ECLI:NL:RBGEL:2021:2787

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
C/05/364781 / HZ ZA 20-30
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake legitieme portie en vernietiging schenking in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een erfrechtelijk geschil over de legitieme portie en de vernietiging van een schenking. De rechtbank heeft op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een zaak waarin de legitieme portie van de erfgenamen van [betrokkene1], die op 10 november 2011 is overleden, aan de orde was. De eisers, [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3], hebben vorderingen ingesteld in zowel conventie als reconventie, waarbij zij onder andere de vernietiging van een schenking aan [derde partij] hebben gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schenking van € 948.513,82 aan [derde partij] niet kan worden vernietigd op grond van bedrog of misbruik van omstandigheden, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van bedrog bij de ondertekening van de overdracht door de moeder van de eisers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot vernietiging is verjaard, omdat de rechtsvordering tot vernietiging drie jaar na het ophouden van de invloed van misbruik van omstandigheden verjaart. De rechtbank heeft de legitieme massa vastgesteld op € 1.208.566,50 en de legitieme portie op € 120.856,65. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.M.K.J. Steketee.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/364781 / HZ ZA 20-30
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
[eis.conv./ged.reconv.],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen [eis.conv./ged.reconv.] ,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo,
tegen

1.[ged.conv./eis.reconv.1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen (groot)moeder,
wier vermogensrechtelijke belangen worden behartigd door
[onder bewind gestelde] ,
als bewindvoerder,
hierna te noemen de bewindvoerder,
advocaat mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen,
2.
[ged.conv./eis.reconv.2],
wonende te [ged.conv./eis.reconv.2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen [ged.conv./eis.reconv.2] ,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,
3.
[ged.conv./eis.reconv.3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen [ged.conv./eis.reconv.3] ,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,
4.
[ged.conv.4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
hierna te noemen [ged.conv.4] ,
niet verschenen,
en
5.
[derde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
derde partij,
hierna te noemen [derde partij] ,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020
  • de brief van mr. Schepers van 22 december 2020 zijdens [eis.conv./ged.reconv.] met producties 20, 21 en 22
  • de brief van mr. Moll van 22 december 2020 zijdens [derde partij] met 3 producties
  • de akte houdende eiswijziging en overleggen producties van [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 januari 2021
  • de akte uitlating na comparitie van de bewindvoerder,
  • de antwoordakte van [derde partij] ,
  • de antwoordakte na comparitie van [eis.conv./ged.reconv.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident

in conventie en in reconventie

2.1.
[ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben als gevolmachtigden krachtens levenstestament van moeder vorderingen ingesteld in de hoofdzaak in reconventie en in het incident. Bij beschikking van 26 oktober 2020 is moeder onder bewind gesteld en is de bewindvoerder in hoedanigheid benoemd. [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] treden in deze procedure sindsdien niet langer op voor moeder. Zij hebben verklaard dat een deel van de vorderingen niet is bedoeld als mede door hen ingesteld in hun hoedanigheid van legitimarissen. Voor zover nodig hebben [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hun vorderingen verminderd met de vordering in incident strekkende tot de vernietiging van de schenking aan [derde partij] en tot terugbetaling door [derde partij] van de schenking aan de nalatenschap en aan moeder ten bedrage van € 948.513,823.
In de hoofdzaak hebben zij hun vorderingen verminderd met de vordering de schenking van € 948.513,823 aan [derde partij] te vernietigen en voor recht te verklaren dat [eis.conv./ged.reconv.] zijn aandeel in de verzwegen vermogensbestanddelen heeft verbeurd, omdat hij schenkingen van € 180.000,00 en € 474.256,91 zou hebben verzwegen.
Na vermeerdering van eis vorderen [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] nu in het incident -voor zover daarop nog niet is beslist- [derde partij] te veroordelen om ex artikel 843a Rv te overleggen
-bankafschriften van haar rekeningen vanaf 2011 tot en met 2013
-afschriften van de waardepapieren voornoemd vanaf september 2011 tot en met 2013.
