ECLI:NL:RBGEL:2021:2618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
05/278692-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag door een 47-jarige vrouw op stiefmoeder en vriendin

Op 21 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige vrouw uit Amsterdam, die werd beschuldigd van doodslag op de stiefmoeder van een vriendin en poging tot doodslag op diezelfde vriendin. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren en tbs met dwangverpleging. De feiten vonden plaats in de periode van 2 tot en met 3 november 2020 in Nijkerk, waar de vrouw opzettelijk de stiefmoeder van haar vriendin om het leven heeft gebracht door haar meerdere keren met een mes te steken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, maar sprak haar vrij van moord wegens het ontbreken van voorbedachte raad. Daarnaast heeft de verdachte op 7 november 2020 geprobeerd haar vriendin om het leven te brengen, maar dit misdrijf is niet voltooid. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een uitdrukkelijk en ernstig verlangen van de vriendin om te sterven, waardoor de verdachte niet kon worden vrijgesproken van poging tot doodslag. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en het recidivegevaar, wat leidde tot de oplegging van tbs met dwangverpleging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/278692-20
Datum uitspraak : 21 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle.
Raadsvrouw: mr. M. Metin, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
15 februari en 10 mei 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 3 november 2020 te Nijkerk [slachtoffer 1]
opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door:
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder en/of de rug en/of de nek/hals van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden en/of
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden,
- die [slachtoffer 1] meerdere malen (met een voorwerp) te slaan en/of te stompen
- de keel/hals van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen en/of dicht te drukken (waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen);
2.
zij op of omstreeks 7 november 2020 te Nijkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de hals heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
of
zij op of omstreeks 7 november 2021, te Nijkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk het leven van [slachtoffer 2] , op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen, te beëindigen, met dat opzet
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals te steken en/of te snijden en/of te prikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 november 2020 te Nijkerk aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door:
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals te steken en/of te snijden en/of te prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 november 2020 te Nijkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 november 2020 te Nijkerk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals te steken en/of te snijden en/of te prikken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld voor doodslag en voor het onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld voor poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het bestanddeel “voorbedachten rade” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte dient van dat deel te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte op uitdrukkelijk verzoek van [slachtoffer 2] hulp heeft geboden bij zelfdoding. Verdachte wilde dit niet doen, maar ze had het gevoel dat ze gehoor moest geven aan haar verzoek. Dat ze niet wilde blijkt ook uit de omstandigheden dat verdachte direct na het neersteken van [slachtoffer 2] een handdoek heeft gepakt en op de wond heeft gedrukt. Het gaat hier om een situatie als bedoeld in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Beoordeling door de rechtbank
Op 3 november 2020 omstreeks 15.00 uur werd in de woning aan de [adres 2] te Nijkerk het levenloze lichaam van mevrouw [slachtoffer 1] [2] aangetroffen. [3] Zij lag onder de trap in de woonkamer op een luchtbed, er lagen diverse kledingstukken op haar en rond haar hoofd was een gehaakte sjaal geknoopt. [4] Het tijdstip van overlijden is met behulp van de SwissWuff PMI calculator bepaald tussen 2 november 2020 om 21.44 uur en 3 november 2020 om 03.14 uur. [5]
