ECLI:NL:RBGEL:2021:2857

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
05/249118-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer

Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1984 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Almelo, werd ervan beschuldigd op 4 oktober 2020 in Nijmegen zijn vader, de aangever, te hebben mishandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het trappen tegen het hoofd van de aangever, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien hij met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd van de aangever trapte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie en dat de aangever op dat moment niet meer in staat was om de verdachte met de honkbalknuppel te slaan. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/249118-20
Datum uitspraak : 8 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Almelo in Almelo.
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
12 januari, 30 maart en 25 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2020 te Nijmegen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] ter hoogte van zijn strot/keel vast heeft gepakt,
- die [slachtoffer] ten val heeft laten komen,
- die [slachtoffer] meerdere malen op/tegen het hoofd en/of ribben, in elk geval het bovenlichaam, heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2020 te Nijmegen
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] bij zijn strot/keel te pakken,
- die [slachtoffer] ten val te laten komen,
- die [slachtoffer] meerdere malen op/tegen het hoofd en/of ribben, in elk geval het
bovenlichaam, te schoppen en/of trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever door hem tegen zijn hoofd te trappen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, nu niet kan worden bewezen dat verdachte aangever bij zijn strot heeft gepakt of ten val heeft gebracht. Verder kan hooguit het geven van één trap worden bewezen, maar uit het dossier volgt niet hoe, met welke kracht en met welk schoeisel is getrapt, terwijl de feitelijke verwondingen van aangever licht zijn. Hierdoor kan geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel worden vastgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft verklaard dat verdachte op 4 oktober 2020 bij hem voor de deur stond. Toen aangever de deur open deed, pakte verdachte hem vast. Aangever pakte toen de honkbalknuppel die hij uit voorzorg achter de voordeur had staan. Er ontstond een schermutseling en verdachte pakte de honkbalknuppel af. Door de schermutseling gingen aangever en verdachte van de gang naar de voortuin. Daar vielen zij. Verdachte kwam daarbij op aangever terecht. Verdachte stond op, haalde zijn been naar achteren en trapte aangever tegen de linkerzijde van zijn gezicht. [2]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever een bloeduitstorting had bij zijn linkeroor en -jukbeen. Verder had aangever een gekneusde achtste rib. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangever aan de deur kwam. Toen aangever de deur open deed, had hij (aangever) een honkbalknuppel in zijn hand. Aangever probeerde verdachte daarmee te slaan. Verdachte probeerde de honkbalknuppel af te pakken, maar dat lukte niet. Zij vielen samen op de grond. Toen aangever op de grond lag, heeft verdachte hem eenmaal tegen zijn gezicht getrapt. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij enkel een trappende beweging heeft gemaakt (om aangever ertoe te bewegen de knuppel los te laten) en dat hij aangever niet heeft geraakt. Verdachte heeft echter eerder, bij de politie en bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij aangever eenmaal tegen zijn gezicht heeft getrapt. Gelet op deze verklaringen en gelet op het letsel van aangever, een bloeduitstorting bij het linkeroor en -jukbeen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte enkel een trappende beweging in de richting van aangever heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever eenmaal tegen de linkerzijde van zijn gezicht, en dus tegen zijn hoofd, heeft getrapt.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank stelt voorop dat uit geen van de verklaringen blijkt dat verdachte aangever heeft getrapt met als doel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het geven van de trap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Aangever heeft letsel ter hoogte van zijn linkeroor en jukbeen opgelopen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit letsel is ontstaan door de trap van verdachte en stelt op grond daarvan vast dat verdachte aangever ter hoogte van diens jukbeen en oor, dus net onder diens slaap, heeft getrapt. Nu aangever heeft verklaard dat verdachte zijn been naar achteren haalde om hem te kunnen trappen, stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met kracht heeft getrapt. Verdachte kwam bovendien kort te voren, en te voet, bij zijn vader aan. De rechtbank gaat er dus zonder meer van uit dat verdachte schoeisel droeg.
Een trap tegen het hoofd kan onder meer schade veroorzaken aan de hersenen, een vitaal orgaan. Verdachte heeft met kracht en met geschoeide voet een trap tegen de zijkant van het hoofd van aangever gegeven terwijl deze op de grond lag. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij een trap tegen het hoofd op deze plaats en onder deze omstandigheden een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet (overtuigend) bewezen dat verdachte aangever bij de keel heeft gepakt of hem ten val heeft laten komen. Verdachte zal dan ook van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Deze handelingen leveren overigens ook geen aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel op.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 oktober 2020 te Nijmegen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] ter hoogte van zijn strot/keel vast heeft gepakt,
- die [slachtoffer] ten val heeft laten komen,
- die [slachtoffer]
meerdere malen op/tegen het hoofd
en/of ribben, in elk geval het bovenlichaam,heeft
geschopt en/ofgetrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat aangever de honkbalknuppel steeds vast had en dat verdachte deze pas kon afpakken toen zij beiden buiten op de grond waren gevallen, terwijl dat ook het moment is dat verdachte zou hebben geschopt. Bovendien is verdachte mogelijk met de honkbalknuppel geslagen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank stelt vast dat aangever bij de confrontatie met verdachte op enig moment een honkbalknuppel heeft gepakt. In de gang is daarmee een schermutseling ontstaan. Later vielen aangever en verdachte buiten op de grond. Pas toen heeft verdachte aangever een trap gegeven. Zoals aangever en meerdere getuigen hebben verklaard, lag verdachte op dat moment op aangever. Niet is gebleken dat aangever op dat moment (nog) probeerde verdachte met de honkbalknuppel te slaan of dat hij daar vanuit zijn positie nog toe in staat was. Verdachte had zich bovendien in ieder geval op dat moment aan de situatie kunnen onttrekken door weg te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen het bewezen verklaarde trappen was geboden. Evenmin zijn er aanwijzingen dat bij verdachte de vrees voor een dergelijke aanranding gerechtvaardigd was.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het feit is dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 246 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte te lang in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat een eventuele gevangenisstraf voor kortere duur dient te worden opgelegd dan de duur van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever (zijn vader). Hij heeft aangever tegen het hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag. Door de schermutseling heeft aangever letsel opgelopen. Verdachte heeft hierdoor een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever bevond zich bovendien in zijn eigen huis. Hier dient hij zich veilig te kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn handelen dit gevoel van veiligheid geschaad. Verdachte is in het verleden veelvuldig voor geweldsdelicten veroordeeld. Mede daardoor is de eerder aan hem opgelegde maatregel van TBS met voorwaarden in een andere strafzaak omgezet naar TBS met dwangverpleging.
De rechtbank houdt er rekening mee dat aangever ook een rol heeft gespeeld in het verloop van het conflict. Hij heeft immers een honkbalknuppel gepakt.
Tot aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is door de officier van justitie aangekondigd dat er een TBS-maatregel zou worden geëist. Mede daardoor heeft de voorlopige hechtenis van verdachte langere tijd voortgeduurd. Nu in een andere strafzaak reeds de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte is opgelegd, is de oplegging van deze maatregel in deze zaak niet langer aan de orde.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters worden opgelegd. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Nu de straf korter is dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft de rechtbank bij afzonderlijke beschikking de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. dr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020471812, gesloten op 7 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 3 en het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 9.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 33.