Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1984 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Almelo, werd ervan beschuldigd op 4 oktober 2020 in Nijmegen zijn vader, de aangever, te hebben mishandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het trappen tegen het hoofd van de aangever, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien hij met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd van de aangever trapte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie en dat de aangever op dat moment niet meer in staat was om de verdachte met de honkbalknuppel te slaan. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.