament laten verlijden (productie 4, [eisende partij] , hierna: het testament) waarin zij haar eerdere wilsbeschikkingen herroept en Vrienden van de Molenberg heeft benoemd als enig erfgename en notaris mr. [executeur] heeft benoemd tot executeur (hierna: de executeur).
2.16.
Bij beschikking van de rechtbank van 27 juli 2015 (productie 13, [eisende partij] ) is erflaatster op eigen verzoek onder bewind gesteld met benoeming van de heer [bewindvoerder] tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
2.17.
De bewindvoerder heeft namens erflaatster op 7 oktober 2015 aangifte gedaan tegen [eisende partij] wegens verduistering. Deze aangifte heeft geresulteerd in een strafzaak tegen [eisende partij] waarin op 26 maart 2020 uitspraak is gedaan bij vonnis van de politierechter waarbij [eisende partij] wegens verduistering, meermaals gepleegd, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. Tegen deze uitspraak heeft [eisende partij] hoger beroep ingesteld dat thans aanhangig is.
2.18.
De bewindvoerder is namens erflaatster een civiele procedure gestart jegens [eisende partij] waarbij de bewindvoerder betaling vorderde van een bedrag van [eisende partij] aan erflaatster omdat [eisende partij] toerekenbaar tekort geschoten zou zijn in de uitvoering van de beheersovereenkomst met erflaatster dan wel dat zij gelden zonder rechtsgrond van erflaatster had besteed voor zichzelf dan wel dat zij misbruik heeft gemaakt van omstandigheden.
2.19.
Op 6 september 2017 (productie 15, [eisende partij] ) heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen vonnis gewezen in de in r.o. 2.18 genoemde civiele procedure en heeft [eisende partij] onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 357.910,43. [eisende partij] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden (hierna: het hof).
2.20.
In een e-mail van de advocaat van de bewindvoerder aan de advocaat van [eisende partij] van 14 september 2017 (productie 16, [eisende partij] ) in de civiele procedure is, onder meer, het volgende geschreven:
“(…) Daarnaast spelen er bij mevrouw [erflaatster] ook cognitieve beperkingen die er toe leiden dat [erflaatster] moeite heeft met veranderingen.
Mevrouw [erflaatster] heeft niet zonder reden een bewindvoerder en een mentor.
De door de Mentor beschreven geestelijke gesteldheid van mevrouw [erflaatster] is typerend: Mevrouw leeft, samen met haar knuffelhond [naam hond] , in een heel klein wereldje en is daar tevreden mee”. “(…)”.
2.21.
Hangende de civiele procedure in hoger beroep is erflaatster overleden. De procedure is – nadat het hof een door [eisende partij] opgeworpen schorsing heeft verworpen - voortgezet door de executeur.
2.22.
Het hof heeft op 30 maart 2021 tussenarrest gewezen in de civiele procedure (nagezonden ongenummerde productie Vrienden van de Molenberg) tussen de executeur en [eisende partij] waarbij de executeur bewijs wordt opgedragen ten aanzien van de overboeking van een bedrag van € 120.000,00. Voor het overige heeft het hof de vorderingen van de executeur, waartoe reeds in eerste aanleg was veroordeeld zoals genoemd in r.o. 2.13. toewijsbaar geacht.
2.23.
Vrienden van de Molenberg heeft de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Blijkens een door Vrienden van de Molenberg in het geding gebrachte ruimschootsverklaring van de executeur behoeft de nalatenschap niet te worden vereffend.
2.24.
In een e-mail van de notaris (executeur) aan de advocaat van Vrienden van de Molenberg van 18 maart 2021 (productie 3, Vrienden van de Molenberg) is onder meer het volgende geschreven:
“(…) Inzake de totstandkoming van het testament van mevrouw [erflaatster] (overleden op 20 april 2019) kan ik u het volgende bevestigen.
Vooraf kan ik u melden dat testatrice sinds september 2009 bij mij bekend is.
Testatrice woonde destijds in verzorgingstehuis De Zonnekamp in Zelhem.
Omdat zij ook toen niet mobiel was heb ik haar in haar appartement een paar keer bezocht en ook bij haar thuis de benodigde stukken samen met haar gepasseerd.
Vervolgens is mevrouw [erflaatster] verhuisd naar de [adres] .
Ook daar heb ik haar verschillende keren bezocht.
Voor het eerst omstreeks december 2010.
Samen met haar hebben wij toen enkele zaken geregeld en getekend.
