ECLI:NL:RBGEL:2021:3037

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
05.214183.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man uit Aalten, die verantwoordelijk werd gehouden voor een verkeersongeval op 27 juli 2019. De verdachte, die onder invloed van alcohol een bromfiets bestuurde, verloor de controle over het voertuig, wat resulteerde in een valpartij waarbij zijn medepassagier, [slachtoffer], ernstig gewond raakte en later overleed. De verdachte had een alcoholgehalte van 1,22 milligram per milliliter bloed, terwijl de toegestane limiet voor beginnende bestuurders 0,20 milligram is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot het dodelijke ongeval. Hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zelf ook zwaar getroffen was door het verlies van zijn vriend. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich aan de verkeersregels te houden, vooral onder invloed van alcohol.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.214183.19
Datum uitspraak : 17 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. H.M. Mourik, advocaat te Aalten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Aalten in de gemeente Aalten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (bromfiets), gaande in de richting van Haart, daarmede rijdende over de weg, de Buninkdijk,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin
bestaande dat hij, verdachte
onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid
alcoholhoudende drank,
terwijl hij, verdachte wist dat de bij hem, verdachte achterop gezeten passagier geen helm droeg
en/of
terwijl verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar, te weten een in die weg (de
Buninkdijk) gelegen verkeersdrempel, welke verkeersdrempel voorzien was van belijningen, te
weten zogenaamde pianoklavieren, ten einde weggebruikers, -gelet op de gevaarzetting met
betrekking tot een aldaar aangeven schoolzone-, te attenderen hun snelheid terug te brengen
en/of
met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 30 en 40 kilometer per uur over die verkeersdrempel is heen gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bromfiets) zodanig heeft
geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Buninkdijk) kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
toen die passagier bij het overrijden van die drempel zich met diens voeten op de voetsteunen van dat motorrijtuig (bromfiets) afzette, -waardoor dat motorrijtuig (bromfiets) uit de achtervering kwam-, en/of die passagier vervolgens weer op het zadel (terecht)kwam, waardoor die achtervering van dat motorrijtuig (bromfiets) inveerde, de controle over dat motorrijtuig
(bromfiets) is verloren en/of hij, verdachte en die passagier ten val zijn gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een, althans een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of
zulks terwijl hij, verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8 derde lid van de
Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Aalten in de gemeente Aalten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (bromfiets), gaande in de richting van Haart, daarmede met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 30 en 40 kilometer per uur heeft gereden over de weg, de Buninkdijk en
terwijl in die weg (de Buninkdijk) een verkeersdrempel is aangebracht, welke verkeersdrempel
voorzien was van belijningen, te weten zogenaamde pianoklavieren, ten einde weggebruikers,
-gelet op de gevaarzetting met betrekking tot een aldaar aangeven schoolzone-, te attenderen hun snelheid terug te brengen en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bromfiets) zodanig heeft
geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Buninkdijk) kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
toen die passagier bij het overrijden van die drempel zich met diens voeten op de voetsteunen van dat motorrijtuig (bromfiets) afzette, -waardoor dat motorrijtuig (bromfiets) uit de achtervering kwam-, en/of die passagier vervolgens weer op het zadel (terecht)kwam, waardoor die achtervering van dat motorrijtuig (bromfiets) inveerde, de controle over dat motorrijtuig
(bromfiets) is verloren en/of hij, verdachte en die passagier ten val zijn gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Aalten als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige
bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,22 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van
