ECLI:NL:RBGEL:2021:2638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
05/174917-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ex-militair voor ontucht met cursist onder gezag

Op 21 mei 2021 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 39-jarige ex-militair veroordeeld voor ontucht met een cursist die onder zijn gezag stond. De verdachte, sergeant-majoor en klassencommandant van de Bewakingsopleiding (BVO), heeft zich schuldig gemaakt aan seksuele handelingen met de aangeefster, die 14 jaar jonger was en als cursist aan zijn gezag was onderworpen. De feiten vonden plaats tussen 13 september 2018 en 15 mei 2019, voornamelijk op militaire locaties. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één dag en een taakstraf van 240 uren, naast een schadevergoeding van € 2.500,- aan het slachtoffer.

De militaire kamer oordeelde dat er sprake was van een gezagsverhouding, ondanks de verdediging van de verdachte dat er geen gezag was omdat hij geen hoofdinstructeur was tijdens de ten laste gelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de seksuele handelingen plaatsvonden in een militaire setting, wat de gezagsverhouding versterkte. De verdachte ontkende de feiten niet, maar betwistte de kwalificatie van de handelingen als ontucht. De militaire kamer oordeelde echter dat de handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische normen, gezien de afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en aangeefster.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte had een voorbeeldfunctie en had de verantwoordelijkheid om een veilige werkomgeving te creëren. De rechtbank vond het belangrijk dat dergelijke strafbare feiten streng worden bestraft, ook al vormde de verdachte geen risico meer voor anderen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/174917-20
Datum uitspraak : 21 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. B. Damen, advocaat in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2018 tot en met 15 mei 2019 te Woensdrecht en/of Gilze Rijen en/of Volkel, althans in Nederland, terwijl hij als ambtenaar (militair in de rang van Sergeant-majoor) was aangesteld in de functie van Hoofdinstructeur Klassencommandant van de BVO (bewakingsopleiding), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die als BVO-leerling aan zijn, verdachtes, gezag was onderworpen en/of aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd en/of aanbevolen, door het (meermalen, althans eenmaal)
brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
brengen van zijn tong en/of één of meer van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen
de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
betasten van de borsten en/of billen van die [slachtoffer] en/of
(tong)zoenen van/met die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was sergeant-majoor en heeft aangeefster [slachtoffer] , destijds soldaat en 14 jaar jonger, leren kennen tijdens haar Algemene Militaire Opleiding (AMO) op basis Gilze-Rijen, waarbij verdachte destijds één van haar instructeurs was. Beiden waren reservist en tijdens de opleidingsmomenten in werkelijke dienst. Na deze opleiding en voorafgaand aan de bewakingsopleiding (BVO) hielden verdachte en aangeefster contact. Verdachte en aangeefster hadden ook fysiek contact met elkaar, wat uiteindelijk leidde tot een massage van aangeefster door verdachte. Dit contact vond plaats op de kazerne in de legeringskamer van verdachte. Verdachte was klassencommandant van de BVO die medio september 2018 startte met aangeefster als cursist. De BVO bestaat uit korte modules van 3 dagen die om de 4 weken plaatsvinden. Het contact zette zich na de BVO voort en ontmoetingen vonden wederom plaats op de kazerne, meestal in het legeringsgebouw. Uiteindelijk was er binnen de ten laste gelegde periode sprake van tongzoenen, vingeren, beffen, pijpen en het inbrengen van zijn penis in haar vagina. [2] De BVO eindigde op 2 maart 2019. [3] Na het beëindigen van de cursus is er nog een contactmoment in maart 2019 op de legeringskamer van verdachte op de basis Woensdrecht, dat uiteindelijk weer leidde tot seksuele handelingen, inclusief het inbrengen van zijn penis in haar vagina. [4] Het laatste contactmoment is een maand later te Volkel. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van gezag en omdat er geen sprake was van ontucht.
Er was geen sprake van gezag omdat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen hoofdinstructeur was maar sergeant-majoor algemeen en klassencommandant, waarmee hij geen rol had bij de examinering van aangeefster. Tevens was aangeefster geen leerling maar cursist. Tot slot was er geen gezag omdat verdachte en aangeefster formeel niet geplaatst waren bij dezelfde eenheid en er geen geformaliseerde band was.
