ECLI:NL:RBGEL:2021:2679

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
378812 / HA ZA 20/417
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning en gebruiksrecht voor onbepaalde tijd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om de verdeling van de voormalig echtelijke woning tussen partijen die in een echtscheiding zijn verwikkeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. de Jonge, vordert de verdeling van de woning, terwijl de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. P. Buikes, verzoekt om de vordering tot verdeling uit te sluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de gedaagde partij en de kinderen voor onbepaalde tijd gerechtigd zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gedaagde partij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen aanmerkelijk groter zijn dan die van de eiser. De rechtbank heeft daarom de vordering tot verdeling van de woning toegewezen, met de bepaling dat de woning binnen veertien dagen te koop moet worden aangeboden door een door partijen aangewezen NVM-makelaar. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: 378812 / HZ ZA 20/417
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. de Jonge te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Buikes te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [gedaagde partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren van wie er op dit moment één meerderjarig is en twee jong-meerderjarig zijn, te weten:
- [minderjarige 1]
  • [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] ”).
2.2.
Bij beschikking van 21 juni 2013 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 9 juli 2013.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] (hierna: “de woning”). Partijen hebben in het kader van een kortgedingprocedure met betrekking tot de verdeling van de woning op 27 februari 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: “de vaststellingsovereenkomst”). In die vaststellingsovereenkomst zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“[…]
Artikel 1. DE ECHTELIJKE WONING EN KINDEREN EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
1.1.0
Partijen komen overeen dat het in het belang is van de kinderen wanneer zij
blijven wonen in de gemeenschappelijke woning.
1.1.1
Partijen komen overeen dat [gedaagde partij] en de kinderen voor onbepaalde tijd
gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruiken van de gemeenschappelijke woning.
1.1.2
[gedaagde partij] betaalt de maandelijkse lasten verbonden aan de hypothecaire
geldlening. Op 1-2-2015 bedroeg de maandelijkse hypotheeklast ING €1.350,54. Bij
wijziging hypotheeklast zullen partijen het verschil middelen (50/50).
[…]”
2.4.
[gedaagde partij] heeft haar hoofdverblijf in de woning en oefent in de woning een onderneming uit, te weten een reisorganisatie.
2.5.
[minderjarige 2] staat in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven bij [gedaagde partij] . [minderjarige 3] staat in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven bij [gedaagde partij] .

3.De vordering

3.1.
[gedaagde partij] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat:
primair
de woning binnen een week na datum van het in deze te wijzen vonnis dient te worden getaxeerd door de door partijen aangewezen NVM-makelaar;
[gedaagde partij] in de gelegenheid zal worden gesteld om te onderzoeken of hij de woning kan en wil financieren tegen de huidige taxatiewaarde;
indien [gedaagde partij] de woning kan en wil financieren, de woning aan [gedaagde partij] toe te scheiden voor de door de door partijen aangewezen NVM-makelaar getaxeerde waarde (onder de gehoudenheid van [gedaagde partij] dat hij de op de woning rustende hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en zich ervoor in zal spannen om [gedaagde partij] te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld) en te bepalen dat [gedaagde partij] aan deze toescheiding en het op naam van [gedaagde partij] stellen van de woning haar medewerking dient te verlenen en dat [gedaagde partij] met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis, gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning;
indien [gedaagde partij] weigert haar medewerking te verlenen aan het onder i. en iii. genoemde, dit vonnis dezelfde kracht heeft als de door [gedaagde partij] te ondertekenen overeenkomst / notariële akte;
de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering aan [gedaagde partij] toe te scheiden;
de verkoopopbrengst van de woning (na aftrek van de hypothecaire schuld en de kosten gemoeid met de verkoop van de woning, zoals de makelaarskosten en notariskosten) gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld en een eventuele restschuld gelijkelijk door partijen zal worden gedragen;
indien blijkt dat [gedaagde partij] de woning niet kan of niet wenst te financieren, de woning dient te worden verkocht en dat partijen binnen twee weken na de dag waarop blijkt dat [gedaagde partij] de financiering niet rond krijgt, partijen de door hen aangewezen NVM-makelaar opdracht dienen te geven de woning te koop aan te bieden tegen een in onderling overleg vast te stellen vraag- en laatprijs (en bij gebreke van overeenstemming een door de NVM-makelaar vast te stellen vraag- en laatprijs) en [gedaagde partij] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan alle handelingen die nodig zijn om de woning (conform het voorgaande) te verkopen en te leveren;
[gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair
subsidiair (1) [gedaagde partij] te veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken door haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning,
althans meer subsidiair (4) de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen en / of de overeenkomst te ontbinden wat het uitsluitende gebruik van de woning door [gedaagde partij] voor onbepaalde tijd betreft,
althans uiterst subsidiair de overeenkomst te vernietigen wat het uitsluitende gebruik van de woning door [gedaagde partij] voor onbepaalde tijd betreft,
en in dat kader (steeds)
te bepalen dat de woning binnen een week na datum van het in deze te wijzen vonnis dient te worden getaxeerd door de door partijen aangewezen NVM-makelaar;
te bepalen dat [gedaagde partij] in de gelegenheid zal worden gesteld om te onderzoeken of hij de woning kan en wil financieren tegen de huidige taxatiewaarde;
indien [gedaagde partij] de woning kan en wil financieren, de woning aan [gedaagde partij] toe te scheiden voor de door de door partijen aangewezen NVM-makelaar getaxeerde waarde (onder de gehoudenheid van [gedaagde partij] dat hij de op de woning rustende hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en zich ervoor in zal spannen om [gedaagde partij] te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld) en te bepalen dat [gedaagde partij] aan deze toescheiding en het op naam van [gedaagde partij] stellen van de woning haar medewerking dient te verlenen en dat [gedaagde partij] met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis, gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning;
te bepalen dat indien [gedaagde partij] weigert haar medewerking te verlenen aan het onder i. en iii. genoemde, dit vonnis dezelfde kracht heeft als de door [gedaagde partij] te ondertekenen overeenkomst / notariële akte;
de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering aan [gedaagde partij] toe te scheiden;
te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning (na aftrek van de hypothecaire schuld en de kosten gemoeid met de verkoop van de woning, zoals de makelaarskosten en notariskosten) gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld en een eventuele restschuld gelijkelijk door partijen zal worden gedragen;
te bepalen dat indien blijkt dat [gedaagde partij] de woning niet kan of niet wenst te financieren, de woning dient te worden verkocht en dat partijen binnen twee weken na de dag waarop blijkt dat [gedaagde partij] de financiering niet rond krijgt, partijen de door hen aangewezen NVM-makelaar opdracht dienen te geven de woning te koop aan te bieden tegen een in onderling overleg vast te stellen vraag- en laatprijs (en bij gebreke van overeenstemming een door de NVM-makelaar vast te stellen vraag- en laatprijs) en [gedaagde partij] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan alle handelingen die nodig zijn om de woning (conform het voorgaande) te verkopen en te leveren;
[gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
3.2.
Hieraan legt [gedaagde partij] , kort samengevat, ten grondslag dat hij niet langer in onverdeeldheid wenst te blijven. De bedoeling van partijen bij artikel 1.1.1 van de vaststellingsovereenkomst is dat de kinderen in de woning konden blijven wonen. Nu de kinderen niet meer bij [gedaagde partij] wonen, dient de woning alsnog verdeeld te worden. Partijen hadden niet voorzien dat de kinderen op enig moment bij [gedaagde partij] zouden willen wonen en hier is geen rekening mee gehouden bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst.
geeft verder aan dat hij niet langer aansprakelijk wil zijn voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening. Zolang hij namelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening is het voor hem niet mogelijk om met zijn huidige partner een nieuwe, grotere woning te kopen. [gedaagde partij] voert aan dat zijn huidige (huur)woning veel te klein is voor zijn samengestelde gezin.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde partij] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis primair [gedaagde partij] in zijn vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, dan wel hem deze vorderingen zal ontzeggen met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, subsidiair te bepalen dat [gedaagde partij] nog minimaal drie jaar na afloop van de coronabeperkende maatregelen de gelegenheid krijgt om een hypotheekofferte te overleggen waaruit zal blijken dat [gedaagde partij] de woning met uitkoop van [gedaagde partij] zal kunnen overnemen.
4.2.
[gedaagde partij] stelt dat zij niet verplicht kan worden de woning te verlaten, omdat partijen hebben vastgelegd dat [gedaagde partij] voor onbepaalde tijd gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning. Partijen hebben volgens [gedaagde partij] uitdrukkelijk afgezien van hun recht om een einde te maken aan de onverdeeldheid. De vaststellingsovereenkomst is duidelijk en er is geen ruimte voor een andere uitleg dan de weergave van artikel 1.1.1 van de vaststellingsovereenkomst. Ook is er geen sprake van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid of een wijziging van omstandigheden. Dat de kinderen op een zeker moment de woning zouden verlaten, is een omstandigheid waar rekening mee is gehouden bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de voormalig echtelijke woning.