Vervolgens heb ik samen met testatrice haar laatste testament gepasseerd op 19 november 2014.
Ter zake van de totstandkoming van dit laatste testament kan ik u bevestigen dat ik haar op vrijdag 26 september 2014 in Groenlo heb bezocht voor het bespreken van de beoogde inhoud.
Mevrouw [erflaatster] kon mij duidelijk vertellen dat het bestaande testament zo snel mogelijk moest komen te vervallen en zij vertelde mij kort en krachtig hoe de inhoud van haar testament voortaan zou moeten luiden.
Testatrice vertelde mij en liet mij blijken dat zij erg boos was op haar nichtje, wie zij zo goed had vertrouwd. Het vertrouwen was geschaad en omgeslagen in wantrouwen.
Mevrouw [erflaatster] liet mij zeer duidelijk weten dat zij inmiddels haar testament wilde regelen. Zij was boos en strijdbaar. Voorts liet zij mij daarbij weten dat de aan het nichtje verleende volmacht moest worden ingetrokken en dat ik voor haar een oplossing zou zoeken voor het beheer van haar bankrekening/administratie.
Op 3 november 2014 heb ik het concept-testament aan haar per post doen toekomen. Vervolgens heb ik haar op 19 november 2014 in Groenlo bezocht voor het passeren van haar testament.
Naar mijn overtuiging kon mevrouw [erflaatster] bij het bespreken en passeren van haar laatste testament steeds goed haar wil aan mij verklaren. “(…)”.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de uiterste wilsbeschikking, opgemaakt op 19 november 2014, nietig is, omdat het testament onder invloed van een stoornis in de geestvermogens tot stand is gekomen, althans om deze uiterste wilsbeschikking te vernietigen;
II. voor recht zal verklaren dat Vrienden van de Molenberg een entiteit is die ingevolge artikel 4:59 lid 2 BW geen voordeel kan trekken uit het testament van 19 november 2014;
III. voor recht zal verklaren dat de nalatenschap dient te worden afgewikkeld en verdeeld conform het testament van 23 december 2010;
IV. Vrienden van de Molenberg zal verbieden het vonnis van de Rechtbank Gelderland van 6 september 2017 in de zaak met nummer C/05/304655 / HZ ZA 16-273 en het nog te wijzen arrest van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden in de zaak met nummer 200.240.324/01 verder te executeren en de ingevolge dat vonnis en/of arrest gelegde of nog te leggen beslagen op te heffen;
V. Vrienden van de Molenberg zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen is betaald ter voldoening aan het hiervoor bedoelde vonnis en arrest;
VI. Vrienden van de Molenberg zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering tot nietigverklaring ten grondslag dat erflaatster haar wil niet meer kon bepalen ten tijde van het verlijden van het testament. Indien dit niet komt vast te staan vordert [eisende partij] – zo de rechtbank begrijpt en ter zitting is toegelicht – dat het testament wordt vernietigd omdat Vrienden van de Molenberg een zogenaamde “verboden partij” is althans een tussenbeide komende partij, zodat de erfstelling ten gunste van Vrienden van de Molenberg vervalt.
In de andere procedures over de nalatenschap van erflaatster zijn reeds vonnissen gewezen en/of is arrest gewezen. Hiervan vordert [eisende partij] schorsing van de executie.
3.3.
Vrienden van de Molenberg voert ten verwere aan dat erflaatster weliswaar onder bewind is gesteld in 2015 maar dat zij ten tijde van het verlijden van het testament nog wel zeer degelijk in staat was haar wil te bepalen. Erflaatster heeft [eisende partij] bewust onterfd. Er is geen enkele aanwijzing dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen. Ten aanzien van de vernietiging voert Vrienden van de Molenberg aan dat [eisende partij] geen belang heeft bij deze vordering. Vorderingen IV en V zijn ingesteld jegens de verkeerde partij; de executeur is immers de wederpartij van [eisende partij] in genoemde procedures. Vrienden van de Molenberg concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisende partij] in de kosten en nakosten van deze procedure vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis, zulks uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

Nietigheid

4.1.
[eisende partij] heeft vernietiging gevorderd van het testament. Indien vast komt te staan dat een met de verklaring overeenstemmende wil van iemand wordt geacht te ontbreken omdat deze een geestelijke stoornis had zoals bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW, is het gevolg op grond van artikel 3:34 lid 2 BW dat de rechtshandeling vernietigbaar is, tenzij het om een eenzijdige rechtshandeling gaat die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, deze rechtshandeling wordt door het ontbreken van de wil nietig. Onder deze laatste regel valt een testament.