Volgens de raadsman was er geen sprake van ontucht omdat de relatie al bestond voor de ten laste gelegde periode waarbij al seksuele handelingen zijn verricht en die voortduurde gedurende de cursus. Een deel van de handelingen heeft plaatsgevonden na de beëindiging van de cursus toen volgens de raadsman geen sprake was van een machtsverhouding.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft desgevraagd aangegeven dat alle handelingen zoals ze in de tenlastelegging staan hebben plaatsgevonden, maar dat de handelingen al zijn gestart voor de BVO. [6] Om de handelingen juist te kunnen kwalificeren is het van belang de handelingen in de tijd te plaatsen. Tijdens module 1 (13 tot en met 15 september 2018) en module 2 (11 tot en met 13 oktober 2018) is het volgens aangeefster op zijn legeringskamer te Woensdrecht gekomen tot (tong-) zoenen, vingeren en beffen. [7] Verdachte ontkent dit niet tijdens zijn eerste verhoor, maar geeft wel aan dat hij denkt dat er meer gebeurd is en dat het oraal bevredigen al eerder is gebeurd. [8] Volgens aangeefster heeft verdachte haar borsten en billen betast tijdens module 3 (1 tot 3 november 2018), en heeft verdachte haar gevingerd en gebeft en heeft zij hem oraal bevredigd tijdens module 4 (29 november tot en met 1 december 2018). Volgens verdachte hebben deze seksuele handelingen wel plaatsgevonden, echter niet in module 4 maar in module 3 (1 tot en met 3 november 2018). [9] Volgens aangeefster heeft verdachte zijn penis voor de eerste keer in haar vagina gebracht tijdens een extra weekend van 22 februari tot en met 23 februari 2019 op de legeringskamer van verdachte [10] , en voor de tweede keer na de BVO op 8 maart 2019 te Woensdrecht [11] . Volgens verdachte is dit wel gebeurd, echter eerst na afloop van de BVO en niet op 8 maart 2019 maar op 19 maart 2019 te Woensdrecht. [12] Over het moment van de eerste keer inbrengen van de penis in de vagina overweegt de militaire kamer dat aangeefster steeds consistent en nauwkeurig heeft verklaard over de ten laste gelegde gebeurtenissen, wat maakt dat de militaire kamer haar lezing van de feiten volgt. Verdachte daarentegen heeft wisselend verklaard over het eerste moment van het inbrengen van de penis in de vagina als hij daarmee tijdens zijn verhoor wordt geconfronteerd; zo verklaart hij enerzijds dat hij zich alleen kan herinneren dat ze seks hebben gehad toen ze een borreltje gingen drinken na de BVO in maart (de militaire kamer begrijpt; maart 2019) [13] , terwijl hij eerder in dat verhoor verklaart dat reeds in augustus (de militaire kamer begrijpt; augustus 2018 dus voor de BVO) seks zou hebben plaatsgevonden [14] . Naar het oordeel van de militaire kamer heeft verdachte op 22 of 23 februari zijn penis voor de eerste keer in de vagina van aangeefster gebracht, dus tijdens de BVO. Tijdens module 7 (eindoefening, 27 februari tot 2 maart 2019) is het volgens aangeefster te Gilze-Rijen tot tweemaal toe gekomen tot vingeren en beffen. Volgens aangeefster had verdachte geregeld dat zij alleen lag op een kamer en dat hij de tweede keer met zijn sleutels haar legeringskamer was opgekomen. Zij verklaart tevens dat later die avond collega [getuige] aanklopte bij haar kamer en naar verdachte vroeg. [15] Verdachte verklaart dat er niets is gebeurd gedurende module 7 en dat het niet kan dat hij met de sleutel op haar kamer is gekomen. [16] De verklaring van verdachte wordt deels weerlegd door de getuige [getuige] , destijds instructeur, die verklaart dat hij tijdens de eindoefening te Gilze-Rijen naar de kamer was gegaan waar hij verwachtte verdachte aan te treffen, maar dat tot zijn verbazing aangeefster opendeed en aangaf dat dit haar kamer was. [getuige] verklaart dat hij verdachte meerdere malen uit deze kamer heeft zien komen. [17] De militaire kamer is van oordeel dat naast de nauwkeurige en consistente verklaringen van aangeefster haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . De militaire kamer acht de verklaring van verdachte ook op dit punt niet geloofwaardig.