In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen in artikel 1.1.1 overeengekomen:
“dat [gedaagde partij] en de kinderen voor onbepaalde tijd gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruiken van de gemeenschappelijke woning”.Hoewel de rechtbank op basis van een zuiver taalkundige uitleg hierin veeleer een gebruiksrecht leest, hebben partijen, zoals blijkt uit de processtukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, kennelijk met artikel 1.1.1 de bedoeling gehad om de verdeling van de woning uit te sluiten. De rechtbank stelt daarom vast dat partijen met de in artikel 1.1.1 van de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak, hebben afgesproken de woning onverdeeld te laten.
5.2.
Artikel 3:178 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder der deelgenoten te allen tijde de verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden van ditzelfde artikel bepaalde anders voortvloeit. Artikel 3:178 lid 5 BW bepaalt, voor zover relevant, dat zij die bevoegd zijn om de verdeling te vorderen, hun bevoegdheid daartoe één of meerdere malen bij overeenkomst, en telkens voor ten hoogste vijf jaar, kunnen uitsluiten.
5.3.
Zoals hiervoor vastgesteld, hebben partijen de bevoegdheid om de verdeling te vorderen bij vaststellingsovereenkomst uitgesloten. In de vaststellingsovereenkomst is door partijen een termijn van onbepaalde tijd overeengekomen ten aanzien van de onverdeeldheid van de woning. Artikel 3:178 lid 5 BW (dat van dwingend recht is) bepaalt dat de bevoegdheid de verdeling te vorderen bij overeenkomst telkens slechts voor ten hoogste vijf jaar kan worden uitgesloten. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de afspraak tussen partijen daarom slechts gold voor een termijn van vijf jaar.
Dit laat onverlet dat partijen bij (nieuwe) overeenkomst hun bevoegdheid om verdeling te vorderen wederom kunnen uitsluiten. Dat sprake zou zijn van zo’n nieuwe overeenkomst heeft [gedaagde partij] echter niet gesteld. Zij wijst slechts op de bedoeling van partijen ten tijde van het overeenkomen van de afspraak in artikel 1.1.1 van de vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat de termijn waarvoor partijen hun bevoegdheid om verdeling te vorderen bij vaststellingsovereenkomst hebben kunnen uitsluiten, is verstreken. Het staat [gedaagde partij] daarmee in beginsel vrij om de verdeling te vorderen.
5.4.
Uit artikel 3:178 lid 3 BW volgt dat op verlangen van een deelgenoot een vordering tot verdeling kan worden uitgesloten indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van die deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Op [gedaagde partij] rust, nu zij op deze uitzondering een beroep doet, de stelplicht, en bij voldoening daaraan, de bewijslast.
5.5.
Bij beantwoording van de vraag of de door de onmiddellijke verdeling getroffen belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling zijn gediend, moeten de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval.
5.6.
[gedaagde partij] stelt dat door een onmiddellijke verdeling haar belangen worden getroffen en voert daartoe het volgende aan. [gedaagde partij] is op dit moment nog niet in staat de woning over te nemen. Dat is op termijn anders. Zij is tijdens het huwelijk van partijen een reisonderneming in de woning gestart. De omzet van deze onderneming zal de komende drie jaar, na afloop van de coronabeperkende maatregelen, stijgen en zij zal op termijn voldoende inkomsten verwerven om toedeling van de woning aan haar te kunnen financieren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] verder toegelicht zich daarnaast bezig te houden met coaching en verandermanagement, waar zij ook inkomsten uit genereert.
5.7.