Uit het sectierapport is gebleken dat [slachtoffer 1] de volgende letsels had: bloeduitstortingen, 10 snijletsels (op het gelaat, de wang, de lippen, linker- bovenarm, linkerhand, viermaal op de rechterhand en hoog aan de rug), een gebroken neusbeen, meerdere gebroken ribben en klaplongen beiderzijds. Daarnaast zijn 11 steekletsels beschreven, waarvan twee steekletsels belangrijke structuren in het lichaam hebben geraakt, te weten bovenwaarts op de linkerschouder/laag in de hals en hoog op de rug. De andere steekletsels hebben geen belangrijke structuren geraakt. Die steekletsels zijn: op het linkeroor, hoog in de hals links, boven op de rechterschouder, links op de borst, voorwaarts op de linker oksel, aan de buigzijde van de linker bovenarm, op de linker elleboog, aan de rechterhandrug bij de aanzet van de middelvinger en op de rechterschouder aan de rugzijde. Het overlijden kan worden verklaard door bloedverlies en ademhalingsfunctiestoornissen door steekletsel bovenwaarts op de linkerschouder en op de rug, mogelijk ook (samen)drukkend geweld op de borstkas (traumatische asfyxie) en (samen)drukkend geweld op de hals (verstikking), alle op zich of in combinatie. Ook zijn er letsels door meervoudig stomp geweld, voornamelijk tegen het hoofd. Gezien de plekken van de snijletsels, met name die hoog op de rug, is het veel waarschijnlijker dat in ieder geval een deel is ontstaan door toedoen van een ander, aldus het sectierapport. [6]
In het radiologisch onderzoek wordt door de radioloog geconcludeerd dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het overlijden is ingetreden door verbloeding veroorzaakt door de schade in het linkerdeel van de hals. De schade aan de rechterlong veroorzaakt door de letsels en meerdere ribfracturen kunnen hebben bijgedragen aan het overlijden. [7]
Verdachte heeft verklaard dat zij op 2 november 2020 op verzoek van [slachtoffer 2] , naar de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , is gegaan, om te vragen de tv, internet en telefonie bij haar thuis opnieuw aan te laten sluiten. Verdachte vroeg of ze dat wilde doen en [slachtoffer 1] zei dat ze dat niet wilde en zij heeft verdachte toen geld aangeboden. Verdachte werd toen woedend en flipte. Zij kwam enkel en alleen om het internet en de telefoon te regelen en wilde geen geld. Verdachte kreeg een rood waas voor haar ogen en denkt dat ze [slachtoffer 1] toen heeft aangevallen, maar dat weet ze niet meer. Ze kreeg pas weer bewustzijn toen zij in de keuken bij [slachtoffer 2] stond en zich had uitgekleed. [8] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op 2 november 2020 omstreeks 18.30 uur naar haar moeder is gegaan en in de nacht van 2 op 3 november 2020 omstreeks 01.30 uur thuis was gekomen en haar kleren had uitgedaan. [9] Verdachte stond toen in haar ondergoed in de keuken, was meteen gaan douchen en had haar kleding in de was gedaan. [10]
Tijdens forensisch onderzoek in de woning van [slachtoffer 1] , bleek dat de woonkamer erg rommelig was en diverse kasten en lades open stonden en zich veel bloedsporen bevonden in de woning. [11] Op de tussendeur van de trapopgang van de begane grond naar de verdieping van de woning (trapzijde) werden sporen (SIN AAJB3590NL [12] en -AAJB3593NL [13] ) aangetroffen; handpalmafdrukken gezet (gestempeld) met een op bloed gelijkende substantie. [14] De sporen vertonen zeer grote mate van overeenkomst met de palmafdruk van verdachte, en de kans dat de sporen van een ander dan verdachte afkomstig zijn, is verwaarloosbaar klein. [15]
Verder is er een kapotte wijnfles in de woonkamer veiliggesteld. Aan de binnenzijde van de kapotte flessenhals is een dactyloscopisch spoor (SIN AAOG4772NL) [16] aangetroffen en bemonsterd. De dactyloscopisch sporen hebben geleid tot individualisatie van een persoon in Havank eveneens bekend onder de naam van verdachte. [17]
Op 6 november 2020 meldde [slachtoffer 2] aan de politie dat ze een Jumbotas in haar woning had gevonden met bloed erop. [18] In de tas zat een sok met aan de binnenzijde daarvan bloedvlekken. [19] Uit een bemonstering aan de binnenzijde van de sok aan de wreefzijde en aan de tenenzijde is DNA verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] . Uit een bemonstering aan de buitenzijde van de sok ter hoogte van de hak aan de voetzoolzijde is DNA verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] , verdachte en minimaal een onbekende persoon. Ten aanzien van verdachte is de matchkans meer dan 1 miljard. [20]
Op 16 november 2020 overhandigde [slachtoffer 2] aan de politie een doosje dat ze in haar woning had aangetroffen, met twee, vermoedelijk bebloede, messen erin. De messen waren van haarzelf. [21] Op het lemmet zijn aan het einde van de snijrand, nabij het heft, aan weerszijden bloedspoortjes aangetroffen. Uit bemonsteringen (is een DNA-mengprofiel verkregen, waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van [slachtoffer 1] (meer dan 1 miljard) en minimaal één ander persoon. [22]
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] door onder andere messteken om het leven is gebracht en dat verdachte degene is die [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Er zijn geen aanwijzingen dat een ander hierbij betrokken is geweest.