Tot slot heeft aangeefster verklaard dat na de BVO het in maart 2019 op Gilze-Rijen en begin mei 2019 op verdachtes kantoor in het gebouw van Groep Luchtmacht Reserve (GLR) te Volkel tot seksuele handelingen is gekomen. [18] Verdachte heeft dat bevestigd. [19] Op dat moment was de BVO al ten einde.
Naar het oordeel van de militaire kamer staat vast dat de seksuele handelingen genoemd in de tenlastelegging hebben plaatsgevonden gedurende de BVO. Vervolgens is de vraag of er sprake was van een gezagsverhouding en of de handelingen ontuchtig waren.
Gezag
Naar het oordeel van de militaire kamer wordt aan de gezagsverhouding tussen verdachte en de aangeefster inhoud gegeven door een aantal factoren, die elkaar onderling versterken en, voor zover zij ieder voor zich al niet het bestaan van een gezagsverhouding kunnen dragen, dat in onderling verband en samenhang in ieder geval wel doen. Er kunnen vier perioden van gezag worden onderscheiden. De eerste periode is het moment van de kennismaking tijdens de AMO en het eerste contact. De tweede periode is de periode tussen de beëindiging van de AMO en voorafgaand aan de BVO, op het moment dat het eerste seksuele contact plaatsvindt. De derde periode is gedurende de BVO als de eerste seksuele contacten zoals ten laste gelegd plaatsvinden. De vierde periode is gelegen aansluitend na afloop van de BVO, waartoe de tenlastelegging zich mede uitstrekt.
Tussen de verdachte en aangeefster bestond in alle perioden een hiërarchische verhouding van meerdere tot mindere in verband met de aanzienlijk hogere militaire rang van de verdachte. Dit vormt de basis van de gezagsverhouding. Daarnaast was er sprake van een aanzienlijk en relevant leeftijdsverschil van 14 jaar. De bewezenverklaarde feitelijkheden vonden steeds plaats in militaire gebouwen, op militair terrein en direct of indirect in het kader van met de dienst verband houdende activiteiten. Daarmee is steeds sprake geweest van een militaire setting die zich ook buiten de werkuren uitstrekt tot de leefgemeenschap op de basis of op de kazerne waarbinnen de hiërarchie en bijbehorende discipline en gehoorzaamheid onverminderd doorwerken. Dit zal niet alleen zo zijn in de perceptie van een leerling/cursist die nieuw is binnen de organisatie; op basis van het systeem van het militaire straf- en tuchtrecht is die gezagsverhouding ook juridisch aanwezig. Reeds daarmee is naar het oordeel van de militaire kamer voor alle perioden sprake van een situatie waarin aangeefster aan het gezag van verdachte was onderworpen.
Verdachte is tijdens de AMO de hoofdinstructeur geweest van aangeefster. Aangeefster zag hem als een soort vertrouwenspersoon en keek tegen hem op. [20] Dat de eerste seksuele contacten pas na afloop van de AMO plaatsvonden en voorafgaand aan de BVO, laat onverlet dat al de eerder genoemde factoren onverminderd van toepassing waren. Daarbij komt dat de ontmoeting waarbij het eerste seksuele contact ontstond, geïnitieerd werd door een aan de dienst gerelateerde vraag van aangeefster, waarop verdachte aanbood haar te helpen. Zij moest daarvoor wel naar zijn kamer op de basis Gilze-Rijen komen. [21] De ontmoeting vond plaats op 14 juli 2018, dus ongeveer een week na de beëindiging van de AMO. Aangeefster was aan het einde van de AMO in vlucht 4 geplaatst terwijl verdacht in vlucht 5 zat. [22] Hoewel daarmee de formele relatie is doorbroken, is naar het oordeel van de militaire kamer de gezagsverhouding niet doorbroken. Vlucht 4 en 5 maken bovendien deel uit van hetzelfde squadron van GLR en beide vluchten bevinden zich op de vliegbasis Volkel, en bovendien vond de ontmoeting plaats zeer kort na het verbreken van de formele relatie.