18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op de avond van 27 juli 2019 heeft in Aalten op de Buninkdijk een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte en [slachtoffer] waren de opzittenden van een bromfiets, welke door verdachte werd bestuurd. Zowel verdachte als [slachtoffer] droegen geen helm. Bij het passeren van een verkeersdrempel verloor verdachte de macht over het stuur, waardoor de bromfiets met de opzittenden ten val kwam. Het slachtoffer [slachtoffer] had zeer ernstig hersenletsel en is aan zijn verwondingen overleden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het onderdeel zoals beschreven in de zevende alinea van de tenlastelegging betreffende artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Ook heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte heeft geen schuld aan het verkeersongeval en ook kan het gevolg van het ongeval niet aan verdachte worden toegerekend. Verdachte heeft niet kunnen en moeten voorzien dat het rijden over een lage verkeersdrempel tot een ongeval zou leiden. Verdachte reed met lage snelheid over de drempel. Ze zouden niet ten val zijn gekomen, als [slachtoffer] zich tijdens het oprijden van de drempel niet op een ongelukkig moment plotseling had afgezet op de voetsteunen, als gevolg waarvan de bromfiets uit de achtervering kwam en vervolgens weer inveerde. Door die handeling werd de bromfiets oncontroleerbaar en raakte in onbalans. Volgens de Verkeersongevallenanalyse valt niet uit te sluiten dat het voertuig door voornoemde reden in onbalans is geraakt en dat verdachte daardoor de macht over het stuur is verloren. Verder bevat het dossier geen bewijs dat het alcoholgebruik door verdachte een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. Voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen gevaar heeft veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, heeft de raadsman betoogd dat verdachte, zonder dat daar grond voor was, niet is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie en dat er evenmin grond was om de afname van bloed pas na 90 minuten te laten plaatsvinden. Het niet in acht nemen van de waarborgen waarmee de wetgever het bloedonderzoek heeft omkleed, betekent dat er geen onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de WVW heeft plaatsgevonden. De afname van het bloed is daarom onrechtmatig geweest en het resultaat dient uitgesloten te worden van het bewijs, aldus de raadsman tot slot.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
Voorgeleiding aan hulpofficier van justitie en bloedonderzoek
Ten aanzien van de voorgeleiding, overweegt de rechtbank dat deze als doel heeft om te toetsen of de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geweest. De politie heeft afgezien van deze toetsing, omdat verdachte naar het ziekenhuis moest worden overgebracht. Het standpunt van de verdediging dat verdachte niets mankeerde en dat er geen reden was om naar het ziekenhuis te gaan, volgt de rechtbank niet. De keuze van het ambulancepersoneel om verdachte over te brengen naar het ziekenhuis is een medische beslissing. De politie heeft daar in beginsel geen zeggenschap over. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, indien de toetsing wel had plaatsgevonden, het onwaarschijnlijk is dat de hulpofficier van justitie had geoordeeld dat de aanhouding onrechtmatig is geweest, gelet op de omstandigheden volgend uit het dossier. Verdachte is dan ook niet in zijn belangen geschaad door het achterwege laten van die toetsing. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat het bloedonderzoek onrechtmatig is geweest, overweegt de rechtbank vervolgens als volgt.
Het uitgangspunt van artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) dat de bloedafname aan de maximale termijn van anderhalf uur is gebonden, geldt niet indien, zoals in het onderhavige geval, het bloedonderzoek plaatsvindt enkel om de hoeveelheid alcohol in het bloed van de verdachte te bepalen. De gedachte daarachter is, volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2016, 529), dat de werkzame stof van alcohol, ethanol, in tegenstelling tot drugs en geneesmiddelen, volgens een vast patroon afbreekt, waardoor alcohol bij overschrijding van de daarvoor gestelde grenswaarde, afhankelijk van de genuttigde hoeveelheid, nog vele uren na het moment van inname in het bloed aantoonbaar kan zijn. Om die reden kan een bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol ook na de termijn van anderhalf uur nog zinvol zijn. Uiteraard dient de bloedafname voor een dergelijk onderzoek wel binnen een redelijke termijn te gebeuren, opdat een verdachte niet nodeloos van zijn vrijheid wordt beroofd, aldus voorts de Nota van Toelichting.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat bij verdachte na het ongeval, dat rond 23.50 uur heeft plaatsgevonden, rond 00.30 uur een blaastest is afgenomen, waarna hij is aangehouden en naar het ziekenhuis is overgebracht. Daar is rond 02.00 uur bloed bij verdachte afgenomen. Bij die gang van zaken heeft het bloedonderzoek naar het oordeel van de rechtbank binnen redelijke termijn plaatsgevonden en kan niet gezegd worden dat verdachte, in verband met de noodzaak tot bloedafname, langer dan nodig van zijn vrijheid beroofd is geweest. Andere omstandigheden die meebrengen dat het bloedonderzoek niet conform de daaraan ingevolge het Besluit te stellen eisen is uitgevoerd, zijn gesteld noch anderszins gebleken. Het resultaat van het bloedonderzoek kan dan ook tot het bewijs worden gebezigd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Uit het rapport ‘alcohol in het verkeer’ volgt dat in het bloed van verdachte 1,22 milligram ethanol per milliliter bloed is aangetroffen. De grenswaarde bij enkelvoudig gebruik betreft 0.20 milligram voor een beginnend bestuurder. [3]