In reconventie in de hoofdzaak vorderen [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] nu dat [eis.conv./ged.reconv.] wordt veroordeeld te overleggen:
- boedelbeschrijving
- taxatierapport van de woning op datum overlijden
- jaarstukken en bankafschriften van 2011 en 2012 van [bedrijf1] ., [bedrijf2] .
- jaarstukken en bankafschriften van 2011 t/m 2013 van [bedrijf3]
Voorts vorderen zij dat de rechtbank
- voor recht zal verklaren dat [ged.conv./eis.reconv.3] de lening voornoemd heeft betaald en dat geen bedragen aan haar zijn kwijtgescholden,
- voor recht zal verklaren dat de legitimaire massa toeneemt met een bedrag van € 474.256,91
- de legitimaire aanspraken -de legitieme porties als bedoeld in artikel 4:65 BW, verminderd met de waarde van eventuele in aanmerking te nemen giften als bedoeld in artikel 4:70 lid 1 BW- zal bepalen van respectievelijk [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] als legitimarissen in de nalatenschap van [betrokkene1] , overleden op 10 november 2011,
- met veroordeling van [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van de procedure.
[eis.conv./ged.reconv.] , de bewindvoerder en [derde partij] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis, zodat daarop recht gedaan zal worden.
2.2.
De bewindvoerder is in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vorderingen die aanvankelijk door [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] namens moeder zijn ingesteld en hij heeft gebruik gemaakt van die gelegenheid. Hij heeft de vordering voor recht te verklaren dat [eis.conv./ged.reconv.] zijn aandeel in de verzwegen vermogensbestanddelen heeft verbeurd voor € 180.000,00 en € 474.256,91 ingetrokken en de vordering de overdracht van de Duitse tegoeden aan [derde partij] te vernietigen wegens bedrog althans op grond van artikel 7:176 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehandhaafd.
De vorderingen tot het verstrekken van stukken
2.3.
De vordering van [ged.conv./eis.reconv.2] , [ged.conv./eis.reconv.3] en moeder in het incident tot het verstrekken door [derde partij] van afschriften van haar bankrekeningen van 2011 tot en met 2013 en van afschriften van waardepapieren als voornoemd over die periode is niet voor toewijzing vatbaar, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden die artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daaraan stelt.
Voor wat betreft de bankafschriften geldt dat er geen sprake is van een rechtsbetrekking waarbij [ged.conv./eis.reconv.2] en/of [ged.conv./eis.reconv.3] partij zijn.
De vordering met betrekking tot de ‘waardepapieren als voornoemd’ is te onbepaald. Uit de conclusie van eis in reconventie blijkt niet welke stukken [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hiermee bedoelen. Daarnaast geldt dat onvoldoende is gebleken van een rechtmatig belang. Voor zover de vordering ziet op de overdracht van Duitse tegoeden door de grootouders aan [derde partij] geldt dat alle daarop betrekking hebbende stukken inmiddels zijn overgelegd.
2.4.
De vordering van [ged.conv./eis.reconv.2] , [ged.conv./eis.reconv.3] en moeder tot het verstrekken van stukken door [eis.conv./ged.reconv.] zal ook worden afgewezen. [eis.conv./ged.reconv.] heeft als productie 8 overgelegd een berekening legitieme portie, per mei 2018 berekend door notaris [notaris] op verzoek van moeder. Ingevolge de verklaringen in de aktes die de bewindvoerder en [eis.conv./ged.reconv.] hebben genomen na de mondelinge behandeling moet er nu vanuit gegaan worden dat deze berekening geldt als de door de erfgenamen van vader definitief vastgestelde boedelbeschrijving. [ged.conv./eis.reconv.2] , [ged.conv./eis.reconv.3] en de bewindvoerder beschikken al over deze boedelbeschrijving, zodat de vordering voor dit deel zal worden afgewezen.