Het ten laste gelegde pijpen, beffen, vingeren, betasten van borsten en billen, tongzoenen en de eerste keer inbrengen van de penis door verdachte in de vagina van aangeefster hebben plaatsgevonden gedurende de BVO. Verdachte heeft aangegeven dat hij geen instructeur was gedurende die cursus, maar betrokken was als klassencommandant. [23] Naar het oordeel van de militaire kamer is daarmee naast de algemene factoren zoals eerder genoemd (rang, leeftijdsverschil, militaire locatie) tevens sprake van een functionele relatie. Dat aangeefster geen leerling is maar cursist, dat aangeefster niet formeel onder verdachte is geplaatst en dat tussen verdachte als klassencommandant en aangeefster als cursist nog een instructeur zit, doet aan het bestaan van een functionele relatie binnen de eerder genoemde gezagsverhouding niet af.
Ontucht
Naar het oordeel van de militaire kamer hebben de handelingen plaatsgevonden in een gezagsverhouding. Omdat in artikel 249 Wetboek van Strafrecht (Sr) de bescherming van afhankelijken centraal staat, is er in het geval van seksuele handelingen in een afhankelijkheidsrelatie in beginsel sprake van strijd met de sociaal-ethische norm. Het betoog van de raadsman dat er sprake was van een voor de ten laste gelegde periode bestaande relatie en dat daarmee geen strijd is met sociaal-ethisch normen deelt de militaire kamer niet.
Ten eerste heeft er altijd een gezagsverhouding bestaan en was er voor de ten laste gelegde periode geen sprake van een ‘normale’ relatie zoals betoogd. De fysieke contacten vonden steeds plaats op militaire locaties en vonden steeds plaats tijdens of kort na opleidingen of cursussen en buiten deze momenten om was er met tussenliggende periodes van 4 weken geen enkel fysiek contact. Naar het oordeel van de militaire kamer kan niet gezegd worden dat de afhankelijkheidsrelatie bij de seksuele handelingen geen rol meer had gedurende het verdere verloop van de relatie, in die zin dat bij de afhankelijke sprake was van volledige vrijwilligheid en enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Dat verdachte de contactmomenten tot de militaire setting beperkte om zijn relatie met zijn partner niet in gevaar te brengen, doet daaraan niet af. Ten tweede is naar het oordeel van de militaire kamer de bescherming artikel 249 Sr weliswaar niet absoluut in die zin dat verhoudingen tussen meerderen en minderen altijd strafbaar is, de bescherming is wel dusdanig absoluut dat het ook bescherming biedt aan de mindere jegens de meerdere die voortbouwend op het uitblijven van protest zijn seksuele handelingen steeds verder uitbreidt. In de gegeven situatie zijn de aan verdachte verweten en bewezen verklaarde gedragingen aan te merken als ontucht; het begon ontuchtig een week na afronding van de AMO, het bleef ontuchtig meer dan een maand later tijdens de BVO en het bleef ontuchtig na afronding van de BVO.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op meerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 13 september 2018 tot en met 15 mei 2019 te Woensdrecht en
/ofGilze Rijen en
/ofVolkel,
althans in Nederland,terwijl hij als ambtenaar (militair in de rang van Sergeant-majoor ) was aangesteld in de functie van
HoofdinstructeurKlassencommandant van de BVO (bewakingsopleiding), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die als BVO-leerling aan zijn, verdachtes, gezag was onderworpen
en/of aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd en/of aanbevolen, door het (meermalen, althans eenmaal)
brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en
/of
brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en
/of
brengen van zijn tong en
/oféén of meer van zijn vinger(s) in de vagina en
/oftussen
de schaamlippen van die [slachtoffer] en
/of
betasten van de borsten en
/ofbillen van die [slachtoffer] en
/of
(tong
)zoenen
van/met die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als ambtenaar ontucht plegen met een persoon aan zijn gezag onderworpen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte al gestraft is omdat hij vanwege de feiten is ontslagen door zijn werkgevers en nog gestraft gaat worden omdat hij bij een veroordeling een aantekening krijgt en voor de rest van zijn leven geen VOG meer zal krijgen. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een korte gevangenisstraf en tevens een beperking van de proeftijd tot 2 jaar. Daartoe voert de raadsman aan dat aangeefster gewoon meerderjarig was en dat verdachte geen bijzonder risico vormt.