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk om het leven heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het meermalen met messen in de vitale delen van het lichaam te steken, waaronder in de hals en de rug, zich zonder meer heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan het leven zou verliezen. Verdachte moet zich, gezien de grote hoeveelheid steken, daarvan bewust zijn geweest. Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer 1] , behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken, dat het niet anders kan dan dat zij die kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 1] om het leven te brengen en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat ze flipte toen ze van [slachtoffer 1] geld aangeboden kreeg, nadat ze eerst lange tijd had geprobeerd haar te overtuigen om de tv, internet en televisie opnieuw aan te sluiten. Toen ze flipte, kreeg ze een rood waas voor ogen en heeft ze [slachtoffer 1] aangevallen. Naast de verklaring van verdachte bevat het dossier geen informatie over wat er in de woning van [slachtoffer 1] precies is gebeurd. De verklaring van verachte geeft geen informatie over wat er zich in de woning heeft afgespeeld vanaf het moment dat verdachte een rood waas voor ogen kreeg. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedstoestand of dat sprake is geweest van beraad bij verdachte. Bij gebreke daarvan, acht de rechtbank de tenlastegelegde moord niet bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op 7 november 2020 werd door verbalisanten een bezoek aan de woning van [slachtoffer 2] in Nijkerk gebracht en zij troffen daar ook verdachte aan. Haar aanhouding was bevolen en verdachte zei dat ze mee wilde gaan, maar ze vroeg of ze eerst nog afscheid kon nemen van [slachtoffer 2] . Verbalisant liep mee naar de slaapkamer en trof [slachtoffer 2] liggend in haar bed met een deken over haar heen. Een van de verbalisanten zag dat dat zij dromerig of slaperig uit haar ogen keek. Ze had een rode handdoek en een theedoek in haar nek liggen. De theedoek was besmeurd met bloed. Ze zei:
“ik ben in mijn nek gestoken”Zonder dat een van de verbalisanten ernaar vroeg zei verdachte:
“ik heb haar in haar nek gestoken.”Onder de doeken zat een diepe snee ter hoogte van de aanhechting tussen hals en schouder. De snee was ongeveer 3 tot 4 centimeter lang. [23]
[slachtoffer 2] heef tegenover de politie op 8 november 2020 verklaard dat zij in de war is en niet meer precies weet wat er is gebeurd op de vorige dag, maar wel dat zij gegeven moment overstuur raakte, boos werd op verdachte en dat zij een klap van verdachte kreeg. Zij heeft tegen verdachte gezegd dat verdachte haar beter kapot kan maken en dat zij niets meer in het leven heeft, waarop verdachte zei dat ze dat wel kon. Verdachte haalde uit en maakte een beweging met een handzeis in haar hand. [24] Op 18 december 2020 heeft [slachtoffer 2] tegenover de politie verklaard dat zij op 7 november 2020 aan verdachte heeft gevraagd waarom zij haar niet kapot had gemaakt. Zij heeft toen tegen verdachte gezegd dat ze haar kapot moest maken, dat zij een emmer met warm water moest pakken om haar arm daarin te doen en te snijden. Verdachte zou zijn teruggekomen met een afwasteiltje, ze zou hebben gehuild en hebben uitgehaald met een mini zeisje. [25]
Verdachte heeft verklaard dat ze op verzoek van [slachtoffer 2] haar in haar hals heeft gestoken met een mes. [26]
Letsel
Uit de nagezonden letselinterpretatie, waarbij het onderzoek is uitgevoerd op 18 maart 2021, blijkt dat in de rechterzijde van de hals-regio richting het sleutelbeen een huidonderbreking zichtbaar is met een lengte van ongeveer elf centimeter en een breedte van één millimeter. Aansluitend is het verloop aan de voorzijde regio luchtpijp voorts verticaal
richting borst. De lengte is daar circa veertien centimeter en de breedte circa één millimeter.