De rechtbank zal uitgaan van de waarde van de woning van € 245.000,00, zoals vermeld in de aanslag erfbelasting. Het mag zo zijn dat moeder eind 2014 een vraagprijs van € 400.000,00 heeft genoemd voor verkoop van de woning aan [eis.conv./ged.reconv.] , dat betekent nog niet dat dat ook de onderhandse waarde in het economisch verkeer was per november 2011. [eis.conv./ged.reconv.] heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat de woning voor een derde minder aantrekkelijk is, omdat het pand omringd wordt door het campingterrein. [ged.conv./eis.reconv.2] , [ged.conv./eis.reconv.3] en de bewindvoerder hebben daartegenover onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de waarde van de woning in het economisch verkeer in 2011 (aanzienlijk) hoger was dan € 245.000,00. De vordering een taxatierapport te overleggen zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft bij zijn conclusie van antwoord jaarstukken van de ondernemingen in het geding gebracht. Bij de mondelinge behandeling hebben [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] verklaard dat hun vorderingen met betrekking tot de jaarstukken van de vennootschappen niet meer zo relevant zijn en dat uit deze stukken maar beperkte informatie zal komen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eis.conv./ged.reconv.] voldoende heeft voldaan aan de vordering tot het verstrekken van deze stukken.
De vernietiging van de schenking aan [derde partij]
2.5.
De door [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] namens moeder ingestelde vordering deze schenking te vernietigen en [derde partij] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 948.513,82 aan de nalatenschap en aan moeder is door de bewindvoerder gehandhaafd. Hierover wordt het volgende overwogen.
Bedrog
2.6.
De bewindvoerder baseert de vordering tot vernietiging van deze rechtshandeling op de stelling dat er sprake is geweest van bedrog en van misbruik van omstandigheden ex artikel 7:176 BW.
Zoals de bewindvoerder heeft opgemerkt moet bij bedrog sprake zijn van opzet bij degene die het bedrog heeft gepleegd en van een kunstgreep aan de zijde van de pleger.
Die kunstgreep bestaat volgens de bewindvoerder uit de vervalsing van de handtekening van erflater, (groot-)vader, onder het overdrachtsformulier zoals dat zou blijken uit het door [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] in het geding gebrachte rapport van 4 mei 2020 van forensisch deskundigen.
Uit dat rapport blijkt echter niet door wie de handtekening is nagemaakt.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hij niet beschikt over nieuwe informatie dan wel andere bewijsmiddelen ter onderbouwing van de stelling dat het bedrog, het vervalsen van de handtekening, is gepleegd door [eis.conv./ged.reconv.] en/of [derde partij] .
Dat [eis.conv./ged.reconv.] of [derde partij] de handtekening van erflater op het overdrachtsformulier heeft nagemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Vast staat dat moeder op de betreffende dag, 12 september 2011, zelf naar de bank, de Sparkasse in Dülmen, Duitsland is gegaan en daar onder het toeziend oog van een bankmedewerker haar handtekening onder het overdrachtsformulier heeft geplaatst. Onweersproken is dat deze bankmedewerker al jaren nauw betrokken was bij de financiële beslissingen van de ouders en goed bekend was met hen. Vast staat ook dat moeder na het plaatsen van haar handtekening het formulier heeft meegenomen en later die dag voorzien van een tweede handtekening weer terug heeft gebracht naar de bank.
Gelet op deze gang van zaken kan niet worden uitgesloten dat het moeder is geweest die de handtekening van haar echtgenoot heeft geplaatst. Ook kan niet worden uitgesloten dat de handtekening door erflater zelf is geplaatst, zoals [eis.conv./ged.reconv.] heeft aangevoerd. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat [eis.conv./ged.reconv.] of [derde partij] de handtekening heeft nagemaakt zijn niet gesteld en niet gebleken. De stelling dat de overdracht door bedrog door [eis.conv./ged.reconv.] en/of [derde partij] tot stand is gekomen, moet daarom worden verworpen.