4.2.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat geen curatele of bewind was ingesteld op het moment dat het testament is verleden. Erflaatster was dus handelingsbekwaam op dat moment. Of erflaatster ook wilsbekwaam was, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van art. 3:34 lid 1 BW. Art. 3:34 BW volgt op art. 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Art. 3:34 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling aan nietigheid of vernietigbaarheid blootstaat als de betrokkene niet in staat was zijn voor die rechtshandeling vereiste wil te bepalen. Voor toepassing van art. 3:34 BW is vereist dat sprake is van een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. Is die aanwezig, dan wordt de voor de rechtshandeling vereiste wil geacht te ontbreken indien (i) de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of (ii) indien de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. De wil wordt dus geacht te hebben ontbroken als een stoornis aanwezig is en één van deze twee omstandigheden zich heeft voorgedaan. Dit betekent dat zowel de stoornis dient te worden bewezen als het feit dat de stoornis een redelijke waardering van de belangen belette. Uitganspunt is dat degene die zich op art. 3:34 BW beroept dit alles moeten stellen en zo nodig bewijzen. Op grond van deze hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rust deze bewijslast op [eisende partij] .
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] onvoldoende heeft gesteld om te worden toegelaten tot het door haar aangeboden bewijs. Het voornaamste argument dat [eisende partij] heeft aangevoerd om te onderbouwen dat erflaatster haar wil ten tijde van het verlijden van het testament niet meer kon bepalen is dat er een gering tijdsverloop bestaat tussen het moment van verlijden van het testament en de onderbewindstelling van erflaatster in 2015. Daarmee heeft [eisende partij] kennelijk gepoogd te stellen dat erflaatster dement was (geestelijke stoornis) en dat dit haar vermogen om de wil te bepalen heeft belet. Daarbij heeft [eisende partij] overigens geen onderbouwing in het geding gebracht maar gesteld dat de enkele onderbewindstelling die acht maanden ná het testament volgde voldoende is voor de rechtbank om voorshands van de juistheid van haar stelling uit te gaan dan wel aanleiding moet zijn voor de rechtbank om op grond van artikel 22 Rv het rechtbankdossier van erflaatster in de bewindzaak op te vragen.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van een voorshands bewezenverklaring uit te gaan. Een dergelijk voorshands oordeel is bedoeld voor het geval dat de partij die de bewijslast draagt, voldoende heeft aangedragen om de rechter tot een positieve bewijsbeslissing te brengen. Eventueel aanvullende of ontbrekende bewijsmiddelen, die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, liggen dan in het domein van de wederpartij, die daarom de gelegenheid krijgt tegenbewijs te leveren omdat de rechter op grond van het beschikbare materiaal het bewijs 'voorshands' of 'voorlopig' al geleverd acht. Dit laat onverlet dat er voldoende onderbouwd gesteld moet zijn om tot een dergelijk oordeel te kunnen komen. [eisende partij] heeft naast de verwijzing naar de bewindprocedure echter helemaal niets aangevoerd dat kan leiden tot het (voorshands)oordeel dat erflaatster medio 2014 niet meer in staat was haar wil te bepalen. Zij heeft gewezen op een “medische brief” uit 2009 waarin gewag wordt gemaakt van gedragsproblemen. Dit kan een teken zijn van beginnende dementie, aldus [eisende partij] . Deze enkele stelling is niet nader onderbouwd. De medische brief maakt geen verdere melding van cognitieve problemen. Ook het feit dat [eisende partij] zich beroept op het oude testament dat verleden is in 2010 geeft aanleiding om aan te nemen dat in 2010 erflaatster nog wél in staat was haar wil te bepalen. De brief uit 2009 is dus onvoldoende onderbouwing van [eisende partij] stelling.
4.5.
Ook het beroep op de aangifte die de bewindvoerder heeft gedaan kan [eisende partij] niet baten. De verklaring van de bewindvoerder dat hij niet weet wie de erfgenaam is, zegt niets over de geestelijke gesteldheid van erflaatster. [eisende partij] lezing van deze verklaring dat erflaatster niet meer wist wie erfgenaam was, is haar eigen invulling en mist bovendien iedere feitelijke grondslag. Deze aangifte kan mitsdien niet dienen tot onderbouwing van [eisende partij] stelling. Ook de in r.o. 2.20 geciteerde e-mail geeft geen onderbouwing van de geestelijke gesteldheid van erflaatster medio 2014. De e-mail dateert van ruim drie jaar later en bevat geen verklaring over de situatie in 2014.
