ECLI:NL:RBGEL:2021:2951

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
05.212168.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige jongen door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van drieënhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een dertienjarige jongen. De verdachte, geboren in 1956, heeft meerdere keren ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat een kwetsbare achtergrond heeft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De lagere straf is opgelegd omdat de verdachte al langere tijd een vrijwillige behandeling volgt. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat dit in dit geval niet noodzakelijk werd geacht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.000,- aan smartengeld aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten en aftrekken van de penis van het slachtoffer, en dat deze handelingen meermaals hebben plaatsgevonden in de periode van 24 juni 2017 tot 30 januari 2020. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.212168.20
Datum uitspraak : 13 april 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 30 maart 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2017 tot 30 januari 2020 te Winterswijk, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het één of meermalen:
- betasten en/of vastpakken en/of (vervolgens) aftrekken van de penis van die [benadeelde] en/of
- in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde] en/of
- laten vastpakken en/of (vervolgens) aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. [benadeelde] hierna: [benadeelde] ), geboren op [geboortedag 2] 2004, heeft vanaf zijn dertiende jaar regelmatig bij verdachte gelogeerd, waarbij verdachte en [benadeelde] naakt in het bed van verdachte sliepen. Verdachte heeft [benadeelde] regelmatig op de massagetafel in zijn slaapkamer gemasseerd, waarbij het voorkwam dat [benadeelde] naakt op de massagetafel lag. Verdachte heeft bekend in november 2018 ontuchtige handelingen bij [benadeelde] te hebben verricht. Hierbij heeft [benadeelde] verdachte afgetrokken en gepijpt en heeft verdachte ook [benadeelde] afgetrokken. In januari 2020 heeft verdachte [benadeelde] gemasseerd en daarbij heeft hij met zijn hand een aftrekkende beweging gemaakt met het geslachtsdeel van [benadeelde] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Uit het dossier volgt volgens de officier van justitie bovendien dat verdachte vaker dan tweemaal ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij en met [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar heeft bekend ontuchtige handelingen te hebben gepleegd bij [benadeelde] , maar dat deze handelingen slechts tweemaal hebben plaatsgevonden. Dit was enkel in november 2018 en januari 2020, zodat de tenlastegelegde periode moet worden bekort.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich op 1 februari 2020 op eigen initiatief bij de politie gemeld en daarbij verklaard dat hij [benadeelde] op 13-jarige leeftijd onzedelijk had betast. Dit was nogmaals gebeurd een paar weken geleden, [benadeelde] was toen vijftien. [2]
Aangeefster [aangeefster] , jeugdzorgwerker van het slachtoffer, heeft bij de politie verklaard dat zij van [benadeelde] heeft gehoord dat hij gedurende tweeëneenhalf jaar is misbruikt door verdachte. [3]
[benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat verdachte hem regelmatig heeft misbruikt, de eerste keer toen hij dertien was. Hij heeft verdachte moeten aftrekken en pijpen. [4]
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij van zowel verdachte als [benadeelde] heeft gehoord dat er seksuele handelingen plaatsvonden tussen verdachte en [benadeelde] en dat dit al bezig was voordat hij [benadeelde] en verdachte leerde kennen. Daarnaast heeft verdachte volgens [getuige] gezegd dat het
“zijn grootste wens was om een trio te hebben met [benadeelde] en mij en hij wilde samen douchen met ons”. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de seksuele handelingen de eerste keer bestonden uit aftrekken en pijpen. Dat is volgens hem niet in juni 2017 maar pas in november 2018 gebeurd. Over de tweede keer verklaarde verdachte aanvankelijk dat het slachtoffer hem probeerde te pijpen, maar later dat hij het geslachtsdeel van het slachtoffer een paar keer op en neer heeft bewogen. [6]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Hoewel verdachte heeft erkend dat de ontuchtige handelingen tweemaal en daarmee dus meermalen zijn gepleegd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat deze ontuchtige handelingen vaker hebben plaatsgevonden. Dit blijkt, naast de verklaring van het slachtoffer, uit de verklaring van [getuige] . Hierin verklaart hij dat de seksuele handelingen al plaatsvonden voordat hij het slachtoffer en verdachte leerde kennen en dat
“ [benadeelde] daar, in de woning van [verdachte] , wel eens in zijn onderbroek liep en dat ze aan elkaar zaten”. [7] Vast staat dat verdachte en het slachtoffer naakt bij elkaar in bed sliepen. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat hij meermaals tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hetgeen dat was gebeurd vanwege het leeftijdsverschil niet kon. [8] Hieruit leidt de rechtbank af dat het contact tussen verdachte en het slachtoffer zich (deels) afspeelde in een seksuele context. De rechtbank acht het daarom onaannemelijk dat zich naast de door verdachte erkende momenten geen ontuchtige handelingen hebben voorgedaan.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding tot aanpassing van de tenlastegelegde periode. In de eerste plaats vallen de door verdachte erkende momenten waarop de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode. In de tweede plaats verklaarde het slachtoffer dat de ontuchtige handelingen begonnen op zijn dertiende [9] en verklaarde verdachte dat hij begon met het masseren van het slachtoffer toen het slachtoffer twaalf à dertien jaar was [10] . Mede gelet op de hiervoor genoemde seksuele context acht de rechtbank het aannemelijk dat de ontuchtige handelingen al begonnen vanaf het moment dat het slachtoffer dertien werd, te weten 24 juni 2017.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 24 juni 2017 tot 30 januari 2020 te Winterswijk, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
(telkens
)een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
één ofmeermalen:
- betasten en/of vastpakken en/of (vervolgens) aftrekken van de penis van die [benadeelde] en/of
- in de mond laten nemen van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde] en/of
- laten vastpakken en/of (vervolgens) aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De voorwaarden dienen volgens de officier van justitie te bestaan uit een contact- en locatieverbod en uit de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat een gevangenisstraf voor verdachte tot gevolg heeft dat hij zijn uitkering en woning kwijtraakt. De verdediging heeft bepleit aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen. Nu verdachte even heeft vastgezeten is dit niet in strijd met het taakstrafverbod, aldus de verdediging. Daarnaast kunnen volgens de verdediging de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, met uitzondering van de voorgestelde vorm van schadeherstel, worden opgelegd. Voor het contact- en locatieverbod ziet de verdediging geen aanleiding, nu verdachte geen contact heeft gezocht met [benadeelde] en bezoeken aan de locatie waar [benadeelde] werkt juist vermijdt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 februari 2021
- het reclasseringsrapport, gedateerd 19 maart 2021.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drieëneenhalf jaar meermaals schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een bij aanvang dertienjarige jongen. Deze jongen, het slachtoffer, heeft een kwetsbare achtergrond: hij heeft ADHD en autisme, zijn ouders waren verslaafd aan alcohol, hij woont niet meer thuis en hij heeft op jonge leeftijd zijn vader verloren. Hij zag verdachte als een vertrouwenspersoon met wie hij goed kon praten. Verdachte kende de achtergrond van het slachtoffer, maar heeft toch de ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het misbruik is uiteindelijk gestopt doordat het slachtoffer, hiertoe aangezet door anderen, erover aan zijn moeder heeft verteld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Dat dit feit veel impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring, waarin het slachtoffer onder meer laat weten dat hij verdachte altijd heeft gezien als zijn tweede vader, dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn kwetsbare situatie, dat verdachte hem zijn toekomst heeft afgenomen en zijn vertrouwen in de mensen heeft beschadigd en dat hij niet weet hoe hij in de toekomst een normale seksuele relatie moet aangaan.
Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft de gevoelens van en gevolgen voor deze kwetsbare jongen daaraan ondergeschikt gemaakt. Verdachte had beter moeten weten en anders moeten handelen. Verdachte heeft ter terechtzitting met name verklaard over de gevolgen voor hemzelf en in mindere mate blijk gegeven van besef van de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent de verdachte de feiten ernstig aan.
Mede gelet op straffen die in andere, vergelijkbare zaken voor soortgelijke delicten worden opgelegd, alsmede gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Mede gelet op het feit dat verdachte inmiddels vrijwillig een behandeling volgt, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De proeftijd zal worden gesteld op drie jaar. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de voorgestelde vorm van schadeherstel. Voor het opleggen van een contact- en locatieverbod ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de noodzaak hiertoe onvoldoende is onderbouwd en ook anderszins niet is gebleken dat verdachte contact heeft gezocht met het slachtoffer. Evenmin is gebleken op welke wijze het verzoek bijdraagt aan het doel van het locatieverbod, te weten het voorkomen dat verdachte in de verleiding komt opnieuw (vergelijkbare) strafbare feiten te begaan als hij op locaties komt waar het risico daartoe groot is. Van een verband tussen de locatie en het gepleegde strafbare feit is geen sprake.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft mr. S. Smid een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 10.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij op een billijk bedrag vast te stellen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Weliswaar is aannemelijk dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, maar de hoogte van de vordering blijkt niet uit de summiere toelichting. Uit niets blijkt dat het slachtoffer therapie heeft gevolgd of een huisarts heeft bezocht en de aangehaalde uitspraken zijn ook niet vergelijkbaar met deze zaak. De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering daarom te matigen.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezen verklaarde feiten is een diepe inbreuk op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Nu de vordering ziet op een omvangrijkere inbreuk dan aan verdachte is ten laste gelegd en door de rechtbank is bewezen verklaard, zal de rechtbank een lager bedrag toekennen dan gevorderd. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- begroten. Voor het vaststellen van de periode waarover wettelijke rente verschuldigd is, kiest de rechtbank het aanvangstijdstip op het midden van de bewezenverklaarde periode. Verdachte is dus vanaf 14 oktober 2018 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

De straf

 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
veertien maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
zeven maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
 stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering te Zutphen aan de Houtwal 16a, via het nummer 088-8041404. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief blijft meewerken aan zijn huidige ambulante behandeling bij GGNet of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van
€ 2.000,-aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 , tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020047207, gesloten op 19 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] namens [benadeelde] , p. 7-12.
4.Het proces-verbaal van het verhoor van [benadeelde] , p. 23-60.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 61-64.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 76-88.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 63.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 83.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde] , p. 26.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 80.