Misbruik van omstandigheden
2.7.
De stelling dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden baseert de bewindvoerder op de bijzondere omstandigheden dat in september 2011 moeder 82 jaar was, dat de verzorging van haar ernstig zieke echtgenoot emotioneel en fysiek erg belastend voor haar was, dat [derde partij] dat wist en dat de overboeking voor de (groot-)ouders nadelig was en voor [derde partij] voordelig. Hij heeft voldaan aan de stelplicht en het is aan [derde partij] het tegendeel aan te tonen, aldus de bewindvoerder.
[derde partij] en [eis.conv./ged.reconv.] hebben bij de mondelinge behandeling en in hun nadien genomen aktes een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden.
Dat beroep slaagt. Een rechtsvordering tot vernietiging verjaart in geval van misbruik van omstandigheden drie jaren nadat deze invloed heeft opgehouden te bestaan. De door de bewindvoerder gestelde bijzondere omstandigheden dat de verzorging van haar ernstig zieke echtgenoot emotioneel en fysiek erg belastend was voor (groot-)moeder en dat [derde partij] dat wist, zijn met het overlijden van erflater op 10 november 2011 opgehouden te bestaan. Dat (groot-)moeder in september 2011 lichamelijke of geestelijke klachten had en afhankelijk was van [derde partij] is niet gesteld en ook niet gebleken. Evenmin zijn feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat een dergelijke situatie na het overlijden van erflater is blijven bestaan. In dit verband is nog het volgende van belang.
Hoewel moeder volgens [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] toen zij nog compos mentis was, aan hen heeft gezegd dat zij een grote fout had gemaakt waardoor haar dochters enorm benadeeld werden en dat zij door de ziekte van haar man de gevolgen van haar handelen niet heeft kunnen overzien, heeft moeder nimmer actie ondernomen om de overdracht van het Duitse tegoed aan [derde partij] terug te draaien. Zij was in ieder geval op 6 juli 2014 bij het verlijden van haar levenstestament nog wilsbekwaam en had de vernietiging van de overdracht van ‘het Duitse geld’ aan [derde partij] kunnen inroepen. Zij heeft dat niet gedaan. Wel heeft moeder, zo blijkt uit de door [derde partij] bij haar antwoordakte in het geding gebrachte stukken, bij notarieel verleden akte op 17 oktober 2012 een vordering van € 508.000,00 op [bedrijf3] aan [derde partij] gecedeerd voor een bedrag van € 95.000,00 en haar deze koopsom kwijtgescholden en op 11 maart 2013 eveneens bij notarieel verleden akte een vordering van € 413.000,00 op [bedrijf3] aan [derde partij] gecedeerd voor een bedrag van € 95.000,00 en ook deze koopsom kwijtgescholden. Dit maakt het niet aannemelijk dat moeder de mening was toegedaan dat bij de eerdere overdracht van de Duitse tegoeden misbruik van omstandigheden was gemaakt door haar zoon en kleindochter.
[derde partij] heeft gesteld dat van de overdracht van ‘het Duitse geld’ geen notariële akte is opgemaakt, omdat het ging om zwart geld.
Maar wat hier ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank is de rechtsvordering tot vernietiging van de overdracht van de Duitse tegoeden aan [derde partij] op 11 november 2014 verjaard. De vordering van de bewindvoerder tot vernietiging van de overdracht van de Duitse tegoeden aan [derde partij] wegens misbruik van omstandigheden en tot veroordeling van [derde partij] het bedrag van € 948.513,92 terug te betalen aan deels (groot)moeder en deels de nalatenschap van erflater is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
Berekening legitieme portie
2.8.
[ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben in hun akte houdende eiswijziging aangevoerd dat voor de berekening van de legitieme portie de ‘schenking’ aan [derde partij] relevant blijft, omdat de legitimaire massa voor die berekening moet worden vermeerderd met de helft van de waarde, dit primair op de voet van artikel 4:65 met 4:67 aanhef sub a en e van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is bepaald dat bij de berekening van de legitieme onder meer giften in aanmerking moeten worden genomen die kennelijk zijn gedaan met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld en andere giften die binnen vijf jaar voor het overlijden van erflater zijn gedaan.
[derde partij] en [eis.conv./ged.reconv.] hebben betwist dat er sprake is geweest van een schenking. De (groot)ouders hadden niet de bedoeling [derde partij] te bevoordelen. Zij wilden ervoor zorgen dat er voor het campingbedrijf een financiële buffer voor slechte tijden was. Ook werden ze niet verarmd, omdat zij het tegoed beschouwden als een reservekas van het bedrijf, aldus [eis.conv./ged.reconv.] en [derde partij] .
Aan de vraag of er sprake is geweest van een bevoordelingsbedoeling bij de grootouders kan voorbij gegaan worden, nu de wet spreekt over giften en niet over schenkingen. Een gift is iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Aan de vraag of de grootouders de bedoeling hadden dat de tegoeden aan [derde partij] dan wel aan het bedrijf ten goede kwamen, kan daarom voorbijgegaan worden. De Duitse tegoeden behoorden aan de (groot-)ouders in privé, zodat [derde partij] ten koste van hun vermogen is verrijkt. Dat zij deze tegoeden deels heeft doorbetaald aan -kort gezegd- het campingbedrijf doet daar niet aan af.
Omdat de gift vijf jaar voor het overlijden van erflater is gedaan, moet deze voor de helft van de waarde meegerekend worden bij de bepaling van de legitimaire massa.
2.9.
Bij de beantwoording van de vraag voor welk bedrag deze gift vervolgens moet worden meegerekend is het volgende van belang.
Vast staat dat [derde partij] voor dit Duitse tegoed waarvan het bestaan voor de Nederlandse belastingdienst was verzwegen, gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling en dat zij een naheffingsaanslag van € 464.601,00 heeft moeten betalen.
Bij brief van 22 december 2020 is een met de fiscus gesloten vaststellingsovereenkomst in het geding gebracht, waaruit blijkt dat in verband met deze inkeerregeling gerekend is met een bedrag van € 190.659,00 aan navordering inkomstenbelasting in verband met de eerdere onjuiste opgaves door moeder. Het overigens te betalen bedrag ziet op schenkbelasting en IB [derde partij] betreffende.
Partijen twisten over de hoogte van dit aan [derde partij] overgedragen tegoed. Volgens [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] bedroeg dit € 948.513,82, volgens de bewindvoerder was het € 908.456,77. [derde partij] heeft de berekening van [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] weersproken, maar zij heeft geen verweer gevoerd tegen het door de bewindvoerder gestelde bedrag van € 908.456,77. [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben na betwisting hun berekening van de waarde van het overgedragen tegoed niet nader onderbouwd.
De rechtbank zal uitgaan van een verkrijging voor een waarde van € 930.162,00 en baseert dit op de vaststellingsovereenkomst die [derde partij] met de fiscus heeft gesloten. Daaruit blijkt dat de navordering is gebaseerd op een (correctie) buitenlands vermogen van € 930.162,00.
Op dat bedrag zal de naheffing in verband met de inkeerregeling voor een bedrag van € 190.659,00 in mindering gebracht worden, zodat resteert € 739.503,00. Daarvan moet een bedrag van € 369.751,50 in aanmerking worden genomen bij de berekening van de legitimaire massa.
Schenkingen aan [ged.conv./eis.reconv.3]
2.10.