4.6.
Al met al baseert [eisende partij] haar vordering tot nietigverklaring op de aanname dat het bewinddossier een medische verklaring bevat waaruit zou moeten blijken dat erflaatster niet meer in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank neemt in overweging dat op grond van 3:32 BW juncto 4:55 BW een onderbewindgestelde een testament kan laten verlijden. Een onderbewindstelling brengt dan ook niet met zich dat de wil om te kunnen komen tot het aangaan van een dergelijke rechtshandeling steeds ontbreekt. Dat het bewinddossier een medische verklaring bevat waaruit dit wel zou volgen vindt geen steun in het door [eisende partij] aangevoerde. Het had op haar weg gelegen om onderbouwing van haar stelling te vergaren en te geven. Te meer in deze situatie waarin [eisende partij] naar eigen zeggen nauw betrokken was met het wel en wee van haar oudtante en haar op regelmatige basis zag. Er is evenwel geen enkel feit aangevoerd uit deze intensieve contacten die ertoe kunnen leiden dat geoordeeld kan worden dat [eisende partij] voldoende heeft gesteld. [eisende partij] heeft ook zelf geen procedure gevoerd om documentatie in handen te krijgen over de geestelijke gezondheid van erflaatster noch heeft zij voorlopige getuigenverhoren geëntameerd. Dit alles komt voor haar risico. Een voorshands oordeel op basis van een mogelijke– zich bij een andere afdeling van deze rechtbank bevindend – medische verklaring in een bewinddossier wordt niet gegeven.
4.7.
De rechtbank ziet mede in het licht van het bovenstaande evenmin aanleiding om gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid om het dossier op te vragen. Hiertoe geeft het overig gestelde namelijk geen grond. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat Vrienden van de Molenberg heeft aangevoerd dat erflaatster heel goed wist wat zij deed en dat dit ook uit het verloop van de feiten blijkt. Het onbetwiste feit dat erflaatster zelf bewindvoering heeft verzocht en de onbetwiste verklaring van de notaris sluiten hierbij aan. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende grondslag is om te oordelen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament, leed aan een geestelijke stoornis en dat deze stoornis een redelijke waardering van haar bij deze handelingen betrokken belangen belette. De gevorderde verklaring voor recht die strekt tot nietigheid van het testament zoals verwoord in vordering I zal derhalve ook niet gegeven worden. Dit brengt met zich dat de onder III. gevorderde verklaring voor recht evenmin zal worden gegeven.
Vernietiging – belang en tussenbeidekomende partij
4.8.
[eisende partij] heeft gesteld dat Vrienden van de Molenberg onbevoegd is om te erven op grond van 4:59 BW. Zoals door [eisende partij] ter zitting nader toegelicht – en zo Vrienden van de Molenberg ook heeft begrepen blijkens haar conclusie van antwoord – stelt zij dat Vrienden van de Molenberg een tussenbeidekomende persoon is zoals bedoeld in artikel 4:62 lid 2 BW.
4.9.
Op basis van artikel 4:59 lid 2 BW kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikking die door iemand gedurende een verblijf in die instelling te zijnen gunste is gemaakt. Artikel 4:62 lid 2 BW bepaalt dat een beschikking ten behoeve van een tussenbeidekomende persoon op gelijke wijze vernietigbaar is als een (beschikking) ten behoeve van de uitgesloten persoon zelf. De rechtbank dient te beoordelen of Vrienden van de Molenberg in dit geval een tussenbeidekomende persoon is en de erfstelling moet worden vernietigd. De strekking van artikel 4:62 lid 2 BW is te voorkomen dat een erflater uiterste wilsbeschikkingen maakt met de bedoeling dat de daarin begunstigde personen het aan hen vermaakte doen strekken ten voordele van een persoon als bedoeld in de zogeheten ‘verboden beschikkingen’ van de artikelen 57-59 en 61 BW (HR 5 maart 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB6989, NJ 1966/426).
4.10.
