ECLI:NL:RBGEL:2021:2957

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
8825047 \ CV EXPL 20-9891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging geldleningsovereenkomst door curator wegens handelingsonbekwaamheid

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem geoordeeld over de vernietiging van een geldleningsovereenkomst tussen de curator van een onder curatele gestelde persoon en een gedaagde. De curator, handelend namens de heer [naam 1], vorderde dat de geldleningsovereenkomst, die op 19 oktober 2019 was gesloten, buitengerechtelijk was vernietigd op grond van de artikelen 3:32 lid 2, 1:381 en 3:50 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De curator stelde dat [naam 1] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder curatele stond en daardoor handelingsonbekwaam was. De gedaagde, die in persoon procedeerde, voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de curatele en dat de overeenkomst onder druk was gesloten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de curator terecht de overeenkomst heeft vernietigd, ongeacht het feit dat de gedaagde niet op de hoogte was van de curatele. De rechter benadrukte dat de bescherming van de onder curatele gestelde persoon voorop staat en dat de gedaagde had moeten weten dat hij zaken deed met iemand die onder curatele was gesteld. De rechter oordeelde dat de gedaagde nog een bedrag van € 8.500,00 aan hoofdsom verschuldigd was aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van vernietiging van de overeenkomst.

Daarnaast heeft de rechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de curator. De vordering van de curator werd in zijn geheel toegewezen, en de rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma op 23 juni 2021.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8825047 \ CV EXPL 20-9891 \ 42693 \ 32568
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
Saskia van Boles q.q.,
handelend in haar hoedanigheid als curator van de heer
[naam 1]
zaakdoende te Valkenswaard
eisende partij
gemachtigde mr. H.J.M. Smelt
procederende krachtens toevoegingsnummer 1IZ2374
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna de curator, [naam 1] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de bij brief van 1 april 2021 aan de zijde van de curator toegezonden productie 9;
- de bij e-mail van 26 mei 2021 aan de zijde van de curator toegezonden productie 10;
- de mondelinge behandeling via Skype van 27 mei 2021, waarbij vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Op 4 juni 2021 heeft [gedaagde] een e-mail aan de griffier gestuurd waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat hij nog andere bewijsstukken heeft. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de gemachtigde van de curator– kort gezegd – aangevoerd dat het onderzoek ter zitting is gesloten. Zij heeft verzocht om de e-mail van [gedaagde] buiten beschouwing te laten.
1.3.
De kantonrechter laat de e-mail van [gedaagde] buiten beschouwing. Deze beslissing is gegrond op de artikelen 229 Rv, 2.1 en 4.5 van het rolreglement kanton. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om (10 dagen voor, maar ten minste) uiterlijk tijdens de uitgestelde mondelinge behandeling de (nieuwe) stukken in het geding te brengen waar hij een beroep op wilde doen. Op het moment dat de mondelinge behandeling is gesloten en de vonnisdatum is bepaald, is het debat tussen partijen in beginsel voltooid, zodat er geen ruimte is voor nieuwe stukken. Dat er sprake zou moeten zijn van een uitzondering om van deze regels af te wijken is niet gebleken.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] staat sinds 22 oktober 2010 onder curatele.
2.2.
[naam 1] heeft als schuldeiser en [gedaagde] als schuldenaar een schriftelijke overeenkomst van geldlening ondertekend op 19 oktober 2019. Daarin staat onder meer dat:
- Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] € 9.500,00 leent van [naam 1];
- Dit bedrag vanaf december 2019 zal worden afgelost met maandelijkse termijnen van € 1.000,00.
2.3.
[naam 1] heeft € 9.500,00 uitgeleend. In oktober/november 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.000,00 afgelost.
2.4.
De gemachtigde van de curator heeft [gedaagde] per brief van 11 mei 2020 gesommeerd om de achterstallige som van € 8.500,00 terug te betalen.
2.5.
Per brief van 25 september 2020 namens [naam 1] aan [gedaagde] is de geldleningsovereenkomst door de gemachtigde van de curator buitengerechtelijk vernietigd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De curator vordert dat de kantonrechter:
Primair
1. voor recht zal verklaren dat de geldleningsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd;
Subsidiair
2. de geldleningsovereenkomst zal vernietigen;
Primair en subsidiair
3. [gedaagde] zal veroordelen om € 8.500,00 te betalen aan [naam 1], althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
4. [gedaagde] zal veroordelen om € 800,00 te betalen aan [naam 1] aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020;
5. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten aan [naam 1], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