[eis.conv./ged.reconv.] stelt dat [ged.conv./eis.reconv.3] voor een bedrag van € 330.757,00 aan schenkingen heeft ontvangen en dat dit in mindering gebracht moet worden op haar legitieme portie. Volgens de boedelbeschrijving is een geldlening aan haar van € 158.823,00 kwijtgescholden en heeft zij in 2006 en 2007 schenkingen gehad van steeds € 47.500,00, in 2008 een schenking van € 38.531,00 en in 2009 van € 38.403,00. [eis.conv./ged.reconv.] heeft onder meer in het geding gebracht een overeenkomst van geldlening van juni 2002 waarin staat dat de ouders aan [ged.conv./eis.reconv.3] een bedrag van € 158.823,00 hebben geleend, bankrekeningafschriften en aanslagen schenkbelasting.
[ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben aangevoerd dat de lening niet is kwijtgescholden, maar terugbetaald. De door ouders aan [ged.conv./eis.reconv.3] betaalde bedragen zijn ook terugbetaald, aldus [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] . Zij hebben gevorderd dat voor recht verklaard wordt dat [ged.conv./eis.reconv.3] de lening heeft betaald en dat geen bedragen aan haar zijn kwijtgescholden.
2.11.
[ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben bij conclusie van antwoord in conventie als productie 9 rekeningafschriften van de bankrekening van [ged.conv./eis.reconv.3] en haar toenmalige echtgenoot [betrokkene2] in het geding gebracht als onderbouwing van hun stelling dat [ged.conv./eis.reconv.3] de geldlening terug heeft betaald. Uit die afschriften blijkt dat de ouders op 7 juli 2006 onder de vermelding ‘schenking’ € 47.500,00 op deze rekening hebben gestort en dat vanaf die rekening dezelfde dag datzelfde bedrag is teruggestort onder de vermelding ‘aflossing lening’. Op 12 januari 2007 hebben de ouders wederom een bedrag van € 47.500,00 geschonken en op 15 januari 2007 is dat bedrag afgelost op de lening. Op 30 december 2008 is € 32.000,00 geschonken en is de lening voor dat bedrag afgelost. Op 16 januari 2007 is een bedrag van € 31.823,00 geschonken en terugbetaald.
Uit het feit dat de som van deze bedragen exact € 158.823,00 is, het bedrag van de geldlening, concludeert de rechtbank dat sprake is geweest van kwijtschelding. De lening is immers terugbetaald met schenkingen door de ouders.
2.12.
[ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] hebben bij akte van 23 december 2020 een verklaring ‘terugbetaling schenking’ van 8 juni 2010 in het geding gebracht. Daarin verklaren moeder en [betrokkene2] , de ex-echtgenoot van [ged.conv./eis.reconv.3] , dat ‘de schenking, voor een bedrag van € 158.823,00 die is gedaan door [betrokkene1] aan mevr. [ged.conv./eis.reconv.3] , door dhr. [betrokkene2] is terugbetaald’, contant op 24 januari 2010 met een bedrag van € 75.000,00 en op 8 juni 2010 met een bedrag van € 83.823,00.
De rechtbank gaat aan deze verklaring voorbij, omdat volgens de hiervoor besproken rekeningafschriften de lening al in 2007 was ‘afgelost’ met schenkingen van de ouders. Ook bevreemdt het dat gesproken wordt over aflossing van een schenking, dat contant betaald wordt en dat de verklaring alleen door moeder is afgegeven, terwijl volgens de verklaring de schenking is gedaan door de ouders samen en ten tijde van het opstellen van de verklaring vader nog in leven was.
2.13.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft voorts aanslagen schenkbelasting in het geding gebracht waaruit blijkt dat de ouders aan [ged.conv./eis.reconv.3] in 2008 een schenking hebben gedaan van € 38.531,00 en in 2009 van € 38.403,00. Stukken waaruit blijkt dat [ged.conv./eis.reconv.3] deze bedragen heeft terugbetaald zijn niet in het geding gebracht. De schenkingen die de ouders aan [ged.conv./eis.reconv.3] hebben gedaan, bedragen dus € 158.823,00 + € 38.531,00 + € 38.403,00 = € 235.757,00. Bij de berekening van de legitieme massa moet rekening worden gehouden met de schenkingen aan [ged.conv./eis.reconv.3] van de helft van € 235.757,00 = € 117.878,50.
