ECLI:NL:RBGEL:2021:2779

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
05/216624-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling in Nijmegen

Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 50-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een incident op 30 juni 2020, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een slachtoffer met een fietsketting te doden of zwaar te verwonden. De officier van justitie pleitte voor een veroordeling voor poging tot zware mishandeling, maar de verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van beide beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer had in eerste instantie de naam van de verdachte niet genoemd en er waren inconsistenties in de verklaringen over het incident. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de dader was. De rechtbank oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken.

Daarnaast was er een benadeelde partij die schadevergoeding eiste in verband met het tenlastegelegde feit. Aangezien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/216624-20
Datum uitspraak : 4 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. van Oers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 juni 2020 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] een of meerdere ma(a)l(en) met een ketting, althans enig voorwerp, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 30 juni 2020 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] een of meerdere ma(a)l(en) met een ketting, althans enig voorwerp, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag (het primair tenlastegelegde). De poging tot zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde) kan volgens de officier van justitie wel bewezen worden. Zowel aangever als getuige [getuige] hebben verklaard dat verdachte bij één van de twee geweldsincidenten die nacht, meerdere keren met een fietsketting tegen het hoofd van aangever heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling.
De beoordeling door de rechtbank
Op 30 juni 2020 heeft er een incident plaatsgevonden aan de Voorstenkamp in Nijmegen. Na dit incident is getuige [getuige] als eerste door de politie gehoord. Zij verklaarde dat haar ex-partner [slachtoffer] door haar buurman [verdachte] meerdere malen met een fietsketting tegen zijn hoofd werd geslagen. Ongeveer twee weken daarna deed [slachtoffer] aangifte waarbij hij verklaarde dat hij door verdachte met een ketting was geslagen. De rechtbank constateert dat aangever de naam van verdachte niet heeft genoemd tijdens zijn eerste contact met de politie in de nacht van het incident. Hij zei op dat moment dat hij de namen van zijn belagers niet wist, en verwees naar [getuige] die de naam wel zou weten. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat aangever de naam van verdachte [verdachte] pas in een later stadium van [getuige] heeft gehoord. In dat geval zou de informatie over het daderschap van verdachte uit slechts één bron afkomstig zijn, namelijk [getuige] .
De rechtbank constateert verder dat het dossier ook bewijsmiddelen bevat die niet duiden op het daderschap van verdachte. Allereerst heeft [slachtoffer] in zijn aangifte een signalement gegeven van de persoon die hem aanviel met de fietsketting. Dit signalement komt op belangrijke punten – zoals leeftijd, gewicht, lichaamsbouw – niet overeen met dat van verdachte op dat moment. Daarnaast zei [slachtoffer] in het door hem gevoerde gesprek met de meldkamer van alarmnummer 1-1-2 het volgende:
‘ze slaan mij met een ketting helemaal kapot’. Deze uitspraak past niet bij het scenario waarin hij door alleen verdachte geslagen zou zijn. Ten slotte wijst de rechtbank nog op de anamnese die de arts bij de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis heeft genoteerd. Daarin staat dat verdachte tegen de arts vertelde dat er ‘mannen’ naar buiten kwamen en dat hij toen met het kettingslot werd geslagen. Dit wijkt af van zijn latere verklaring bij de politie waarin hij duidelijk alleen verdachte aanwijst als de dader met de fietsketting.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte met het kettingslot aangever heeft geslagen. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

3.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 578,40, aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

4.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2021.
mr. Hovens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.