In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [naam meederjarige], door zijn stiefvader, [naam adoptievader]. De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven zou zijn, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank constateerde dat [naam meederjarige] op het moment van indiening van het verzoek 33 jaar oud was, wat in principe een adoptie volgens de nationale regelgeving uitsloot. Echter, de rechtbank oordeelde dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die een terzijdestelling van de wettelijke vereisten rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat [naam meederjarige] vanaf zijn tweede levensjaar door verzoeker is opgevoed en dat er een sterke emotionele band tussen hen bestaat. De juridische vader had geen rol gespeeld in de opvoeding van [naam meederjarige] en was inmiddels overleden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven zou zijn, gezien de hechte gezinsband en de omstandigheden die de termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek verklaarden. De rechtbank sprak uit dat de adoptie van [naam meederjarige] door verzoeker moest worden toegewezen, waarbij de juridische bevestiging van hun emotionele band en het gevoel van familie centraal stonden.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.A. Roodenburg en is op 14 juni 2021 schriftelijk vastgesteld. De rechtbank gelastte de ambtenaar van de Burgerlijke Stand om de adoptie in de registers vast te leggen, en gaf aan dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.