De door [ged.conv./eis.reconv.2] en [ged.conv./eis.reconv.3] gevorderde verklaring voor recht dat [ged.conv./eis.reconv.3] de lening heeft terugbetaald en dat haar geen bedragen zijn kwijtgescholden zal daarom niet gegeven worden.
2.14.
In de boedelbeschrijving is het saldo van de nalatenschap ‘conform aangifte’ gesteld op € 545.072. Bij de berekening van de legitieme massa moet rekening worden gehouden met de schenkingen aan [eis.conv./ged.reconv.] voor een bedrag van € 247.486,00.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft aangevoerd dat ten onrechte een gift van de ouders aan hem van € 180.000 geheel in plaats van voor de helft is meegerekend. Daarin is echter voorzien doordat in de door hem overgelegde boedelbeschrijving met de helft van de schenkingen aan hem wordt gerekend.
Voorts is onweersproken dat de ouders een bedrag van € 17.243,00 aan [ged.conv./eis.reconv.2] hebben geschonken en een bedrag van € 87.000,00 aan [ged.conv.4] . Daarnaast moet bij de berekening van de legitieme massa rekening worden gehouden met de hiervoor besproken giften aan [ged.conv./eis.reconv.3] van € 235.757,00 en aan [derde partij] van € 739.503,00.
Dit leidt tot de volgende in aanmerking te nemen giften:
aan [eis.conv./ged.reconv.] € 247.486,00
aan [ged.conv./eis.reconv.2] € 17.243,00
aan [ged.conv./eis.reconv.3] € 235.757,00
aan [ged.conv.4] € 87.000,00
aan [derde partij]
€ 739.503,00
totaal € 1.326.989,00 : 2 = 663.494,50.
De legitieme massa bedraagt dus € 545.072,00 + € 663.494,50 = € 1.208,566,50. De legitieme portie is 1/10 deel daarvan, dus € 120.856,65.
Op de aan [ged.conv./eis.reconv.3] toekomende legitieme portie moet in mindering gebracht worden de helft van de giften aan haar. Haar legitieme aanspraak bedraagt € 120.856,65 -/- € 117.878,50 = € 2.978,65. De legitieme aanspraak van [ged.conv./eis.reconv.2] wordt gesteld op € 120.856,65 -/- € 8.621,50 = € 112.235,15.
2.15.
De vordering van [eis.conv./ged.reconv.] voor recht te verklaren dat de legitimaire vordering van [ged.conv./eis.reconv.3] is voldaan zal worden afgewezen.
Zijn vordering voor recht te verklaren dat de bevoegdheid van de legitimarissen tot verkrijging middels inkorting van een gift is vervallen op 10 november 2016 zal worden toegewezen, omdat deze bevoegdheid vervalt uiterlijk na verloop van vijf jaren na het overlijden van erflater en deze termijn inmiddels is verstreken. De vordering van [eis.conv./ged.reconv.] voor recht te verklaren welke bedragen in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de legitimaire massa zal worden afgewezen, omdat hij daar geen belang bij heeft.
2.16.
De vorderingen van partijen in het incident en in de hoofdzaak conventie en reconventie zullen worden toegewezen als gemeld in het dictum. De verklaringen voor recht lenen zich niet voor een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
2.17.
De familierelatie tussen partijen is aanleiding de kosten van de procedures in de hoofdzaak en in het incident tussen partijen te compenseren, aldus dat zij ieder de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak in conventie en reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de legitimaire massa in de nalatenschap van [betrokkene1] , overleden op 10 november 2011, € 1.208,566,50 bedraagt,
3.2.
verklaart voor recht dat de legitieme portie in deze nalatenschap € 120.856,65 bedraagt,
3.3.
verklaart voor recht dat het recht van de legitimarissen tot verkrijging middels inkorting is vervallen,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.
Ap/ms