De locatie van het lichaam waar het letsel is toegebracht betreft de zij- en voorkant van de hals. Aan de zijkant lopen, redelijk oppervlakkig, enkele bloedvaten, aders en slagaders, die bij aansnijden in een korte tijd tot zeer veel bloedverlies kunnen leiden. Het doornemen van de slagader zal zonder adequate medische hulp binnen ongeveer twintig minuten leiden tot de dood. Het doornemen van de deze aders zal zonder adequate medische hulp binnen ongeveer één uur leiden tot de dood. Aan de voorzijde van de hals lopen ook meerdere oppervlakkige bloedvaten, wat tot hetzelfde resultaat zal leiden bij het respectievelijk doornemen ervan. Deze vaten lopen langs de luchtpijp. Het letsel bevond zich aan de voorzijde zeer nabij de luchtpijp. Het doornemen van de luchtpijp en het in de omgeving ervan ontstaan van een zwelling door bijvoorbeeld een heftige onderhuidse bloeding, zal ten gevolge van het niet vrij doorgankelijk zijn van de luchtpijp leiden tot een ernstig zuurstoftekort. Zonder adequate medische hulp zal dit binnen één uur kunnen leiden tot de dood. De ernst van het letsel is derhalve gezien de locatie op het lichaam te kwalificeren als potentieel dodelijk. [27]
Uitdrukkelijk en ernstig verlangen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [slachtoffer 2] op haar eigen verzoek om het leven moest worden gebracht, zoals bedoeld in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht. De wet vereist daartoe, onder andere, een uitdrukkelijk en ernstig doodverlangen, dat blijk geeft van een ondubbelzinnig kenbaar gemaakte serieuze, weloverwogen en duurzame wil, verbaal of non-verbaal, door iemand die niet geestelijk in de war is. Een eenmalig geuit verlangen is niet toereikend, terwijl impulsief en snel handelen op gespannen voet staan met een uitdrukkelijk en ernstig verlangen.
Verdachte heeft verklaard dat ze [slachtoffer 2] al eerder had beloofd haar te “helpen”, maar dat ze die beloftes niet was nagekomen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze verdachte al eerder heeft gevraagd om haar te helpen uit het leven te stappen. Dat was ongeveer een jaar geleden en daarna hadden ze geen contact meer met elkaar.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 2] het hele jaar depressief was. Toen zij bij haar kwam na haar vrijlating ontstond er een ruzie waarbij [slachtoffer 2] steeds kwader werd over wat er met haar moeder was gebeurd. Ze was ook wanhopig volgens verdachte. Ze zei toen:
“jij kunt mij niet vertellen wat er is gebeurd, ik heb er geen zin meer in”.En ze vroeg of verdachte haar wilde helpen en of ze haar polsen wilde snijden om in warm water te zetten. Nu wilde verdachte dat wel doen. Toen zei [slachtoffer 2] :
“doe maar liever mijn hals”, waarop verdachte haar in haar hals sneed met een keukenmes. [28]
Gelet op de verklaring van verdachte en met name de omstandigheden waaronder zij heeft gehandeld, blijkt dat [slachtoffer 2] geleid door kwaadheid, verdriet en wanhoop vroeg om verdachte een einde aan haar leven te laten maken. Het verlangen van [slachtoffer 2] om niet langer te leven leek, op dat moment, ineens op te komen, omdat verdachte geen antwoorden had op de vragen die zij stelde en dat dat voor haar tot wanhoop leidde. In het dossier zijn meerdere aanknopingspunten te vinden dat [slachtoffer 2] al een periode geestelijk verward was. De politie maakt hiervan meerdere meldingen in hun systeem. Van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil om tot zelfdoding over te gaan is echter niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een uitdrukkelijk en ernstig verlangen van [slachtoffer 2] . Artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook niet aan de orde.
