ECLI:NL:RBGEL:2021:270

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
05-073897-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bewijs door onregelmatigheden in processen-verbaal en vrijspraak van opzettelijk inrijden op een verbalisant

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk inrijden op een verbalisant en wederspannigheid. De rechtbank heeft in deze zaak de verklaringen en processen-verbaal van de verbalisanten uitgesloten van het bewijs, omdat er onregelmatigheden waren die de betrouwbaarheid van deze verklaringen aantastten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van opzettelijk inrijden op de verbalisant, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het stopteken tijdig had gezien. Ook het verzet tegen de aanhouding kon niet worden vastgesteld, aangezien de rechtbank concludeerde dat de verdachte vooral reageerde op het buitensporige geweld van de verbalisanten. De enige bewezenverklaring was die van belediging van een verbalisant, waarvoor de rechtbank geen straf of maatregel oplegde, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verbalisanten tegen de verdachte hadden gebruikt, een belangrijke factor was in de beslissing om geen straf op te leggen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het meest ernstige feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/073897-19
Datum uitspraak : 12 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman: mr. J.P.J. Botterblom, advocaat in Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 juni 2020, 15 september 2020 en 12 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) van het leven te beroven, met dat opzet
- ( een) stopteken(s) gegeven door voornoemde [benadeelde] heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) met een (landbouw)trekker met een hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van genoemde [benadeelde] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- ( een) stopteken(s) gegeven door [benadeelde] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) met een (landbouw)trekker met een hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van genoemde [benadeelde] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren, [benadeelde] (hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met
een (landbouw)trekker met een hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van genoemde [benadeelde] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard.
2
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) en/of [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) en/of [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten verdachte ter aanhouding en overbrenging naar het politiebureau wegens overtreding van artikelen 267 Sr en 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, door:
- in elkaar te duiken en/of zich klein te houden en/of
- de aanwijzingen gegeven door voornoemde ambtenaren te negeren en/of
- diens, verdachtes, arm(en) niet vrij te geven en/of
- diens, verdachtes, hand(en) voor de borst te houden en/of
- zich uit de greep van die voornoemde ambtenaren los te trekken en/of
- te rukken en/of te trekken en/of te duwen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden;
3
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: “Vieze vuile hond”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 26 maart 2019 in een tractor in Eck en Wiel. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hem daar zijn voertuig doen stilhouden voor een verkeerscontrole. [verbalisant 1] heeft na afloop van de controle van het voertuig van verdachte een kennisgeving van beschikking opgemaakt en aan verdachte uitgereikt. Verdachte heeft daarna zijn weg vervolgd, waarbij hij de woorden “vuile hond” heeft gebezigd. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte door bleef rijden toen aangever [benadeelde] hem een stopteken gaf. Aangever moest aan de kant springen om te voorkomen dat hij zou worden aangereden door verdachte. Dit volgt uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [benadeelde] en [verbalisant 1] , maar ook uit de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] . Dat verdachte aangever had moeten zien, volgt uit het proces-verbaal dat is opgesteld door de Verkeersongevallenanalyse, maar ook uit de verklaring van aangever die heeft verklaard dat er oogcontact was tussen hem en verdachte. Aangezien verdachte in een grote, zware tractor op aangever afreed, bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Deze aanmerkelijke kans heeft verdachte bewust aanvaard.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte na de aanhouding niet uit de cabine van zijn tractor wilde komen en zich klein hield, hetgeen volgt uit de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een belediging heeft geuit toen hij wegreed van de verkeerscontrole.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De verdediging heeft in zijn algemeenheid aangevoerd dat de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [benadeelde] en [verbalisant 2] met de nodige voorzichtigheid moeten worden bekeken, omdat de verbalisanten hebben getracht hun eigen aandeel af te zwakken en zelfs te ontkennen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat van inrijden op een agent geen sprake is geweest. Niet alleen verdachte, maar ook de onafhankelijke getuige [getuige 2] hebben in die zin verklaard. Voor zover al aangenomen zou worden dat verdachte op verbalisant [benadeelde] is afgereden, bepleit de verdediging dat de lezingen van verbalisanten [benadeelde] en [verbalisant 1] tegenstrijdig zijn en dat verdachte in ieder geval niet, zoals ten laste gelegd, met hoge snelheid op aangever is afgereden. Bovendien staat niet vast dat verdachte aangever heeft kunnen zien, zodat het vereiste opzet niet kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat de verbalisanten zodanig veel geweld tegen verdachte gebruikten, dat het bieden van verzet onder die omstandigheden niet mogelijk was. Voor zover dat verzet er al was, dient dit als gevolg te worden beschouwd van het handelen van de verbalisanten.
Wat het onder 3 ten laste gelegde betreft, heeft de verdediging gesteld dat de uiting die verdachte zou hebben gedaan binnen de gegeven context niet als beledigend kan worden beschouwd en bovendien niet duidelijk is tegen wie de opmerking was gericht.
Beoordeling door de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen
Er is grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel wordt uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van dat uitgangspunt afgeweken.
De rechtbank overweegt dat het er in deze concrete zaak alle schijn van heeft dat het optreden van verbalisant [verbalisant 1] op de rotonde, tijdens de eerste staande houding van verdachte, minder rustig is verlopen dan de verbalisanten willen doen geloven in de door hen opgemaakte processen-verbaal. De rechtbank hecht hierbij veel waarde aan de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat het gedrag van de verbalisant op de rotonde buitenproportioneel was en dat de agent zodanig tekeer ging dat dit het vertrouwen dat [getuige 2] in de rechtsstaat had, geschonden heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in deze zaak ook andere aanwijzingen dat essentiële elementen uit het dossier zijn weggehouden, weggelaten of anders omschreven dan hoe ze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hierbij wijst de rechtbank onder meer op het feit dat hetgeen zij op de videobeelden heeft kunnen waarnemen met betrekking tot de gebeurtenissen bij de aanhouding van verdachte - in en buiten de cabine van de tractor - niet overeenkomt met hetgeen de verbalisanten daarover hebben gerelateerd in hun processen-verbaal. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de eerste verklaring van getuige [getuige 2] , ondanks de verbaliseringplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, niet direct in het dossier is gevoegd, maar pas na een daartoe strekkende opdracht van de rechtbank is toegevoegd.
