ECLI:NL:RBGEL:2021:2669

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
05/239884-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke taakstraf voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met toewijzing vordering benadeelde partij

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 juli 2020, waarbij de verdachte, een pakketbezorger, zonder toestemming de woning van het slachtoffer betrad en haar ongevraagd zoende in de nek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die direct na het voorval haar zoon belde in een emotionele toestand, betrouwbaar was en dat de handelingen van de verdachte als ontuchtige handelingen moesten worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 250,-- aan smartengeld aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een first offender is, en de lage kans op recidive volgens het reclasseringsrapport. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/239884-20
Datum uitspraak : 1 juni 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] (Saudi-Arabië),
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. S.D. Smid, advocaat in Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Groenlo, gemeente Oost Gelre,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten door onbevoegd de woning van nader te noemen [slachtoffer] te betreden en/of
die [slachtoffer] te complimenteren over haar lichaam (figuur) en/of (vervolgens)
een arm om het middel, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan en/of (daarbij) die [slachtoffer]
naar zich toe en/of tegen zich aan te trekken en/of (daarbij) te proberen zijn, verdachtes, hand
onder de badjas van die [slachtoffer] te brengen en/of (vervolgens)
die [slachtoffer] onverhoeds te zoenen in haar nek
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten:
het onverhoeds zoenen in/tegen haar nek.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaring van aangeefster geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte aangeefster alleen een kus op de wang heeft gegeven en dat is geen ontuchtige handeling.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 21 juli 2020 in haar woning in Groenlo was en dat op enig moment de vaste pakketbezorger met een pakket voor haar deur stond. Nadat [slachtoffer] het pakket had aangenomen, vroeg de pakketbezorger om een glas water. [slachtoffer] is toen naar de keuken gelopen om een glas water te pakken. Toen zij zich omdraaide, stond de pakketbezorger ineens in het midden van de kamer en had hij de voordeur dichtgedaan. Hij zei dat aangeefster mooi was en een goed figuur en mooie ogen had. Aangeefster vond het niet prettig dat de pakketbezorger in de kamer stond en zei dat hij moest gaan. De pakketbezorger stond op dat moment tegenover aangeefster, sloeg een arm om haar middel, drukte haar naar zich toe en begon haar te zoenen in haar nek. Aangeefster duwde de pakketbezorger toen weg waarna hij de woning verliet. Aangeefster heeft direct haar zoon gebeld. [2]
Getuige [getuige] , de zoon van aangeefster, heeft verklaard dat hij op 21 juli 2020 door aangeefster werd gebeld. Aangeefster was overstuur en in paniek en zei snikkend dat zij door de pakketbezorger was aangerand. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij een pakket bij aangeefster heeft bezorgd en om een glas water heeft gevraagd. Verdachte is toen ongevraagd naar binnen gelopen en heeft water gedronken. Daarna heeft hij aangeefster gekust. [4]
De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen, temeer nu zij direct nadat verdachte de woning had verlaten haar zoon in emotionele toestand heeft gebeld en tegen hem heeft gezegd dat zij is aangerand.
Daaruit volgt ook dat en waarom de rechtbank de verklaring van verdachte voor zover die inhoudt dat de door hem gegeven kus een kus op de wang was, niet volgt.
Gelet op de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder de handeling heeft plaatsgevonden, kan deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als een ontuchtige handeling. Verdachte is ongevraagd de woning binnengelopen van een vrouw die hij niet kent, heeft haar vastgepakt, naar zich toegetrokken en in de nek gezoend. Dit is een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De rechtbank acht aldus het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 juli 2020 te Groenlo, gemeente Oost Gelre,
door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten door onbevoegd de woning van nader te noemen [slachtoffer] te betreden en/of
die [slachtoffer] te complimenteren over haar lichaam (figuur) en
/of(vervolgens)
een arm om het middel,
althans het lichaam,van die [slachtoffer] te slaan en
/of(daarbij) die [slachtoffer]
naar zich toe
en/of tegen zich aante trekken
en/of (daarbij) te proberen zijn, verdachtes, hand
onder de badjas van die [slachtoffer] te brengenen
/of(vervolgens)
die [slachtoffer] onverhoeds te zoenen in haar nek
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten:
het onverhoeds zoenen in/tegen haar nek.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast tot het verrichten van 100 uren taakstraf subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekerding doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een taakstraf op te leggen. Verdachte is een first offender en uit het reclasseringsrapport volgt dat de kans op herhaling klein is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte was werkzaam als pakketbezorger en moest bij het slachtoffer een pakket bezorgen. Hij is ongevraagd de woning van het slachtoffer binnengelopen en heeft haar vervolgens in de woning aangerand. Dat dit is gebeurd in de veilige omgeving van het slachtoffer, namelijk haar eigen woning en dat verdachte daar was in zijn functie als pakketbezorger waar een zeker vertrouwen vanuit zou mogen gaan, rekent de rechtbank verdachte aan. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 8 april 2021. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 20 januari 2021, waarin de reclassering aangeeft dat geen aanwijzingen worden gezien voor seksueel afwijkend gedrag of psychologische problematiek. De reclassering heeft het risico op recidive als laag ingeschat.
Voor aanranding van de feitelijke eerbaarheid zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken en komt zij tot een andere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 80 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft verzocht het gevorderde bedrag te matigen, nu de jurisprudentie waarmee de vordering is onderbouwd van een andere aard is.
De overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij zich na het bewezenverklaarde onveilig heeft gevoeld en thans in behandeling is bij een psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de onderhavige normschending (waardoor inbreuk is gemaakt op een fundamenteel recht van de benadeelde partij, te weten het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit) en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 250,--, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 bepaalt dat deze een gedeelte van deze taakstraf, te weten 30 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 250,-- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M Olthof, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2021.
mr. T. Bertens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020340012, gesloten op 24 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 11-13.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuigen, p. 21.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2021.