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat zij aan de doodwens van [slachtoffer 2] wilde voldoen en dat zij [slachtoffer 2] daartoe in haar hals heeft gesneden met een mes. Daarmee heeft verdachte het opzet gehad om [slachtoffer 2] te doden. Dat verdachte direct na haar daad daarvan schrok, meteen spijt had van haar daad en de wond bij [slachtoffer 2] met doeken heeft afgedekt, doet aan dat opzet voorafgaand aan en ten tijde van het snijden, niet af. [29]
Voorbedachte raad
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte, zoals hiervoor aangehaald, leidt de rechtbank af, dat de doodwens van [slachtoffer 2] en de wens van verdachte om aan die wens gehoor te geven, het gevolg waren van een gesprek over wat er met [slachtoffer 2] ’s moeder was gebeurd. Dat gesprek verliep, zo concludeert de rechtbank, emotioneel. Als direct gevolg daarvan heeft verdachte [slachtoffer 2] in haar hals gesneden. De rechtbank kan uit de bewijzen niet afleiden dat verdachte zich over haar daad heeft beraden of daartoe de tijd heeft gehad. Het feit dat verdachte heeft verklaard na haar daad meteen spijt daarvan te hebben gehad, wijst naar het oordeel van de rechtbank juist op de afwezigheid van een dergelijk rustig beraad. Het bestanddeel voorbedachte raad kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het impliciet primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in
of omstreeksde periode van 2 tot en met 3 november 2020 te Nijkerk [slachtoffer 1]
opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door:
- meerdere malen
, in elk geval eenmaal,met een mes
, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,in de schouder en
/ofde rug en
/ofde
nek/hals van die [slachtoffer 1] te steken en
/ofte snijden en
/of
- meerdere malen
, in elk geval eenmaal,met een mes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerpin het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en
/ofte snijden,
- die [slachtoffer 1] meerdere malen (met een voorwerp) te slaan
en/of te stompen,
- de
keel/hals van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen
en/of dicht te drukken (waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg/de adem is ontnomen);
2.
zij op
of omstreeks7 november 2020 te Nijkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven,
- die [slachtoffer 2]
meerdere malen, in elk gevaleenmaal
,met een mes
en/of een handzeis, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerpin de hals heeft
gestoken en/ofgesneden
en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Doodslag
feit 2:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de psychiater en psycholoog van het NIFP, op grond waarvan volgens de raadsvrouw kan worden vastgesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de psycholoog ook heeft gerapporteerd over tbs met voorwaarden, gelet op de bereidheid van verdachte voor behandeling. De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat er geen maatregelenrapport is opgesteld en zij heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om dit rapport op te laten maken, zodat de mogelijkheden voor het opleggen van tbs met voorwaarden kunnen worden verkend.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en [slachtoffer 2] waren twee kwetsbare personen in een complexe vriendschap. Verdachte en [slachtoffer 2] waren als het waren met elkaar versmolten en er was onvoldoende afgrenzing tussen de gedachten en verlangens van verdachte en die van [slachtoffer 2] . Verdachte had enkele dagen niet geslapen en drugs gebruikt toen ze besloot op verzoek van [slachtoffer 2] de tv-, internet- en telefoniezaken te regelen bij [slachtoffer 2] ’s stiefmoeder [slachtoffer 1] . Toen ze dat niet voor elkaar kreeg sloegen bij verdachte de stoppen door en heeft ze [slachtoffer 1] meermalen met een mes in haar lichaam gestoken. [slachtoffer 2] was haar zielszusje. Het is niet goed gegaan in haar hoofd door dingen in haar verleden, aldus verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door haar handelen heeft verdachte [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op gruwelijke wijze ontnomen. De nabestaanden van [slachtoffer 1] is immens leed aangedaan, zoals ook tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken. Van hen is hun moeder en oma ontnomen.
Daarnaast heeft verdachte slechts enkele dagen later nog een slachtoffer gemaakt. Ze wilde [slachtoffer 2] helpen door haar dood te maken. Dat had ze al eerder beloofd, maar kon ze de vorige keer niet waarmaken. Nu moest het dan wel gebeuren en heeft ze [slachtoffer 2] met een mes in haar hals gesneden, die daardoor bijna het leven zou verliezen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Weer een ernstig geweldsmisdrijf. Dat rekent de rechtbank haar zwaar aan.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte eerder veroordeeld is voor vermogensfeiten, maar niet voor geweldsfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt. In de rapporten van de psychiater en de psycholoog staat dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en schizotypische trekken. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van speed en alcohol. Zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek is chronisch van aard en die waren ook aanwezig op het moment dat de tenlastegelegde feiten zijn gepleegd. Het advies is daarom het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zonder adequate hulpverlening schatten de deskundigen het recidiverisico op langere termijn als (zeer) hoog in. Verslaving aan speed en alcohol is daarbij een zeer belangrijke risicofactor. Daarnaast zijn haar sociale omstandigheden ongunstig en zijn er weinig beschermende factoren aanwezig. Hoewel verdachte aangeeft gemotiveerd te zijn tot hulpverlening, is uit het verleden gebleken dat zij grote moeite had zich te committeren aan vrijwillige behandeling en die is meermalen niet tot stand is gekomen.
