ECLI:NL:RBGEL:2021:3054

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
8953583 EZ VERZ 21-1
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheerregeling en erfgrensgeschil in nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een beheerregeling voor de nalatenschap van een overleden erflater. De verzoeker, een erfgenaam, vroeg de kantonrechter om toestemming om namens de nalatenschap te procederen tegen een mede-erfgenaam en om een pachtovereenkomst te sluiten. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker niet zelfstandig over de gemeenschappelijke goederen kan beschikken zonder instemming van de andere erfgenamen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 4 januari 2021 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 maart 2021. De erflater was op 8 januari 2020 overleden zonder testament, waardoor het wettelijk erfrecht van toepassing was. De erfgenamen zijn de verzoeker, de verweerder en een belanghebbende, die ieder een deel van de nalatenschap toebedeeld kregen. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek om een beheerregeling niet kon worden toegewezen, omdat het erfgrensgeschil dat aan de zaak ten grondslag ligt, in een verdelingsprocedure moet worden behandeld. De kantonrechter benadrukte dat de verzoeker niet zelfstandig kan beschikken over de goederen in de nalatenschap en dat alle erfgenamen betrokken moeten worden bij beslissingen over de verdeling van de nalatenschap. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 8953583 \ EZ VERZ 21-1 \ MH\ma
uitspraak van 11 juni 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
gemachtigde mr. A. van Oosten
tegen
[verwerende partij]
wonende te [woonplaats]
verweerder
gemachtigde mr. A. Robustella
en
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
belanghebbende
procederend in persoon

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen ter griffie op 4 januari 2021 met bijlagen;
  • het verweerschrift ingekomen ter griffie op 1 maart 2021 met bijlagen;
  • de wijziging van het verzoek ter griffie ingekomen op 4 maart 2021 met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de gehouden mondelinge behandeling van
8 maart 2021, mede inhoudende de spreekaantekeningen van verzoeker en verweerder.
Heden is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 januari 2020 is overleden te [plaats] [verzoekende partij] , geboren te [plaats+geboortedatum] , hierna: erflater. Hij woonde laatstelijk te [woonplaats] .
2.2.
Blijkens de verklaring van erfrecht van 25 augustus 2020 heeft erflater niet over zijn nalatenschap beschikt bij testament. Het Nederlands wettelijk erfrecht bij versterf is van toepassing op deze nalatenschap.
2.3.
De erfgenamen van de nalatenschap van erflater op grond van de wet zijn:
[verzoekende partij] (verzoeker) voor de helft,
[verwerende partij] (verweerder) voor een/vierde gedeelte en
[belanghebbende] (belanghebbende) voor een/vierde gedeelte.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoeker verzoekt de kantonrechter, na vermeerdering van het verzoek, om bij beschikking, voor zover de wet die toelaat uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
I. dat verzoeker op eigen naam, zij het in zijn hoedanigheid van deelgenoot bevoegd, althans gerechtigd is om ten behoeve van de nalatenschap van wijlen [erflater] uit [woonplaats] , al datgene te doen wat binnen de kaders van de wet nodig en mogelijk is om hetzij in rechte hetzij buiten rechte duidelijkheid te krijgen over de eigendomsrechten van de erfgrenzen tussen de percelen van gerekwestreerde en die van [erflater] voornoemd, derhalve ter zake een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak te verkrijgen dan wel in het voorkomende geval een (vaststellings-) overeenkomst aan te gaan;
II. dat hij op eigen naam, zij het in zijn hoedanigheid van deelgenoot, bevoegd, althans gerechtigd is om ten behoeve van de nalatenschap voornoemd de landbouwgrond behorende bij het perceel van [erflater] voornoemd in zijn geheel of voor een deel te verpachten voor de duur van één jaar, tegen een nader overeen te komen pachtsom, met inachtneming van de wettelijke regels ter zake en na toetsing van de nog te sluiten pachtovereenkomst door de Grondkamer Oost;
met kosten rechtens.