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De verdachte heeft zich als sergeant-majoor en klassencommandant van de BVO schuldig gemaakt aan ontucht met een soldaat die aan zijn gezag was onderworpen. Hij kende de soldaat uit de AMO waarin hij zelf instructeur was en die twee maanden voorafgaand aan de BVO was afgerond. Hoewel de verweten handelingen niet tijdens de AMO zijn gebeurd, kan niet worden gezegd dat verdachte in de tijd na de AMO niet langer een voorbeeldfunctie had en dat aangeefster hem niet langer als een vertrouwenspersoon zag. Uit WhatsApp berichten is de militaire kamer gebleken dat hij wel degelijk wist dat wat hij deed niet mocht. De militaire kamer neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij niet inziet wat hij verkeerd heeft gedaan, de relatie als een normale relatie betitelt en zichzelf als slachtoffer ziet van aangeefster. Verdachte minimaliseert zijn verantwoordelijkheid als klassencommandant tot een soort van coördinator zonder enige betrokkenheid bij de ondergeschikte cursisten, terwijl hij als (klassen-) commandant zich bij uitstek verantwoordelijk had moeten voelen voor een veilige werkomgeving, en de naleving van de gedragscode en de bijbehorende regels juist had moeten bevorderen. Door zijn handelen heeft verdachte een onveilige werkomgeving gecreëerd en heeft hij de gedragscode en gedragsregels met voeten getreden.
Met de raadsman is de militaire kamer van oordeel dat verdachte, door het verlies van twee banen als gevolg van de feiten en de mogelijke gevolgen die de aantekening in de toekomst nog zal hebben, al deels is gestraft. De militaire kamer neemt tevens in ogenschouw dat er tussen verdachte en aangeefster veelvuldig werd geappt, waaruit niet onomwonden bleek dat aangeefster de fysieke contacten als ongewenst heeft ervaren. Een geheel voorwaardelijke straf doet naar het oordeel van de militaire kamer echter geen recht aan de ernst van de gepleegde feiten. Dat verdachte geen risico meer vormt laat ook onverlet dat anderen zien dat dit soort strafbare feiten ook streng bestraft wordt. Een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie is echter niet passend. Gelet op het voorgaande alsmede het feit dat artikel 22b Sr van toepassing is, komt de militaire kamer tot de volgende straf; een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag en de maximale taakstraf van 240 uren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 7.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Naast het primaire verzoek om vrijspraak is volgens de raadsman de vordering niet van eenvoudige aard gelet op de medeschuld van aangeefster.
Overweging van de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Bij het begroten van de immateriële schade heeft de militaire kamer aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken in Nederland doorgaans wordt toegewezen, waarbij ook sprake was van ontucht jegens een slachtoffer dat (deels) had ingestemd met de verrichtte handelingen. De militaire kamer zal de gevorderde immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Verdachte is vanaf 4 december 2019, de datum aangifte, de wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De militaire kamer ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag;
En verder tot:
 een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro)aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro)vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 35 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter) en mr. R.M.H. Pennings, rechters, en kolonel mr. M. Hoedeman, militair lid, in tegenwoordigheid van D.P.H. Snellink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2021.
mr. L.C.P. Goossens en D.P.H. Snellink zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, afdeling Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20040714000213, gesloten op 31 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 14 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2021.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 158.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 159.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 159.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2021.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 20 en p. 21.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 156.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 157.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 23.
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 25
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 158 en p. 166.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 158.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 156.
15.Proces-verbaal van aangifte, p. 24.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 158.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 56.
18.Proces-verbaal van aangifte, p. 25.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 159.
20.Proces-verbaal van aangifte, p. 16.
21.Proces-verbaal van aangifte, p. 16.
22.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2021.
23.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2021.