Gelet op onder meer deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, die maken dat de rechtbank de processen-verbaal en verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] , [benadeelde] en [verbalisant 2] - daar waar discussie bestaat over de feiten - onvoldoende betrouwbaar acht. De rechtbank zal deze processen-verbaal en verklaringen op die punten dan ook uitsluiten van het bewijs.
Dat betekent dat de rechtbank moet bezien of los van die processen-verbaal en verklaringen tot het bewijs van hetgeen is ten laste gelegd kan worden gekomen.
Daarover het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij met de tractor over de rotonde is gereden, maar ontkent dat hij een stopteken van een verbalisant dan wel een verbalisant heeft gezien en op hem is ingereden. Buiten de drie verbalisanten heeft alleen getuige [getuige 1] verklaard dat zij zag dat de bestuurder van een tractor over de rotonde reed, een verbalisant een stopteken gaf aan de bestuurder van de tractor, deze daar geen gehoor aan gaf en op de verbalisant inreed. Die verklaring acht de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om tot doorslaggevend bewijs te dienen. Daar komt bij dat uit het rapport van de Verkeersongevallenanalyse en uit de verklaring van getuige [getuige 3] ter terechtzitting volgt dat slechts sprake was van een zeer korte tijdspanne tussen het moment dat de verbalisant het stopteken gaf en het moment dat verdachte zicht op hem had kunnen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het overige bewijsmateriaal dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte - het stopteken van - de verbalisant tijdig heeft gezien of had kunnen zien. Het opzet van verdachte op het ten laste gelegde kan dan ook niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ontkend verzet te hebben gepleegd bij zijn aanhouding. Op de beschikbare beelden heeft de rechtbank waargenomen dat er door de verbalisanten geweld wordt gebruikt tegen verdachte en dat hij vooral bang lijkt te zijn om uit de cabine van zijn tractor te vallen. Op de beelden is naar het oordeel van de rechtbank niet te zien dat verdachte zich verzet tegen de aanhouding door de verbalisanten. Zijn waar te nemen gedrag is eerder te duiden als reactie op buitenproportioneel geweld van de zijde van de verbalisanten bij zijn aanhouding.
Nu op grond van de (na uitsluiting nog resterende) bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van verzet door verdachte, zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft [verbalisant 1] “vuile hond” genoemd. Als gevolg van deze uitlating voelde [verbalisant 1] zich in zijn eer en goede naam aangetast. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de term “vuile hond” naar algemeen spraakgebruik geschikt is om iemand te beledigen, zeker wanneer deze uiting wordt gedaan tegen een opsporingsambtenaar in het openbaar tijdens een verkeerscontrole. De strekking van het gebruik van deze term door verdachte kan niet anders zijn geweest dan het in zijn eer en goede naam aanranden van [verbalisant 1] . Alleen bijzondere omstandigheden waaronder deze uitlating is gedaan, kunnen daaraan het beledigend karakter ontnemen. Een dergelijke omstandigheid doet zich in deze zaak, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet voor. Ook al zou [verbalisant 1] voorafgaand aan de opmerking van verdachte de woorden “kut Pool” hebben gebezigd, zoals verdachte stelt, dan ontneemt dit naar het oordeel van de rechtbank niet het beledigende karakter van de opmerking van verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft beledigd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
hij op
of omstreeks26 maart 2019 te Eck en Wiel, gemeente Buren opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn
/haarbediening, in zijn
/haartegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem
/haarde woorden toe te voegen: “
Viezevuile hond”
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, subsidiair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het disproportionele geweld dat de verbalisanten hebben toegepast tot strafvermindering dient te leiden. De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf of ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen, omdat verdachte daardoor zijn werk zal verliezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beslissing over de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft, nadat aan hem een kennisgeving van beschikking werd uitgereikt, een verbalisant beledigd. Verdachte heeft hiermee de eer en goede naam van deze verbalisant aangetast. Verdachte heeft vervolgens zijn weg vervolgd. Nadat verdachte tot stilstand werd gedwongen, is hij door de verbalisanten aangehouden. Deze aanhouding is buitenproportioneel hardhandig verlopen. Tegen verdachte is veel geweld gebruikt. Hij is geslagen met de vuisten en met de wapenstok. Er is bovendien pepperspray in de richting van verdachte gespoten. Het geweld dat tegen verdachte is gebruikt was zodanig dat een omstander zich genoodzaakt voelde hierover een klacht in te dienen bij de politie.
Verdachte heeft geen relevante documentatie en de reclassering heeft in zijn persoonlijke omstandigheden geen aanleiding gezien te willen interveniëren. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
In de omstandigheid dat op verdachte buitensporig geweld is toegepast door de verbalisanten, ziet de rechtbank aanleiding geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Zij zal verdachte dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft ten aanzien van feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 650,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu vrijspraak is bepleit voor het ten laste gelegde feit.
Overweging van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. A. Erades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa en mr. M. Draaijers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 januari 2021.
mr. L.C.P. Goossens, mr. A. Erades en mr. A.I. Warringa zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019132801, gesloten op 31 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2021.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.