ECLI:NL:RBGEL:2021:3088

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
05.255305.19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontbindingszaak

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontbindingszaak waarbij een 33-jarige vrouw en twee mannen van 39, 46 en 55 jaar oud zijn veroordeeld tot het betalen van bedragen aan de Staat. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van € 12.000,- aan de Staat voor de vrouw en € 10.500,- voor de 55-jarige man. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft geschat op € 138.904,-, maar dit bedrag is later aangepast naar € 12.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij de productie van xtc-pillen en dat zij uit deze betrokkenheid wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De verdediging heeft betoogd dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, maar de rechtbank heeft dit niet aannemelijk geacht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.000,- moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op 95 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05.255305.19 (ontneming)
Datum uitspraak : 17 juni 2021
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht in Nieuwersluis.
Raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat in Arnhem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft het wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde aanvankelijk geschat op € 138.904,-.

2.De procedure

Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de vordering ter zitting heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden. De raadsman heeft daarbij onder meer gesteld dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel is, omdat veroordeelde is vrijgesproken van de verkoop van xtc-pillen.
De officier van justitie heeft in reactie hierop in zijn conclusie betoogd dat gelet op de vrijspraak voor de verkoop van xtc-pillen de grond onder de oorspronkelijke (en nadien nog gewijzigde) berekening is komen te vervallen. De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het niettemin aannemelijk is dat veroordeelde voordeel heeft genoten. Hij gaat ervan uit dat veroordeelde voor haar werkzaamheden een beloning heeft ontvangen. Gelet op een uitspraak van het gerechtshof ’s Hertogenbosch heeft de officier van justitie het voordeel geschat op € 500,- per week. Nu de bewezenverklaarde periode 24 weken omvat heeft hij het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.000,-. De officier van justitie heeft verzocht veroordeelde te veroordelen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-.
De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij vaststelling van de verplichting tot betaling van een bedrag van € 10.000,-.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad. Niet blijkt dat zij verdiensten heeft gehad. Subsidiair meent de raadsman dat de opbrengst uit het bewezenverklaarde beperkt blijft tot een bedrag van € 500,- dat eenmalig is ontvangen voor de verhuur van de kamer. Daarop moeten de kosten, die hij schat op € 500,-, in mindering worden gebracht, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel nihil is. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat moet worden uitgegaan van drie units, waarvan veroordeelde en medeveroordeelde [mede veroordeelde 1] samen één unit vormen. De raadsman heeft diverse opties voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel benoemd. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde dient vervolgens te worden vastgesteld op 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor één unit.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 2 juli 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar ter zake van onder andere:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C gegeven verbod, meermalen gepleegd, in de periode van 1 mei 2019 tot en met 21 oktober 2019.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat sprake is geweest van productie van xtc-pillen, waarbij de verschillende processen op drie verschillende adressen, te weten de woonadressen van veroordeelde en de medeveroordeelden plaatsvonden. Gelet op het gripzakje met de datum 2 mei 2019 heeft de rechtbank vastgesteld dat in ieder geval op die datum al sprake was van productie van xtc pillen. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er bij dat productieproces sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen veroordeelde en de medeveroordeelden [mede veroordeelde 1] , [mede veroordeelde 2] en [mede veroordeelde 3] . [1] , [2]
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en overweegt daartoe het volgende.
Gedurende de bewezenverklaarde periode is veroordeelde betrokken geweest bij de grootschalige productie van xtc-pillen. Dat deze xtc-pillen bestemd waren om een verkoopopbrengst te genereren acht de rechtbank een vanzelfsprekendheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verkoop van xtc-pillen hoge opbrengsten met zich brengt. Dat veroordeelde een vergoeding heeft ontvangen voor haar werkzaamheden bij die productie acht de rechtbank, gelet op die hoge opbrengsten, niet meer dan logisch. Dat veroordeelde voor haar betrokkenheid een vergoeding heeft ontvangen, verklaart zij ook zelf. Veroordeelde heeft immers verklaard dat zij en medeveroordeelde [mede veroordeelde 1] vanaf september een kamer in hun woning verhuurden voor € 500,- per maand en dat zij dus in totaal
€ 1.500,- zouden ontvangen. [3]
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit haar betrokkenheid bij het bewezenverklaarde, is de vraag aan de orde op welk bedrag dit voordeel kan worden geschat.
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijsmiddelen aangetroffen waaruit volgt dat in de bewezenverklaarde periode xtc-pillen zijn verkocht door veroordeelde dan wel door één van de medeveroordeelden. Met de officier van justitie acht de rechtbank daarom de grond voor de berekening van de vordering, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op aanvankelijk € 138.904,- en vervolgens op € 124.021,-, niet houdbaar.
Veroordeelde heeft verklaard dat zij samen met medeveroordeelde [mede veroordeelde 1] vanaf september een kamer in hun woning verhuurden voor € 500,- per maand en dat zij € 1.500,- zouden ontvangen. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat het hierbij is gebleven. Er is immers zoals hiervoor is overwogen op grote schaal xtc geproduceerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat veroordeelde en de medeveroordeelden een beloning voor hun werkzaamheden hebben ontvangen, die hoger is dan het voor de verhuur van de kamer genoemde bedrag van € 500,- per maand. De rechtbank vindt het door de officier van justitie gehanteerde bedrag voor loonkosten van
€ 500,- per week alleszins redelijk, niet onaannemelijk en zelfs aan de lage kant. De rechtbank zal uitgaan van hetzelfde bedrag en aansluiten bij de bewezenverklaarde periode van 1 mei 2019 tot en met 21 oktober 2019. Deze periode omvat ruim 24 weken. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vaststellen op 24 x € 500,- is € 12.000,-.
De raadsman heeft aangevoerd dat op het wederrechtelijk verkregen voordeel de kosten in mindering moeten worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat niet is onderbouwd dat veroordeelde kosten heeft gehad en, als daarvan al wel moet worden uitgegaan, wat haar kosten waren, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden.
De raadsman heeft verder betoogd dat moet worden uitgegaan van drie units, dat veroordeelde en medeveroordeelde [mede veroordeelde 1] moeten worden aangemerkt als één unit en dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening daarmee moet worden gehouden.
De rechtbank overweegt dat het productieproces heeft plaatsgevonden op drie adressen. Ten aanzien van de productie van de xtc-pillen is medeplegen door veroordeelde en de medeveroordeelden bewezen geacht. Niet duidelijk is geworden wat de rollen van veroordeelde en de medeveroordeelden daarbij precies zijn geweest. Veroordeelde heeft daarover ook geen aannemelijke verklaring afgelegd. De rechtbank beschouwt veroordeelde en haar medeveroordeelden als gelijkwaardige medewerkers in het productieproces en ziet daarom geen aanleiding veroordeelde en [mede veroordeelde 1] als “één unit” aan te merken.
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op een bedrag van € 12.000,- en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde vast op dit bedrag. De rechtbank zal bepalen dat veroordeelde dit bedrag dient te betalen aan de Staat. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding het bedrag te matigen.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering bepalen op 95 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 12.000,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op
95 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. E.J. Swiers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2021.
Mr. Wasmann is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het vonnis van de rechtbank van 2 juli 2020 (hierna: het vonnis), welk vonnis aan deze beslissing is gehecht. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het genummerde vonnis, tenzij anders vermeld.
2.Vonnis, p. 8.
3.Verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2021.