Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2021
- het deskundigenrapport van 8 maart 2021
- de brief van mr. Hagelaars van 30 maart 2021 met tien producties
- het e-mailbericht van mr. Hagelaars van 6 april 2021 met de jaarstukken van [gedaagde partij]
- de op 7 april 2021 gehouden pleidooien, waarbij door Prorail en door [gedaagde partij] pleitaantekeningen zijn overgelegd
- de akte overlegging producties van Prorail met producties 9 tot en met 13
- de akte uitlating kosten van juridische en andere deskundige bijstand van [gedaagde partij]
- het e-mailbericht van mr. [deskundige1] van 19 april 2021 met een kostenopgave van de door de rechtbank benoemde deskundigen
- het e-mailbericht van mr. Van Andel van 4 mei 2021 met een reactie op de door [gedaagde partij] opgegeven kosten.
2.De verdere beoordeling
Daarom moet bij de waardering van het onteigende worden teruggevallen op het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (2006) van de gemeente [plaats] . Binnen dit bestemmingsplan hebben het onteigende perceelsgedeelte en de overhoeken de bestemming ‘Landelijk Gebied II’. De bedrijfsvoering van [gedaagde partij] (fruitteelt) past binnen deze bestemming.
De deskundigen zijn in hun rapport gemotiveerd voorbijgegaan aan het door [gedaagde partij] gevoerde betoog dat de transactie Prorail/ [betrokkene1] (bijlage 2 bij productie 6 [gedaagde partij] ) - waarbij Prorail grond heeft gekocht die, net als in het geval van [gedaagde partij] , zal worden gebruikt ten behoeve van de aanleg van de randweg in het project Spooromgeving [plaats] - tot een hogere waarde zou moeten leiden. Hierbij hebben zij onder meer in aanmerking genomen dat in de daarbij behorende akte een clausule over over- en ondermaat is opgenomen waarin een grondwaarde van € 7,50 per m² (zonder fruitopstanden) is genoemd. Dit doet volgens hen op zijn minst genomen vermoeden dat dit ook de waarde was die partijen bij het bereiken van overeenstemming over de totale koopsom voor ogen stond. De deskundigen hebben verder overwogen dat in het betreffende geval het overblijvende compleet ongeschikt werd geacht voor fruitteelt en er bovendien sprake was van een (forse) inkomensschade als gevolg van het verlies van opbrengsten van een opstand onder een geplande overkapping.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Prorail in dit verband nog betoogd dat het door de deskundigen voor de fruitopstanden begrote bedrag van € 7,50 te hoog is. Dit betoog is onjuist, nu de deskundigen het door hen begrote bedrag niet hebben gesplitst in een deel dat ziet op de grond en een deel dat ziet op de fruitopstanden. Aan dit betoog van Prorail wordt dus voorbijgegaan.
De waardevermindering van het overblijvende2.11. In het onderhavige geval is sprake van een overblijvende als bedoeld in artikel 41 Ow, omdat hetgeen na onteigening resteert een (economische) eenheid vormde met het onteigende, aangezien het onteigende werd geëxploiteerd als onderdeel van het huiskavel van [gedaagde partij] , dat uit meerdere percelen bestaat.
De deskundigen hebben deze vraag bevestigend beantwoord. Zij zijn uitgegaan van een zogenoemde ‘omklap-benadering’. Deze benadering komt erop neer dat de onteigende oppervlakte als het ware op het overblijvende wordt geprojecteerd en [gedaagde partij] op het overblijvende terugkrijgt hetgeen hij op het onteigende had. Dat leidt er volgens de deskundigen toe dat enkele nieuwe geren ontstaan (vijf in plaats van twee), met als gevolg een beperkte waardevermindering op een beperkte oppervlakte. De deskundigen begroten de oppervlakte op 4.000 m² en de waardevermindering op € 2,50 per m², derhalve € 10.000,00.
Het betoog van [gedaagde partij] dat de verkleining van de huiskavel als gevolg van de onteigening ook tot waardevermindering leidt, hebben de deskundigen van de hand gewezen. Volgens hen leidt de enkele verkleining van de oppervlakte van de huiskavel niet tot een waardevermindering, omdat ook na onteigening een zeer courante huiskavel overblijft.
Aan het betoog van [gedaagde partij] dat een breder kavelpad gereconstrueerd dient te worden omdat dit praktischer is en een breder pad ook kan dienen als transportbaan, zijn de deskundigen voorbijgegaan. Zij hebben erop gewezen dat zij hebben opgemeten dat de gemiddelde breedte van het pad zes meter is en dat [gedaagde partij] elders op het terrein zelf een kavelpad van dezelfde breedte heeft gerealiseerd. Op grond hiervan is geconcludeerd dat [gedaagde partij] voor de onteigening voldoende uit de voeten kon met een kavelpad van (gemiddeld) zes meter breed. Een redelijk handelde ondernemer die moet woekeren met een krimpend areaal zal dan volgens de deskundigen niet ervoor kiezen om fruitopstanden op te offeren voor iets meer comfort.