3.2.
Verzoeker heeft zijn verzoek schriftelijk onderbouwd en toegelicht tijdens de mondelinge behandeling.
3.3.
Verweerder voert verweer waarop de kantonrechter hierna, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek, zal ingaan.
3.4.
De belanghebbende heeft aangegeven dat zij dit geschil wenst op te lossen.
3.5.
Bij tegenverzoek, verzoekt verweerder de kantonrechter om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door [erflater] verzochte beheerregeling af te wijzen, althans de verzochte beheerregeling deels toe te wijzen met dien verstande dat niet [erflater] maar een onafhankelijke derde partij – notaris, advocaat of accountant aan te wijzen door de rechtbank – wordt belast met de taak om ten behoeve van de nalatenschap van de erflater al datgene te doen wat binnen de kaders van de wet nodig en mogelijk is om hetzij buiten rechte hetzij in rechte duidelijkheid te krijgen over de eigendomsrechten van de erfgrenzen tussen de onroerende zaken [adres] , waaronder tevens wordt verstaan het sluiten van een vaststellingsovereenkomst als het wel verkrijgen van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, kosten rechtens.
Verweerder heeft zijn tegenverzoek schriftelijk onderbouwd en toegelicht tijdens de mondelinge behandeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft partijen na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld het geschil in der minne te schikken. Verzoeker heeft de kantonrechter bericht dat onderling geen overeenstemming is bereikt en heeft verzocht een beschikking te wijzen.
Het juridisch kader
4.2.
De kantonrechter dient de verzoeken te toetsen aan de artikelen 3:168 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo 3:170 BW. In artikel 3:168 BW is onder meer het volgende bepaald.
“1 De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen.
2 Voor zover een overeenkomst ontbreekt, kan de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een zodanige regeling treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de goederen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. …………..etc.”
4.3.
Artikel 3:170 BW, dat het beheer regelt, bepaalt:

1. Handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht. Ieder van hen is bevoegd ten behoeve van de gemeenschap verjaring te stuiten.
2. Voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.
3. Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld, zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.”
4.4.
Met deze laatste bepaling is door de wetgever tot uitdrukking gebracht dat met betrekking tot beschikkingshandelingen, die geen beheersdaden zijn, de deelgenoten niet bij overeenkomst een regeling kunnen treffen, waarbij wordt afgeweken van de hoofdregel. Beschikkingshandelingen kunnen slechts door de deelgenoten samen worden verricht.
Dit geldt evenzeer voor de regeling die de kantonrechter kan treffen. De regeling van artikel 3:168 BW kan het genot, gebruik en beheer betreffen. De regeling kan niet de beschikking over de gemeenschapsgoederen betreffen. Dat betekent dat de gemeenschapsgoederen die in de nalatenschap vallen niet kunnen worden vervreemd of bezwaard door een beheerregeling zoals bedoeld in artikel 3:168 BW.
Het onderliggende erfgrensgeschil
4.5.
Het onderliggende erfgrensgeschil tussen partijen ligt niet ter beoordeling aan de kantonrechter voor. Wel is het van belang voor de beoordeling van de verzoeken vast te stellen in hoeverre het onderliggende geschil de nalatenschap raakt en wie de (potentiële) gerechtigden zijn. De kantonrechter stelt vast op grond van het besprokene tijdens de zitting en de stukken die in het geding zijn gebracht dat het perceel, staande en gelegen aan de [adres] , voor het geheel in de nalatenschap valt van erflater. Dit perceel grenst aan de [adres] , waarvan verweerder het eigendom bezit.
Verweerder is deelgenoot (erfgenaam) voor een kwart van de nalatenschap en daarmee, voor kwart aandeel, deelgenoot van het perceel aan de [adres] .
Verzoeker is deelgenoot (erfgenaam) voor de helft van de nalatenschap, de belanghebbende is deelgenoot (erfgenaam) voor een kwart deel.
Het verzoek onder I.
4.6.