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de WVW gestelde voorschriften, werd een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat verdachte een bestuurder was in het bezit van een rijbewijs B, afgegeven vóór de leeftijd van 18 jaar in het kader van begeleid rijden en dat sedert de datum van afgifte van rijbewijs B nog geen vijf jaren zijn verstreken. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eerder op de avond zes tot acht pijpjes bier had gedronken. [5]
Conclusie rechtbank
Uit het voorgaande blijkt op dat verdachte als beginnend bestuurder met een alcoholgehalte van 1,22 milligram alcohol per milliliter bloed een bromfiets heeft bestuurd. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1
Verklaring verdachte
Verdachte heeft het volgende verklaard. Hij had eerder op de avond een samenzijn met vrienden. Daarbij had hij zes tot acht flesjes bier gedronken. Op enig moment besloten hij en zijn vrienden [slachtoffer] en [getuige] een rondje te gaan rijden op twee bromfietsen. [slachtoffer] sprong bij verdachte achterop. Het was een spontane actie was en ze droegen allebei geen helm, terwijl hij wist dat het verplicht is een helm te dragen. Hij reed tussen de 30 en 40 kilometer per uur. Hij was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij liet het gas los omdat hij een verkeersdrempel naderde. Bij het passeren van die verkeersdrempel verloor hij de macht over het stuur, waardoor ze ten val zijn gekomen. [slachtoffer] heeft zich tijdens het passeren van de drempel afgezet op de voetsteunen. Verdachte merkte dit aan de achterkant van de bromfiets, die uit de vering kwam. Door de onverwachte beweging is hij de macht over het stuur is verloren. [6]
Beoordelingskader
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, dan wel of door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW.
Volgens vaste rechtspraak, dient voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Beoordeling door de rechtbank
Op de avond van 27 juli 2019 is verdachte met [slachtoffer] op de bromfiets gestapt, terwijl verdachte eerder op de avond alcohol had gedronken. Daarover overweegt de rechtbank dat van alcoholconsumptie algemeen bekend is dat dit het reactie- en waarnemingsvermogen aantast. Dat niet bewezen is dat het alcoholgebruik van verdachte een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeluk, zoals door de raadsman is aangevoerd, doet daaraan dan ook niets af. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte, volgens zijn eigen verklaring, zes tot acht biertjes had gedronken. Uit het bloedonderzoek, dat ongeveer twee uur na het ongeluk plaatsvond, is gebleken dat verdachte nog 1,22 milligram alcohol per milliliter bloed in zijn bloed had. Deze hoeveelheid alcohol ligt zes keer boven de toegestane hoeveelheid die hij als beginnend bestuurder mag nuttigen. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden besturen van een bromfiets op zichzelf al aangemerkt kan worden als zeer onvoorzichtig rijgedrag als bedoeld in artikel 6 WVW. Door op de bromfiets te stappen na het nuttigen van een dergelijke hoeveelheid alcohol, heeft verdachte een groot risico genomen.
Verder weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer] geen helm droeg, en dat verdachte dat wist. Met die wetenschap is verdachte met een snelheid van 30 tot 40 kilometer per uur over de verkeersdrempel, waarmee hij naar eigen zeggen bekend was, gereden. Verdachte had bij het nemen van die drempel, met een dergelijke snelheid, rekening moeten houden met het uit- en inveren van de achterkant van de bromfiets doordat [slachtoffer] als passagier achterop zat. Het mag voor een bestuurder van een bromfiets immers bekend worden verondersteld dat een passagier opveert en weer terugveert bij het overgaan van een drempel en dat de achterkant van de bromfiets als gevolg daarvan uit de vering komt en vervolgens weer inveert. Dat een passagier zich schrap zet en druk uitoefent op de steunen bij het nemen van de drempel, en zich dus afzet, had verdachte als bestuurder kunnen weten en verwachten.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] naar zijn inschatting wilde opspringen om het passeren van de drempel “spannender te maken” en de raadsman heeft in zijn betoog gesproken over het zich plotseling afzetten door [slachtoffer] op een ongelukkig moment. De rechtbank constateert echter dat het dossier geen steun biedt voor een plotselinge hevige en ongecontroleerde beweging van [slachtoffer] die verdachte niet had hoeven verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarvan dan ook niet worden uitgegaan.