Aan het betoog van Prorail dat een adequaat (menswerend) hekwerk ruimschoots binnen het aanvankelijk door de deskundigen begrote bedrag van € 9.000,00 past, wordt voorbijgegaan, omdat dit betoog onvoldoende is onderbouwd. Op het door haar overgelegde screenshot van de website van Hollandhekwerk.nl (productie 13 Prorail) is een prijsopgave van € 5.691,84 te zien, maar dit bedrag heeft alleen betrekking op materiaalkosten en het omvat niet de kosten van vervoer en het laten plaatsen van het hekwerk. Bovendien gaat het, zoals [gedaagde partij] terecht heeft aangevoerd, om een ander hek dan het hek dat [gedaagde partij] heeft gerealiseerd. De door Prorail overgelegde prijsopgave heeft betrekking op een hekwerk van gaas, terwijl het door [gedaagde partij] geplaatst hekwerk bestaat uit dubbelstaafmatten. Volgens de deskundigen is dat laatste hekwerk het hekwerk dat een redelijk handelende ondernemer onder de gegeven omstandigheden zou willen realiseren. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van dit standpunt van de deskundigen, nu dit standpunt is gebaseerd op de kennis en ervaring van de deskundigen.
De deskundigen hebben de kosten van deze werkzaamheden - overeenkomstig de door [gedaagde partij] overgelegde en toegelichte offerte - begroot op € 18.500,00. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze begroting en stelt het in dit verband door Prorail te vergoeden bedrag derhalve vast op € 18.500,00.
2.25. [gedaagde partij] heeft verder - onder overlegging van gespecificeerde facturen (bijlagen 7 en 8 bij productie 6 en bijlage bij productie 7 [gedaagde partij] ) - een bedrag van (afgerond) € 5.635,00 opgevoerd voor het aanpassen van het beregenings- en het fertigatiesysteem. Hij heeft (onder meer in zijn brief van 8 april 2020 aan de deskundigen, productie 7 van [gedaagde partij] ) gemotiveerd toegelicht dat als gevolg van de onteigening een nieuwe ‘sproeierlijn’ moet worden aangelegd om de laatste bomenrij volledig met de beregening te kunnen raken en dat het fertigatiesysteem moet worden aangepast vanwege het verdwijnen van een substantieel aantal bomen.
Het betoog van [gedaagde partij] dat hij een oppervlakte van 6.158 m² (5.667 m² + de overhoeken van 491 m²) verliest, gaat er ten onrechte aan voorbij dat het verlies aan exploitabele oppervlakte niet gelijk is aan de oppervlakte van de grond die onteigend wordt.
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de deskundigen uitgevoerde metingen. De rechtbank neemt derhalve als uitgangspunt dat [gedaagde partij] door de onteigening een oppervlakte van circa 6.000 m² aan exploitabel oppervlakte verliest.
De stelling van [gedaagde partij] die erop neerkomt dat uit de overwegingen van het deskundigenrapport ten aanzien van de transactie Prorail/ [betrokkene1] blijkt dat de deskundigen van oordeel zijn dat een perceel ter grootte van het resterende deel van het blok ‘compleet ongeschikt’ is voor de fruitteelt, is niet correct. De opmerking in het rapport dat het overblijvende in dat geval compleet ongeschikt is geacht voor fruitteelt is, gelet op de context waarin die opmerking is geplaatst, een weergave van de opvatting van partijen bij de betreffende transactie en niet van de deskundigen.
2.32. [gedaagde partij] heeft tegen dit oordeel van de deskundigen geen bezwaren ingebracht. Prorail heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij een gemiddelde perenprijs van € 0,45 per kilo. Zij heeft aangevoerd dat zij niet goed inziet waarom de deskundigen zijn afgeweken van hun eerdere standpunt om te rekenen met genormeerde cijfers, omdat in het gekoeld bewaren van de perenoogst net zo goed een risico schuilt dat een later verkoopmoment ongunstiger uitpakt. Prorail heeft zich verder op het standpunt gesteld dat uit de analyse van de accountant volgt dat [gedaagde partij] slechts twee jaar gebruik heeft gemaakt van een koeling en dat in één van die beide jaren exact de opbrengst is gegenereerd waarmee de deskundigen in eerste instantie hebben gerekend, namelijk € 0,45 per kilo.