De curator legt aan haar vordering ten grondslag dat [naam 1] ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst onder curatele stond en daardoor handelingsonbekwaam was. De curator heeft de geldleningsovereenkomst dus terecht buitengerechtelijk vernietigd, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 8.500,00 moet terugbetalen. Omdat [gedaagde] het bedrag ondanks sommaties niet heeft betaald, moet hij ook buitengerechtelijke kosten en rente betalen, aldus de curator.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij niet wist dat [naam 1] onder curatele stond, mede omdat [naam 1] in staat was om over een bedrag van € 9.500,00 te beschikken. Daarnaast is de geldleningsovereenkomst volgens [gedaagde] onder druk en uit coulance gesloten met [naam 1] en heeft niet [gedaagde], maar een zakelijk kennis van [gedaagde] in de kledingbranche, [naam 2], het geld van [naam 1] ontvangen. [gedaagde] voert ook aan dat hij in natura een deel van de lening heeft terugbetaald, zodat hij alleen nog een bedrag van € 700,00 hoeft te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
[naam 1] heeft geld uitgeleend aan [gedaagde]. Dat het geld op de bankrekening van een derde ([naam 2]) is gekomen, zoals [gedaagde] aanvoert, maakt dat niet anders. [naam 2] had namelijk een vordering op [gedaagde], zoals [gedaagde] zelf naar voren brengt. Dus ook als wordt aangenomen dat de ontvangst van het geleende geld via een derde is gegaan, neemt dat niet weg dat het geleende bedrag ten goede kwam aan [gedaagde]. [gedaagde] vindt zelf kennelijk ook dat hij moest terugbetalen aan [naam 1], zo blijkt in ieder geval alleen al uit het gegeven dat hij € 1.000,00 aan [naam 1] heeft afgelost.
4.2.
[naam 1] stond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder curatele, waardoor de curator op grond van de artikelen 3:32 lid 2, 1:381 en 3:50 lid 1 BW de geldleningsovereenkomst kon vernietigen. Dat [gedaagde] niet wist dat [naam 1] onder curatele stond maakt dat niet anders. Een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen (artikel 3:35 BW) biedt een partij (in dit geval [gedaagde]) geen bescherming tegen handelingsonbekwaamheid als bedoeld in artikel 3:32 lid 2 BW. Dit komt omdat in het wettelijk systeem aan [naam 1] als de onder curatele gestelde meer bescherming wordt geboden, omdat een onder curatele gestelde minder goed in staat is om voor zijn rechten op te komen of zijn belangen te behartigen. Daarbij komt dat het curateleregister geraadpleegd kan worden, zodat het mogelijk is om voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst te weten of je zaken doet met iemand die onder curatele is gesteld.
4.3.
De gevolgen van de geldleningsovereenkomst moeten ongedaan worden gemaakt, omdat de vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling – het sluiten van de overeenkomst – is verricht (artikel 3:53 lid 1 BW). Dit betekent dat [gedaagde] het nog door hem verschuldigde bedrag moet terugbetalen aan [naam 1].
4.4.
[gedaagde] verwijst voor wat betreft het nog verschuldigde bedrag naar een aantal overgelegde bonnen/kwitanties, waaruit volgens hem blijkt dat hij al een groot deel van de lening heeft terugbetaald in natura. Volgens [gedaagde] heeft hij [naam 1] kleding en een bank gegeven en werd de waarde daarvan in mindering gebracht op het terug te betalen bedrag. De curator wijst er op dat de bonnen onduidelijk zijn en daarnaast betwist zij dat deze te maken hebben met aflossing van de lening.
4.5.
Uit artikel 7:129 en 6:111 BW volgt dat een geldlening terugbetaald wordt doordat de lener ‘een overeenkomstige som geld’, het nominale bedrag, terugbetaalt. [gedaagde] heeft in de eerste plaats niet voldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat een van deze regel afwijkende afspraak - betalen in natura - tot stand is gekomen.
Uit de bonnen zelf blijkt verder ook niet dat er sprake is van een aflossing van de geldlening. Dat staat namelijk niet op die bonnen en/of een ander schriftelijk stuk. Bij de meeste bonnen ontbreekt bovendien een (zichtbare) handtekening van [naam 1]. Tenslotte wordt slechts van een deel van de in het overzicht van [gedaagde] opgesomde bedragen, die volgens hem van de lening moeten worden afgetrokken, een bon overgelegd. Al met al heeft [gedaagde] dus onvoldoende gemotiveerd dat hij meer dan € 1.000,00 heeft afgelost op de lening. De kantonrechter zal daarom de vordering van de curator niet beperken tot € 700,00.
4.6.
Dat [gedaagde] de overeenkomst onder druk heeft gesloten is verder ook niet onderbouwd. Daarnaast is dat lastig te begrijpen aangezien [gedaagde] wel vindt dat hij het bedrag moet aflossen.
4.7.
Dit leidt tot de conclusie dat het gevorderde wordt toegewezen en [gedaagde] nog een bedrag van € 8.500,00 aan hoofdsom aan [naam 1] verschuldigd is. De gevorderde wettelijke rente over dit gevorderde bedrag wordt toegewezen vanaf de datum van de vernietiging (25 september 2020).
4.8.
De curator maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft voldoende concreet gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 800,00) is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding (12 oktober 2020).
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van [naam 1] - en ook de nakosten van een half salarispunt (met een maximum van € 124,00) - zoals hierna is besloten moeten betalen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de geldleningsovereenkomst d.d. 19 oktober 2019 tussen [gedaagde] en [naam 1] op 25 september 2020 buitengerechtelijk is vernietigd;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 8.500,00 aan [naam 1], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020 tot aan algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 800,00 aan buitengerechtelijke kosten aan [naam 1], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [naam 1] vastgesteld op € 105,09 aan dagvaardingskosten, € 83,00 aan griffierecht, € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op