ECLI:NL:RBGEL:2021:2952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
05/051157-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging van politieagent wegens gebrek aan materiële wederrechtelijkheid na zware mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent, die verdacht werd van zware mishandeling van een aangever op 7 augustus 2019 te Arnhem. De verdachte, werkzaam bij de politie, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever door hem meermalen in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de aanhouding van de aangever geweld heeft gebruikt, maar oordeelde dat dit geweld gerechtvaardigd was in het kader van de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank concludeerde dat er geen materiële wederrechtelijkheid aanwezig was, zoals vereist onder artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte niet strafbaar was bevonden. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van de aanhouding, waaronder de agressieve houding van de aangever, de inzet van geweld door de verdachte rechtvaardigden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling, omdat het geweld niet wederrechtelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/051157-20
Datum uitspraak : 14 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. S.B. Oosterhof, advocaat in Oosterbeek.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 augustus 2019 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal met kracht in het gezicht te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 7 augustus 2019 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal met kracht in het gezicht te stompen en/of te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tijdens een aanhouding op 7 augustus 2019 te Arnhem heeft verdachte met zijn vuist meerdere malen in het gezicht van [slachtoffer] gestompt. [2] Bij [slachtoffer] zijn nadien een fors hematoom op de oogleden en een orbitale fractuur (breuk in de oogkas) geconstateerd. Hij is aan zijn oogkas geopereerd, waarbij een titaniumplaat is gebruikt om de fractuur te herstellen. De duur van de genezing werd op enkele maanden geschat. [3] Verdachte was ten tijde van de aanhouding werkzaam bij de politie, basisteam Arnhem-Noord. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de aanhouding van [slachtoffer] rechtmatig was, verdachte hierbij het minst ingrijpende ter beschikking staande middel heeft gebruikt en dat het toegepaste geweld onder de gegeven omstandigheden proportioneel is. Daarnaast heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat er geen zekerheid bestaat over het causale verband tussen het door verdachte toegepaste geweld en het bij [slachtoffer] ontstane letsel. Zo ontbreekt het directe bewijs dat dit door de vuistslagen van verdachte is veroorzaakt. Mogelijk is het letsel ontstaan tijdens de val van [slachtoffer] , verdachte en agent [getuige 1] van het talud naar beneden. Ook kan niet uitgesloten worden dat de agenten [getuige 3] en [getuige 2] [slachtoffer] per ongeluk hebben geraakt toen zij hun collega’s en [slachtoffer] onderaan het talud bereikten. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de mishandeling van [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 7 augustus 2019 door meerdere agenten werd geslagen op onder andere zijn hoofd. Hij wist niet door wie hij werd geslagen. [5]
Op 7 augustus 2019 rond 00:17 uur ontving de politie een melding over een agressieve persoon die voor een bromfiets wilde springen op de Schaapdijk in Arnhem. Agenten [getuige 3] en [getuige 2] gingen vervolgens naar de Schaapdijk. Daar liep een man
(de rechtbank begrijpt: aangever)die tegen de agenten zei dat zij moesten opdonderen. [getuige 3] probeerde met hem in gesprek te gaan, maar de man weigerde alle medewerking. [getuige 3] moest van hem in zijn “kankerauto” gaan zitten en “opkankeren”. Hierop gaf [getuige 3] aan dat hij met de man in gesprek wilde gaan vanwege een melding die was gedaan. De man weigerde meerdere keren en liep door. [getuige 3] sommeerde de man te stoppen. De man wilde dat niet en liep nog steeds door. Op enig moment draaide de man zich om, liep op [getuige 3] af en riep: “Je moet nu echt opkankeren, want anders gebeurt er wat.”. [getuige 3] gaf de man met zijn vlakke hand een zetje, omdat de man erg dichtbij kwam en zich agressief begon te gedragen. De man maakte zich breed en kwam opnieuw op [getuige 3] aflopen, waarop [getuige 3] zijn pepperspray pakte. Hij waarschuwde de man dat hij de pepperspray zou gebruiken. De man antwoordde dat hij hier geen boodschap aan had. Als [getuige 3] hem opnieuw zou aanraken, dan zou hij [getuige 3] wel een klap verkopen. Hij draaide zich hierna om en liep weer in de richting van Arnhem. Toen [getuige 3] achter hem aanliep, riep de man “kankerwout” en vroeg de man: “Blijf je achter mij aanlopen als een hondje? Kom maar hond.”. De man was tweemaal gevorderd om zijn identiteitsbewijs te laten zien, maar werkte niet mee. Hij keek erg verdwaasd uit zijn ogen en was zichtbaar opgefokt. Vanwege de fysieke (gespierde bouw) en mentale gesteldheid van de verdachte, besloten [getuige 3] en [getuige 2] dat het niet verantwoord was de man met zijn tweeën aan te houden en vroegen zij om een extra koppel collega’s. [6]