De stelling van Prorail dat [gedaagde partij] slechts twee jaar gebruik heeft gemaakt van een koeling, is niet correct. Uit de gegevens van de accountant van [gedaagde partij] blijkt dat [gedaagde partij] in 2018, 2019 en 2020 gebruik heeft gemaakt van koeling. Juist is dat, zoals Prorail heeft gesteld, de opbrengst in een van deze jaren € 0,45 per kilo was, maar daar staat tegenover dat in de andere twee jaren een fors hoge opbrengst (€ 0,65 en € 0,68) is behaald. Ter gelegenheid van de pleidooien is door de deskundigen toegelicht dat het gebruikelijk is om de financiële gegevens over de laatste drie jaren in de beoordeling te betrekken. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen en Prorail heeft daartegen geen verweer gevoerd. Al bij al is het oordeel van de deskundigen dat [gedaagde partij] € 0,35 per kilogram zou kunnen verdienen en dus een inkomensschade van € 13.650,00 per jaar lijdt, overtuigend gemotiveerd. De rechtbank volgt daarom dit oordeel.
Prorail is het niet eens met het oordeel van de deskundigen. Er is volgens haar sprake van een bestendige lijn in het onteigeningsrecht om bij los land te rekenen met een rente van 4%, waarvan alleen in geval van uitgebreid onderzoek en een goede motivering mag worden afgeweken. De deskundigen hebben volgens haar onvoldoende onderzoek gedaan en onvoldoende gemotiveerd waarom zij zijn afgeweken van deze bestendige lijn. Bij de overwegingen in het rapport is volgens haar ten onrechte de suggestie gewekt dat het meest optimistische scenario is gehanteerd bij het profiel met weinig risico. Prorail gaat zelf uit van beheerd beleggen met een neutraal tot gematigd offensief risicoprofiel, waarbij zij heeft gesteld dat een exploitatie van een perenboomgaard van veel factoren (weer, internationale afzetmogelijkheden) afhankelijk is en veel risico’s kent. Zij acht bij ABN Amro profielfonds 4 met een matig risico passend, met een verwacht rendement van circa 5% in de standaardsituatie. Wanneer men het gemiddelde tussen profielfonds 3 en 4 neemt en dus voor iets minder risico kiest, dan is het rendement nog altijd 4%, aldus Prorail. Prorail heeft verder van belang geacht dat de bij beheerd beleggen behaalde nettoresultaten in de afgelopen jaren goed zijn en dat de prognoses aanmerkelijk lager zijn dan de daadwerkelijk gerealiseerde rendementen over de afgelopen periode van tien jaar. De kansen en risico’s met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen (in het bijzonder ten aanzien van de geldontwaarding) worden volgens haar op redelijke wijze verdisconteerd door bij het berekenen van de inkomensschade kapitalisatiefactor 10 te hanteren met een renteaftrek gebaseerd op 4%, zoals in de onteigeningspraktijk ook gebruikelijk is.
Vaste jurisprudentie is dat bij het bepalen van de rente over het vrijkomend kapitaal moet worden gekeken naar een belegging die wat risico en liquiditeit betreft de investering die door de onteigening verloren ging, zo dicht mogelijk benadert. Deze regel vloeit voort uit het beginsel van volledige schadeloosstelling (onder meer Hoge Raad 21 december 1960, NJ 1961/115).
Voor de situatie dat herbelegging in bedrijfsmiddelen (zoals landbouwgrond) niet in aanmerking komt, geld dat de onteigende in het algemeen zal zoeken naar een andere belegging, waarbij de verhouding tussen de voor zijn vermogenspositie van belang zijnde aspecten van liquiditeit en risico enerzijds en het voor zijn inkomenspositie belangrijke aspect van rendement anderzijds, voor hem zo gunstig mogelijk is (Hoge Raad 6 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:1).
Nu partijen hieromtrent niets hebben gesteld en dit percentage naar het oordeel van de rechtbank een marktconforme rente op de peildatum is, zal de rechtbank dit percentage overnemen. Deze rente dient te worden betaald over de periode tussen de peildatum en de datum van onderhavig vonnis.
2.53. Op grond van artikel 55 lid 3 Ow dient Prorail over het te betalen bedrag (het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van de renteschade) vanaf heden tot de dag der algehele voldoening de wettelijke rente te betalen.
De kosten van juridische en overige deskundige bijstand
Voor vergoeding komen derhalve in aanmerking de kosten van de juridische bijstand ad € 37.494,50 en de kosten van overige deskundige bijstand tot een bedrag van € 46.707,68.