ECLI:NL:RBGEL:2021:2710

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
05/289567-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 2 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen en tbs met dwangverpleging wegens brandstichting. De verdachte stichtte op 14 november 2020 brand in zijn kamer in een woonzorgboerderij in Wageningen, waarbij hij opzettelijk open vuur in aanraking bracht met een matras. Dit leidde tot een brand die niet alleen het matras en het beddengoed verwoestte, maar ook gemeen gevaar voor de aanwezige personen en goederen veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de brand zodanig groot en intens was dat deze zonder ingrijpen van de brandweer had kunnen overslaan naar omliggende kamers, wat levensgevaar voor de aanwezige personen met zich meebracht.

De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen. De verdediging betwistte echter dat er levensgevaar was voor de aanwezige personen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen die bevestigden dat er meerdere personen in het pand aanwezig waren en dat de rookontwikkeling levensgevaarlijk was.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die eerder ook al brand had gesticht, een ernstig strafbaar feit had gepleegd. Gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, zoals vastgesteld door gedragsdeskundigen, werd de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk geacht om de samenleving te beschermen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op die de duur van het voorarrest niet overstijgt, om de klinische opname zo snel mogelijk te laten beginnen. De aansteker die gebruikt was voor de brandstichting werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/289567-20
Datum uitspraak : 2 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 in [geboorteplaats] (Indonesië),
op dit moment gedetineerd in de P.I. Haaglanden, PPC.
Raadsvrouw: mr. L.S. Wachters, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 februari 2021 en 19 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2020, te Wageningen, opzettelijk in een pand van de [slachtoffer] aan de [adres] , brand heeft gesticht door -middels een aansteker- open vuur in aanraking te brengen met een matras, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het matras en/of het beddengoed en/of de kamer en/of in die kamer bevindende goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand en/of de in het pand en/of de kamers van het pand en/of zich daarin bevindende goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in het pand bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in het pand bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 november 2020 rond 18:30 uur heeft verdachte met behulp van een aansteker het matras van zijn bed in brand gestoken. Dit bed bevond zich in zijn kamer in het pand van [slachtoffer] aan de [adres] in Wageningen. Als gevolg van deze brand zijn het matras, het beddengoed, de kamer en de in de kamer aanwezige goederen gedeeltelijk verbrand. Ook bestond er als gevolg van de brandgevaar voor het pand, de kamers en de zich daarin bevindende goederen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor zowel goederen als personen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat de door verdachte gestichte brandgevaar heeft opgeleverd voor de in het pand aanwezige personen, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Zij heeft onder meer aangevoerd dat niet voldoende specifiek kan worden vastgesteld welke personen zich op het moment van de brand(stichting) in welke ruimten van het pand bevonden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank moet alleen nog de vraag beantwoorden of er als gevolg van de brand ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest voor de zich in het pand bevindende personen.
Getuige [getuige 1] , woonbegeleider bij [slachtoffer] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik heb de deur opengedaan en zag direct dat het matras in brand stond. Ik zag direct dat ik dit met mijn brandblusser niet kon blussen en heb direct de deur dichtgedaan van de slaapkamer. Hierop ben ik samen met alle bewoners en begeleiders naar de verzamelpunt gelopen aan de voorzijde van het pand.’ [3]
Getuige [getuige 2] , locatiecoördinator van [slachtoffer] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘De kamer van bewoner [verdachte] was gelegen op de eerste verdieping. De kamers van de
andere bewoners bevinden zich verspreid door het gebouw; er bevinden zich kamers op
dezelfde verdieping en op de verdieping boven de kamer van de heer [verdachte] . (…) U vraagt mij waar de bewoners zich normaal gesproken dagelijks bevinden rond 19:00 uur. Bewoners hebben de vrije keuze om aan te sluiten bij groepsmomenten in de gezamenlijke ruimte of op hun eigen kamer te zijn. (...) Mij is bekend dat de heer [verdachte] zes weken geleden ook brand heef gesticht. Dit was de reden dat de heer [verdachte] werd overgeplaatst vanuit de locatie [naam 1] , te Amsterdam naar Wageningen.’ [4]
Getuige [getuige 3] , bevelvoerder van de brandweer, heeft onder meer het volgende verklaard:
‘De brand kwam uit de vierde kamer op de eerste verdieping aan de achterkant van het pand. Toen ik de kamer betrad zag ik dat er, tot een meter hoog, vlammen uit het matras kwamen. Het was een hoog intens ontwikkelde brand. Samen met mijn collega’s begonnen we aan de eerste bluspoging, deze was gelukkig meteen succesvol. Zou dit niet het geval zijn geweest dan was de brand zeker overgeslagen naar de boven- en naastliggende kamers. Doordat er naast het matras ook nog enkele andere attributen zoals een tafeltje, lamp en een stoel in de brand waren gevolgen was er enorm veel rookontwikkeling. De rookontwikkeling trok door het hele pand heen waardoor het pand onbewoonbaar was.’ [5]
Op grond van deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de door verdachte gestichte brand zodanig groot en intens was, dat deze zonder ingrijpen door de brandweer gemakkelijk had kunnen overslaan naar de omliggende kamers in het pand. Ook was er als gevolg van de brand sprake van een enorme rookontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat rookontwikkeling de belangrijkste doodsoorzaak bij brand is. Verder blijkt uit de verklaringen dat er ten tijde van de brand meerdere personen in het pand aanwezig waren. Zij mochten zich op dat tijdstip in alle ruimten bevinden en dus ook in de kamers op de etage waar de kamer van verdachte zich bevond en de etage daarboven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat door de brand en de rookontwikkeling het gemene gevaar bestond dat de in het pand aanwezige personen het leven zouden verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling dat voor de bewezenverklaring van een dergelijk gevaar vastgesteld moet kunnen worden wie zich exact in welke ruimte bevond. Deze opvatting vindt geen steun in de wettelijke vereisten en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie. Het verweer zal dan ook worden verworpen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de brandstichting met gevaar voor goederen en personen heeft gepleegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 november 2020, te Wageningen, opzettelijk in een pand van de [slachtoffer] aan de [adres] , brand heeft gesticht door -middels een aansteker- open vuur in aanraking te brengen met een matras,
althans met een brandbare stoften gevolge waarvan het matras en
/ofhet beddengoed en
/ofde kamer en
/ofin die kamer bevindende goederen,
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor het pand en
/ofde in het pand en
/ofde kamers van het pand en
/ofzich daarin bevindende goed(eren),
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar voor zich in het pand bevindende personen,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in het pand bevindende personen,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar een minder verstrekkende maatregel dan tbs met dwangverpleging, zoals een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Zorg en Dwang. De raadsvrouw heeft dit standpunt onderbouwd door erop te wijzen dat het opleggen van tbs met dwangverpleging bij deze stand van het onderzoek niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mocht de rechtbank dit verzoek niet inwilligen, dan verzoekt de raadsvrouw een tegenonderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te laten verrichten. Daarbij zouden vooral de mogelijke juridische kaders voor behandeling van de verdachte opnieuw moeten worden onderzocht.
Indien de rechtbank beide verzoeken zou afwijzen, heeft de raadsvrouw nog drie standpunten ingenomen over de oplegging van een straf en/of maatregel. Allereerst heeft zij gesteld dat een op te leggen gevangenisstraf de duur van het voorarrest niet zou mogen overstijgen. Ten tweede heeft zij de rechtbank verzocht om in geval van de oplegging van tbs in het vonnis te adviseren dat verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) en niet in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) geplaatst dient te worden. Ten slotte heeft zij verzocht om in geval van de oplegging van een tbs-maatregel de duur van deze maatregel te maximeren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stichten van brand in zijn kamer in een woonzorgboerderij. Verdachte heeft door het stichten van de brand levensgevaar voor de aanwezige personen veroorzaakt. Als gevolg van deze brand is er aanzienlijke schade ontstaan aan de kamer, de in de kamer aanwezige goederen en de rest van het pand. Het pand is hierdoor enige tijd onbewoonbaar geweest, zodat de bewoners overgebracht moesten worden naar een noodvoorziening. Verdachte heeft bovendien al eerder, op 26 september 2020, de bank in zijn toenmalige woning in de brand gestoken, omdat hij het niet eens was met de hoogte van zijn leefgeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn boosheid op een volstrekt onacceptabele en onverantwoordelijke manier afgereageerd. Daarmee heeft hij niet alleen materiële schade en hinder veroorzaakt, maar ook zijn medebewoners en de aanwezige personeelsleden in gevaar gebracht en schrik aangejaagd.
Verschillende gedragsdeskundigen hebben rapporten over de persoon van verdachte opgemaakt. Het gaat om een rapport van 5 mei 2021 van [naam 2] , psychiater, een rapport van 6 mei 2021 van [naam 4] , gz-psycholoog en een (gedrags)neurologisch rapport van 6 mei 2021 van [naam 3] , gedragsneuroloog.