[gedaagde partij] voert het volgende aan. Zijn leven en dat van zijn huidige gezin staat op dit moment stil. Vanwege het feit dat hij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening van de woning, kan [gedaagde partij] geen nieuwe hypothecaire geldlening afsluiten voor de aankoop van een nieuwe woning. De (huur)woning waar hij op dit moment alleen met zijn kinderen woont, is te klein voor zijn samengestelde gezin. [gedaagde partij] heeft er dus belang bij dat de woning wordt verkocht zodat hij een nieuwe, ruimere woning kan aanschaffen. Daarnaast voert [gedaagde partij] aan dat [gedaagde partij] wel stelt dat zij de woning op termijn zou kunnen overnemen, maar dat onderbouwende stukken ontbreken.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van [gedaagde partij] bij een onmiddellijke verdeling worden getroffen. Zij zal daardoor niet in staat met (één van) haar kinderen in de woning te blijven wonen, daarin haar onderneming voort te zetten en op termijn de woning over te nemen. Het belang van [gedaagde partij] om niet te lang in onverdeeldheid te blijven, staat op zichzelf genomen niet ter discussie en vindt zijn grondslag in de wet (art. 3:178 lid 1 BW). Daarnaast weegt de rechtbank mee dat [gedaagde partij] momenteel beperkt wordt bij de aankoop van een nieuwe, ruimere woning voor zijn huidige gezin.
De rechtbank is ook van oordeel dat de belangen van [gedaagde partij] niet aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van [gedaagde partij] die door verdeling zijn gediend en overweegt daartoe als volgt. Niet is komen vast te staan, en zelfs is niet aannemelijk gemaakt, dat [gedaagde partij] op een termijn van drie jaar in staat zal zijn de toedeling van de woning aan haar te financieren. Zij heeft daartoe niets gesteld, noch onderbouwd met financiële stukken. Op vragen van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling over de benodigde financiering, bleef [gedaagde partij] onduidelijk in haar antwoorden.
Dat [gedaagde partij] in de woning verblijft en één van de kinderen daar haar hoofdverblijfplaats heeft, acht de rechtbank - ook in samenhang met de overige door [gedaagde partij] aangehaalde argumenten - evenmin van voldoende gewicht nu een echtscheiding veelal met zich brengt dat beide partijen moeten verhuizen en de woonsituatie dus ook voor de kinderen van het gezin, die inmiddels (jong-)meerderjarig zijn, wijzigt.
Ten aanzien van de stelling van [gedaagde partij] dat zij vanaf de echtscheiding alle maandelijkse lasten van de woning voldoet zodat [gedaagde partij] hiervan geen nadeel ondervindt, overweegt de rechtbank dat [gedaagde partij] ook in die situatie als schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypotheekschuld. Hoewel [gedaagde partij] geen achterstanden heeft laten ontstaan, zal de hoofdelijke aansprakelijkheid [gedaagde partij] financieel blijven beperken bij het kopen van een andere woning.
5.9.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de belangen van [gedaagde partij] , afgezet tegen de belangen van [gedaagde partij] , van onvoldoende gewicht acht om de onverdeeldheid voort te laten duren. De rechtbank zal de vordering tot verdeling van de woning daarom toewijzen.
5.10.
[gedaagde partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat uitsluitend verkoop aan een derde een optie is, omdat de dochters van partijen en zijn huidige partner te veel moeite hebben met bewoning van de voormalig echtelijke woning door [gedaagde partij] en zijn huidige gezin. [gedaagde partij] heeft daarom geen belang meer bij zijn vorderingen onder (primair) i., ii., iii. en v. die zien op het (onderzoeken van het) toescheiden van de woning aan [gedaagde partij] . De vorderingen van [gedaagde partij] , onder (primair) i., ii., iii. en v. zullen daarom door de rechtbank worden afgewezen. De vordering onder (primair) iv. ziet uitsluitend op het onder i. en iii. gevorderde, waarvan hiervoor is geoordeeld dat die vorderingen worden afgewezen. Om die reden zal ook de vordering onder iv. door de rechtbank worden afgewezen.
5.11.
De vorderingen onder (primair) vi. en vii. zullen als niet afzonderlijk betwist worden toegewezen.
5.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na dagtekening van het onderhavige vonnis opdracht verstrekken aan een door hen aangewezen NVM-makelaar, voor het te koop aanbieden van de woning aan de [adres] tegen een in onderling overleg vast te stellen vraag- en laatprijs en bij gebreke van overeenstemming tussen partijen tegen een door de NVM-makelaar vast te stellen vraag- en laatprijs,
6.2.
veroordeelt [gedaagde partij] haar medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning,
6.3.
bepaalt dat de verkoopopbrengst van de woning (na aftrek van de hypothecaire schuld en de kosten gemoeid met de verkoop van de woning, zoals de makelaarskosten en notariskosten) gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld en een eventuele restschuld gelijkelijk door partijen zal worden gedragen,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.
FB/MK