Verdachte en zijn collega [getuige 1] kwamen vervolgens ter plekke en zagen een man lopen voor het politievoertuig van [getuige 3] en [getuige 2] . [getuige 1] liep naar de lopende man en zag dat de man groot was en een flink postuur had. Hij kon niet verstaan wat de man zei, maar hoorde aan de intonatie en het volume van zijn stem dat de man aardig opgefokt was. Hij sprak de man aan en zag dat de man langs hem heen wilde lopen. Hij belette de man dat te doen door zijn hand uit te steken. De man schreeuwde dat [getuige 1] van hem af moest blijven. Verdachte, [getuige 3] en [getuige 2] voegden zich daarna ook bij hen. [getuige 1] sprak rustig tegen de man, maar hij merkte dat hij geen contact met de man kon krijgen. De man wilde zijn naam niet geven en reageerde niet op de vraag om zijn identiteitsbewijs te tonen. Ondertussen bleef de man bewegen. [getuige 1] vond dat de man erg recalcitrant gedrag vertoonde en erg intimiderend overkwam. De man bleef herhaaldelijk schreeuwen, met zijn armen bewegen en stopte afwisselend zijn handen in zijn zakken. De collega’s van [getuige 1] stelden dezelfde vragen aan de man, maar ook hierop reageerde de man opgefokt. De man vroeg [getuige 1] en verdachte om hun dienstnummers en zei daarna onduidelijk zijn naam. Verdachte vertelde de man dat hij verplicht was zijn identiteitsbewijs bij zich te hebben. De man werkte nog steeds niet mee en bleef met luide stem schreeuwen. Het identiteitsbewijs van de man werd tweemaal gevorderd, maar de man voldeed hier niet aan. Uiteindelijk werd besloten de man aan te houden voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. Zowel [getuige 1] als verdachte probeerden een halsverstrengeling aan te leggen. De man bewoog echter hevig, waardoor [getuige 1] en verdachte geen grip kregen om de man te fixeren. Zij vielen samen met de man van het talud af en rolden naar beneden. [7]
Bij het naar beneden rollen lukte het verdachte de man vast te houden en toen ze weer stil lagen had verdachte aangever [slachtoffer] bij de nek vast. Verdachte bleef op hem inpraten om zijn weerstand op te geven. [8]
[getuige 1] lag daarna over de benen van de man heen. Hij wilde een beenklem aanleggen, maar de man spande zijn beenspieren aan. Daardoor lukte het [getuige 1] niet een beenklem aan te leggen. Om die reden ging [getuige 1] met zijn hele lichaam over de benen van de man liggen. Hij probeerde de benen van de man te fixeren. Hij hoorde zijn collega’s tegen de man roepen dat hij moest meewerken en zijn armen moest strekken. [9] Doordat hij met zijn gezicht richting de A12 lag, zag hij zijn collega’s niet. Hij merkte wel dat de man op een gegeven moment minder weerstand bood, waardoor hij een beenklem kon aanleggen. [10]
[getuige 3] zat ter hoogte van de rechterarm van de man en [getuige 2] zat ter hoogte van de linkerarm van de man. [11] Zij zat met één knie op het linkerschouderblad van de man. [12] Verdachte had de man nog steeds om zijn nek vast en zei hem mee te werken. [13] De man zei op een gegeven moment dat hij toch ging meewerken. Aan de stem en de spierspanning van de man merkte verdachte dat de man rustiger werd. Daarop liet hij de man los. Vervolgens verzette de man zich opnieuw en dreigde hij op te staan. [getuige 2] wilde de arm van de man fixeren. Zij gaf hem met de vlakke hand een klap op zijn linkerwang om zijn verzet te doen ophouden. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat aangever een alles-of-niets-poging deed om weg te kunnen komen. Verdachte zag aangever omhoogkomen en leidde daaruit af dat zijn collega’s hem niet gefixeerd hadden. Hij vond de man groot en onvoorspelbaar en gaf de man een onderhandse vuistslag in het gezicht. Omdat de man niet reageerde, gaf hij daarna nog twee vuistslagen in het gezicht van de man. Hierna sloeg de man als een blad aan een boom om en werkte hij overal aan mee. [15] [getuige 3] hoorde de doffe klappen van de vuistslagen, wat voor hem een indicatie was dat verdachte de man met kracht sloeg. [16] Tijdens de vuistslagen meende [getuige 3] gekraak te horen. [17]
[getuige 3] omschreef de man als een getrainde en gespierde persoon die niet even aan de kant gezet kon worden. [getuige 3] dacht het gebruik van hun vuurwapen niet uitgesloten zou zijn indien zij echt met de man hadden moeten vechten. Hij omschreef de man als echt gek en sterk. [18] Toen hij en zijn collega’s met de man het talud opliepen, zagen [getuige 3] en [getuige 2] dat de man een dik oog en een bloedneus had. [19]
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het bij aangever ontstane letsel dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat het letsel zodanig was dat een operatie aan zijn oogkas noodzakelijk was. Tijdens die operatie is een titaniumplaat aangebracht. Tevens heeft de chirurg de duur van de genezing ingeschat op enkele maanden. Aangever heeft op 10 oktober 2019 verklaard dat zijn rechteroog verder naar achteren bleek te staan dan zijn linkeroog, waardoor hij op termijn nogmaals moet worden geopereerd om zijn ogen weer “gelijk” te zetten. [20] Door de raadsvrouw van aangever is ter terechtzitting aangevoerd dat zijn ene oog nog steeds verder naar achteren staat dan het andere oog en dat hij een zichtbeperking heeft, of hij nogmaals geopereerd moet worden is niet bekend. [21] Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Causaal verband
Anders dan de door de verdediging is betoogd, is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Hiertoe is van belang dat [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte met kracht in het gelaat sloeg en in een ambtsedig proces-verbaal is opgenomen dat hij hierbij gekraak meende te horen. Daarbij past het ontstane letsel bij het door verdachte toegepaste geweld. Dat het bij aangever ontstane letsel op andere wijze zou zijn ontstaan is niet nader onderbouwd. De enkele suggestie dat het letsel op een andere wijze kan zijn toegebracht is onvoldoende en leidt niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijk opzet
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte een bepaalde mate van kracht heeft gebruikt bij het uitdelen van de vuistslagen om zodoende het verzet van aangever te doen ophouden. Daarbij heeft hij driemaal achter elkaar met kracht een vuistslag in het gezicht van aangever gegeven. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het geven van de vuistslagen in het gezicht van aangever willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou kunnen ontstaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid zal door de rechtbank beoordeeld worden onder de strafbaarheid van het feit verderop in dit vonnis.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks7 augustus 2019 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen
althans eenmaalmet kracht in het gezicht te stompen
en/of te slaan;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
zware mishandeling.
5. De strafbaarheid van het feit
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van een gerechtvaardigd beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is subsidiair een beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht en op afwezigheid van alle schuld gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft geweld gebruikt terwijl hij in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was. Hij hield immers aangever aan wegens overtreding van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het door hem gebruikte geweld in overeenstemming is met de voor de politie in dat kader geldende geweldsinstructie.
Op grond van artikel 7, eerste lid van de Politiewet 2012 is een politieambtenaar in de rechtmatige uitvoering van zijn bediening bevoegd om geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. De toepassing van het geweld dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn, zo volgt uit artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 2012.
Bij de strafrechtelijke beoordeling van opsporingshandelingen van politieagenten in functie moet terughoudendheid worden betracht. De rechter mag niet, achteraf oordelend, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld dient wel te worden of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen of zelfs had moeten maken (zie het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3418).
Vaststaat dat aangever zich agressief gedroeg. Ondanks het feit dat aangever meermalen is gevraagd en gevorderd om zijn persoonsgegevens en het laten zien van zijn identiteitsbewijs, wilde hij niet meewerken. [getuige 3] heeft zelfs moeten dreigen met het gebruik van pepperspray. Tijdens zijn aanhouding verzette aangever zich zo hevig, dat hij samen met [getuige 1] en verdachte van het talud af viel. Onderaan het talud probeerden vier agenten hem onder controle te krijgen, zodat zij hem konden boeien. Dat lukte echter niet. Het was een chaotische situatie en aangever is een grote en sterke persoon. Bovendien waren de agenten al zeer lang bezig verdachte onder controle te krijgen. Ook de tik in zijn gezicht van [getuige 2] bracht hem niet tot bedaren. In deze situatie was verdachte bevoegd een zwaarder geweldsmiddel in te zetten zoals het toepassen van fysiek geweld. Het toepassen van een lichter alternatief hoefde onder de gegeven omstandigheden niet van verdachte te worden gevergd. Een zwaarder middel heeft verdachte niet ingezet. De eerste vuistslag had niet het beoogde effect, terwijl dat effect wel intrad na de derde vuistslag. Toen staakte aangever immers zijn verzet. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte toegepaste geweld hiermee voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu verdachte een rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen had, is het primair tenlastegelegde niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging. Daarnaast zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Omdat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond, ontbreekt de wederrechtelijkheid en heeft verdachte aangever dus niet mishandeld.

6.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 709,32 aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het primair tenlastegelegde en moet worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Meer subsidiair is betoogd dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd en dat rekening dient te worden gehouden met de hoge mate van eigen schuld van aangever bij het gebeurde.
Overweging van de rechtbank
Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging zonder oplegging van een maatregel van het primair tenlastegelegde. Daarnaast wordt hij vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

7.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart het primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoedeman (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, team Veiligheid, Integriteit en Klachten, opgemaakte proces-verbaal, Visionwaves nummer IOZON19618, gesloten op 19 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 7; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2021.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 7 augustus 2019, p. 9; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 19, geneeskundige verklaring d.d. 30 oktober 2019, p. 22.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 56.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 7.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
7.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 37 en 38.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2021.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 34.
10.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 38
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 26.
12.Proces-verbaal getuigenverhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 2] d.d. 23 december 2020, blz. 9.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2021.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
15.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2021.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 26.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 28.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
20.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 18.
21.Verklaring van de raadsvrouw van aangever afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2021.