Gelet op de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het overtreden van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 in dit geval niet van toepassing is. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 juli 2019 te Aalten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (bromfiets), gaande in de richting van Haart, daarmede rijdende over de weg, de Buninkdijk,
zeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig
, onoplettend en/of onachtzaamheeft gereden, hierin
bestaande dat hij, verdachte
onder invloed van alcohol,
althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid
alcoholhoudende drank,
terwijl hij, verdachte wist dat de bij hem, verdachte achterop gezeten passagier geen helm droeg
en
/of
terwijl verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar, te weten een in die weg (de
Buninkdijk) gelegen verkeersdrempel, welke verkeersdrempel voorzien was van belijningen, te
weten zogenaamde pianoklavieren, ten einde weggebruikers, -gelet op de gevaarzetting met
betrekking tot een aldaar aangeven schoolzone-, te attenderen hun snelheid terug te brengen
en
/of
met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 30 en 40 kilometer per uur over die verkeersdrempel is heen gereden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bromfiets) zodanig heeft
geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Buninkdijk) kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
toen die passagier bij het overrijden van die drempel zich met diens voeten op de voetsteunen van dat motorrijtuig (bromfiets) afzette, -waardoor dat motorrijtuig (bromfiets) uit de achtervering kwam-, en
/ofdie passagier vervolgens weer op het zadel (terecht)kwam, waardoor die achtervering van dat motorrijtuig (bromfiets) inveerde, de controle over dat motorrijtuig
(bromfiets) is verloren en
/ofhij, verdachte en die passagier ten val zijn gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een, althans een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en
/of
zulks terwijl hij, verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8 derde lid van de
Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op
of omstreeks27 juli 2019 te Aalten als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige
bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,22 milligram
, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloedbleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven,
zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan welzijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet;
feit 2:
overtreding van artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van
2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast, dan wel dat een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zijn beste vriend heeft verloren, volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt en blijvend contact met de ouders van het slachtoffer heeft onderhouden. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden en dat verdachte al circa 14 maanden niet over zijn rijbewijs heeft kunnen beschikken. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen strafblad heeft en dat het inmiddels bijna 2 jaar geleden is dat het ongeluk heeft plaatsgevonden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het blanco uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 april 2021.
Op 27 juli 2019 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden, welk ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Verdachte bestuurde een bromfiets, met [slachtoffer] als passagier. Ze droegen allebei geen helm en verdachte had eerder op de avond alcohol genuttigd, waarbij hij de voor hem toegestane hoeveelheid, zes keer heeft overschreden. Desondanks besloot hij op de bromfiets te stappen. Bij een verkeersdrempel, welke verdachte met een snelheid van 30 tot 40 kilometer per uur is overgegaan, ging het mis. Verdachte is de macht over het stuur verloren, waardoor hij en [slachtoffer] ten val zijn gekomen. [slachtoffer] liep daarbij dusdanig hersenletsel op, dat hij uiteindelijk aan zijn verwondingen is overleden. Door dit zeer onvoorzichtige rijgedrag , heeft verdachte een groot risico genomen. Dit is een zeer ernstige gebeurtenis, met grote gevolgen voor het slachtoffer en zijn nabestaanden. De rechtbank begrijpt dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden kan wegnemen.
De rechtbank beseft ook dat verdachte niet met opzet het verkeersongeval en de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt en dat hij zijn beste vriend heeft verloren. De rechtbank heeft ter terechtzitting kunnen zien dat verdachte erg is aangedaan door wat er is gebeurd en daaronder gebukt gaat. Hij zal met de gevolgen moeten leven, en de rechtbank houdt daarmee in vergaande mate rekening.
Enerzijds gelet op de ernst en de gevolgen van de gedragingen van verdachte, en anderzijds rekening houdend met de gevolgen die het ongeval ook voor verdachte heeft gehad, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf passend. De rechtbank volgt dan ook de eis van de officier van justitie en zal aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 240 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk. Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel een proeftijd verbinden van 1 jaar, gelet op de reeds verstreken tijd. Verder zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 2 jaren, eveneens met een proeftijd van 1 jaar.
Het voorwaardelijke deel van de werkstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid dient als middel om bij verdachte bewustzijn te creëren van de in het verkeer in acht te nemen voorzichtigheid, om zo herhaling te voorkomen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een taakstraf van240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten
100 (honderd) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
    24 (vierentwintig) maanden;
  • bepaalt dat deze bijkomende straf
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Swiers (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2021.
Mr. M.J. Wasmann en mr. S. Blankenspoor zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019334688-1, gesloten op 7 november 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10, en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2021.
3.Rapport alcohol in het verkeer, p. 67-68.
4.Proces-verbaal rijden onder invloed, p. 75.
5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2021.
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2021.