Ten aanzien van het verzochte onder I. oordeelt de kantonrechter als volgt.
In beginsel is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap op grond van artikel 3:171 BW. Deze regel ziet in beginsel slechts op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen derden en niet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot. De kantonrechter is van oordeel dat verweerder in het onderliggende geschil niet is aan te merken als uitsluitend een derde.
Verweerder wordt immers aangesproken als deelgenoot van de nalatenschap en als derde met betrekking tot het erfgrensgeschil. Mocht een rechtbank tot het oordeel komen dat een deel van het perceel aan de Grote [adres] behoort tot het perceel aan de [adres] , dan is verweerder deelgenoot voor een kwart.
4.7.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dienen vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap jegens deelgenoten op de voet van 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Een uitzondering op het vorenstaande is gerechtvaardigd indien een vordering of verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. De kantonrechter dient daarom vast te stellen of het onderliggende erfgrensgeschil in de verdeling van de nalatenschap kan worden betrokken of dat de hiervoor genoemde uitzondering zich voordoet. De kantonrechter is mede gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.5. van oordeel dat het gerezen erfgrensgeschil betreffende de percelen [adres] kan worden betrokken in een procedure tot verdeling. Door dit onderliggende geschil is de omvang van de nalatenschap ongewis. Teneinde de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen, en daarmee de wijze van verdeling, dient de rechtbank in een verdelingsprocedure vast te stellen of het betwiste deel van het perceel aan [adres] al dan niet in de nalatenschap valt. Alle erfgenamen zijn bekend en kunnen worden betrokken in de verdelingsprocedure. Evenals de erfgenaam, deelgenoot, die volgens verzoeker een stuk grond zou hebben toegeëigend voor zichzelf. De partij, verweerder in dit geval, wiens eigendom deels wordt betwist door verzoeker, is gebonden aan de verdeling die rechtbank eventueel vaststelt en die beslissing zal mede inhouden een beslissing over het erfgrensgeschil. Te meer nu onweersproken is gebleven dat verweerder blijkens het uittreksel uit het kadaster, enig eigenaar van het perceel aan de [adres] is. De kantonrechter is daarom van oordeel dat een beheerregeling zoals verzocht niet kan worden toegewezen omdat er niets aan in de weg staat het erfgrensgeschil in een verdelingsprocedure te betrekken.
Het verzoek onder II.
4.8.
De kantonrechter oordeelt ten aanzien van het verzochte onder II. als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de kantonrechter gebleken dat verzoeker beoogt te beschikken over de (goederen in de) nalatenschap. Verzoeker wenst een pachtovereenkomst te sluiten namens de nalatenschap met een derde. Dit leidt naar het oordeel van de kantonrechter ertoe dat het eigendomsrecht van de landbouwgrond (aan wie dat eigendomsrecht na verdeling dan ook rechtsgeldig toekomt of toekomen) wordt bezwaard. Een beheerregeling als verzocht kan de verzoeker dan ook niet baten omdat hij slechts kan beschikken over de (goederen in de) nalatenschap met alle deelgenoten gezamenlijk. Nu het verzoek ziet op de het bezwaren van het perceel landbouwgrond met een pachtovereenkomst, zal de kantonrechter het verzoek onder II. dan ook afwijzen met inachtneming van rechtsoverweging 4.4. omdat het verzochte in strijd is met het bepaalde in de artikelen
3:168 BW jo 3:170 BW.
4.9.
Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat partijen elk hun eigen proceskosten dragen.
Het tegenverzoek
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het tegenverzoek, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, geen nadere bespreking behoeft gezien de onderlinge samenhang tussen het verzoek en het tegenverzoek. Het tegenverzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat partijen elk hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

5.1.
De kantonrechter,
ten aanzien van het verzoek:
5.2.
wijst de verzoeken af;
5.3.
compenseert de proceskosten;
ten aanzien van het tegenverzoek:
5.4.
wijst het verzoek af;
5.5.
compenseert te de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.C.J. Heessels en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.