Voordat de rechtbank toekomt aan beoordeling van bovenstaand bestaat aanleiding om eerst in te gaan op het gebrek aan belang aan de zijde van [eisende partij] zoals dit door Vrienden van de Molenberg is aangevoerd. Vrienden van de Molenberg stelt met recht dat uit artikel 4:62 lid 1, tweede zin, BW volgt dat de vernietiging relatief is. Dit leidt ertoe dat indien Vrienden van de Molenberg geldt als tussenbeidekomende persoon de wilsbeschikking ten gunste van Vrienden van de Molenberg vernietigd zal worden. Voor het overige zal het testament – dat immers de onaangetaste en geldige wilsverklaring van erflaatster bevat – in stand blijven. Dit betekent dat de herroeping van haar eerdere testamenten ook in stand blijft. Zoals uit de feiten blijkt is [eisende partij] geen familie van erflaatster via de bloedlijn en is zij ingeval de nalatenschap van erflaatster bij wettelijk versterferfrecht afgewikkeld dient te worden géén erfgename. [eisende partij] heeft aangevoerd dat zij een emotioneel belang heeft bij haar vordering omdat ze de erfstelling niet kan begrijpen. Ze heeft aangevoerd dat haar oudtante Vrienden van de Molenberg helemaal niet kende en dat zij zich niet kan indenken dat erflaatster deze stichting wilde bevoordelen. Dit had ze beter gesnapt als het de kerk of een ander goed doel was maar Vrienden van de Molenberg begrijpt ze niet. In lijn met vaste rechtspraak kan een zuiver emotioneel belang – dat slechts resteert als [eisende partij] geen erfgename is – niet worden aangemerkt als voldoende belang nu overige bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld noch zijn gebleken. Bovendien zou met de vernietiging van de erfstelling de vraag van [eisende partij] onbeantwoord blijven; slechts de gevolgen zouden veranderen. Al met al heeft [eisende partij] geen belang bij haar vordering I, zodat deze zal worden afgewezen. Dit lot treft ook vordering II.
4.11.
Daar komt bij dat de vordering van [eisende partij] indien deze inhoudelijk zou worden beoordeeld evenmin zou leiden tot vernietiging van de beschikking ten gunste van Vrienden van de Molenberg. Erflaatster heeft een zuivere erfstelling opgesteld zonder last. Vrienden van de Molenberg is een stichting die onafhankelijk opereert van het verzorgingshuis. Hoewel zij zich inzet voor het welzijn van de bewoners is niet gebleken dat de nalatenschap in dit geval via een omweg bij het verzorgingshuis terecht komt of aan haar wordt afgestaan. Ter zitting heeft Vrienden van de Molenberg toegelicht dat zij ruchtbaarheid geeft aan haar bestaan onder bewoners en ook activiteiten organiseert om gelden op te halen. Zij besteedt haar geld aan zaken voor de bewoners van De Molenberg. Dit betreft aanvragen van behandelaars en zijn dingen die niet binnen de normale bedrijfsvoering van de zorginstelling vallen of daaruit worden bekostigd. Zo keurde zij de bouw van een veranda af omdat dit tot het vastgoed en daarmee tot de bedrijfsvoering van het verzorgingshuis behoort maar keurde zij de aanschaf van een electrocar voor extra vervoer en spellen voor een “tovertafel” goed. De gelden komen derhalve ten goede aan de bewoners en niet aan de exploitant van het verzorgingshuis. Hierbij neemt de rechtbank ook in haar beoordeling mee dat er geen personele unie bestaat tussen de besturen van het verzorgingshuis en Vrienden van de Molenberg en dat bij het staken van Vrienden van de Molenberg het batig saldo ten goede komt aan een stichting met een soortgelijk doel maar niet ten gunste zal vallen aan het verzorgingshuis. Vrienden van de Molenberg is hiermee geen tussenbeidekomende persoon.
Schorsing executie en vordering tot terugbetaling
4.12.
[eisende partij] heeft onder IV. en V. – kort gezegd – schorsing van de executie gevorderd en terugbetaling van reeds betaalde sommen uit hoofde van de civiele procedure. Nog daargelaten of de gevorderde executie van een nog te wijzen arrest voor toewijzing in aanmerking zou komen in een procedure als de onderhavige, staat vast dat de procedures waarvan [eisende partij] thans schorsing van de executie vordert zijn gevoerd tussen haar en de executeur. [eisende partij] heeft derhalve de vorderingen jegens de verkeerde persoon ingesteld en zal niet ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van reeds betaalde sommen (V. petitum).
Kosten
4.13.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vrienden van de Molenberg worden vastgesteld op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 1.753,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisende partij] niet ontvankelijk in haar vorderingen IV. en V.,
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Vrienden van de Molenberg vastgesteld op € 1.753,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang veertien dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.