In de rapporten is beschreven dat tijdens het begaan van het feit bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. In alle rapporten wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en van niet-aangeboren hersenletsel (een ernstige beschadiging van de linker temporale kwab) De onderzoekers stellen dat verdachte door deze factoren niet in staat is om situaties goed in te schatten, zijn impulsen te controleren en de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Verder luidt de conclusie dat er sprake is van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik en dat de alcoholverslaving de impulsiviteit verder doet toenemen en het al gebrekkige overzicht verder doet afnemen. Al deze factoren waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van het plegen van het delict. Er wordt daarom geadviseerd de verdachte het gepleegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en stelt vast dat tijdens het begaan van het feit bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Ook zal de rechtbank verdachte het feit in verminderde mate toerekenen. De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor tbs mogelijk is.
De deskundigen concluderen dat opname in een kliniek in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is om de samenleving te beschermen tegen het gedrag van verdachte en om behandeling, begeleiding en resocialisatie te realiseren. De gedragsdeskundigen stellen in hun rapport dat een ambulante behandeling in het geval van verdachte niet volstaat. Het opleggen van bijzondere voorwaarden zou niet passend zijn gezien het gebrek aan overzicht, inzicht en impulscontrole van verdachte. Daarbij hebben de deskundigen erop gewezen dat gezien de problematiek van verdachte het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat. Zo heeft de psychiater in zijn rapport opgemerkt dat het zorgelijk is dat verdachte brandstichting kennelijk in zijn arsenaal heeft opgenomen om zijn frustraties te uiten. De psychiater heeft daarbij verwezen naar een eerdere brandstichting op 26 september 2020, waarbij verdachte in zijn toenmalige woning een bank in brand had gestoken. Verdachte heeft daarover ook verteld tijdens de zitting. Ter zitting is de psychiater, de heer [naam 2] , als getuige-deskundige gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid nogmaals gesteld dat de begeleiding en behandeling van verdachte alleen effectief kan zijn – mede gelet op het hoge recidiverisico – binnen een langdurig, beveiligd en een voor verdachte duidelijk kader.
De rechtbank neemt de eenduidige conclusies van de gedragsdeskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging vereisen. Hierbij heeft de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de forse, complexe problematiek van verdachte in aanmerking genomen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het delict al langere tijd verbleef in opeenvolgende behandelomgevingen. Kennelijk heeft de in dat kader geboden zorg en begeleiding hem niet weerhouden van het plegen van de brandstichting. De rechtbank ziet ook in de adviezen van de gedragsdeskundigen en de daarop ter zitting gegeven toelichting geen aanleiding om te veronderstellen dat een minder stringent kader zou leiden tot een effectieve behandeling en begeleiding en daarmee tot een voldoende beveiliging van de samenleving tegen het gedrag van verdachte. De rechtbank zal daarom overgaan tot de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gelet op de hiervoor opgenomen overwegingen vindt de rechtbank het niet noodzakelijk om nader onderzoek te laten verrichten naar minder verstrekkende maatregelen. De rechtbank zal de hierop betrekking hebbende verzoeken van de raadsvrouw dan ook afwijzen.
Het bewezenverklaarde feit heeft gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd. De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw dat daarop betrekking heeft dan ook afwijzen. Ook zal de rechtbank zich niet in adviserende zin uitlaten over de keuze van de klinische omgeving waarin de maatregel moet worden uitgevoerd. De afweging over de behandelmogelijkheden en het noodzakelijke beveiligingsniveau zal binnen het traject van de tbs gemaakt moeten worden door de daarbij betrokken instanties en deskundigen.
Naast de tbs-maatregel zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt. De rechtbank acht van belang dat de klinische opname van verdachte zo snel mogelijk kan beginnen. De oplegging van een langere gevangenisstraf zou dit op onwenselijke wijze vertragen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 200 dagen op. Ook zal de tbs-maatregel met dwangverpleging worden opgelegd.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank beslist dat de aan verdachte toebehorende aansteker (goednummer: PL0600-2020541704-2402241), waarmee het bewezenverklaarde feit is begaan, verbeurd wordt verklaard.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvan
200 (tweehonderd) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.
Beslissing ten aanzien van het beslag
De rechtbank:
 verklaart verbeurd: de aansteker (goednummer: PL0600-2020541704-2402241).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020541704, gesloten op 16 november 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , p. 13; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 17; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 25; de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 mei 2021.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 15.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 17.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 25.