De psycholoog acht gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten, het als hoog ingeschatte recidivegevaar en het feit dat behandeling in het verleden nooit echt van de grond is gekomen, het kader van een terbeschikkingstelling noodzakelijk om de maatschappij adequaat te beschermen tegen recidive. Gezien daarnaast de ernst van het delict en het feit dat er over haar problematiek en het specifieke verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde nog de nodige vragen resteren, wordt door de psycholoog geadviseerd om te kiezen voor een tbs met dwangverpleging.
Ook de psychiater adviseert verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen. Alle ‘lichtere’ maatregelen borgen de noodzakelijke geschetste aanpak onvoldoende (langdurig) en hebben het risico in zich dat verdachte te vroeg te veel bewegingsruimte krijgt. Een tbs-maatregel met voorwaarden acht de psychiater niet goed uitvoerbaar juist vanwege de instabiliteit, ook in motivatie, van verdachte, zoals deze in de loop der jaren is gebleken. De belangrijkste reden om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, is gelegen in het risico op nieuwe incidenten met een fatale afloop. De psychiater acht van groot belang dat verdachte pas over meer vrijheden kan beschikken als dit gedegen en ook extern getoetst wordt. Alleen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging is dit voldoende zekerheid.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, wat betreft de stoornissen, het recidivegevaar en de mate van toerekenbaarheid over. De rechtbank zal gelet op de inhoud van de voornoemde rapporten aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Op grond van het geconstateerde recidivegevaar concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld om het hoge recidivegevaar terug te dringen. Gelet op de adviezen van de deskundigen ziet de rechtbank geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, zodat het verzoek van de raadsvrouw om de zaak aan te houden voor een maatregelenrapport wordt afgewezen.
Gezien het feit dat de tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat naast de maatregel van tbs met dwangverpleging aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte hiervan is rekening gehouden met hetgeen hiervoor is overwogen. Daarnaast wordt als straf verlagend meegewogen de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en het feit dat verdachte na haar detentie nog een lange tijd gedwongen zal worden behandeld, welke behandeling van onbepaalde duur is en pas wordt beëindigd als de inschatting is dat het recidiverisico dusdanig laag is dat verdachte op een veilige manier terug de maatschappij in kan.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 8 jaar.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [slachtoffer 2] , hebben in verband met de bewezenverklaarde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen de hierna te noemen bedragen gevorderd, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en het verzoek de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Feit 1:
- [benadeelde 1] : totaal € 29.564,68 bestaande uit
€ 4.564,68 aan materiële schade, € 10.000, - aan smartengeld (waarvan
€ 5.000, - al vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven) en € 20.000, - aan affectieschade;
- [benadeelde 2] : totaal € 18.576,52 bestaande uit
€ 1.076,52 aan materiële schade en € 17.500, - aan affectieschade.
Feit 1 en 2:
- [slachtoffer 2] : totaal € 22.500, - bestaande uit
€ 5.000, - aan smartengeld (feit 1) en € 17.500, - aan affectieschade (feit 2);
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, onder (telkens) toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 1]
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade alsook de affectieschade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Met betrekking tot de shockschade heeft de raadsvrouw verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af
te wijzen aangezien deze vordering niet is onderbouwd met een verklaring van een
deskundige.
[benadeelde 2]
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade alsook de affectieschade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Met betrekking tot de schadevordering van haar eigen letsel is er bepleit dat er sprake is van hulp bij zelfdoding op expliciet verzoek van benadeelde. Dit onderdeel dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
[benadeelde 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de gevorderde schadeposten reiskosten en inkomensverlies niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom de gevorderde reiskosten voor een bedrag van € 231,58 en inkomensverlies voor een bedrag van € 4.333,10, in totaal een bedrag aan materiële schade van € 4.564,68 toewijzen.
Smartengeld
De rechtbank stelt voorop dat een vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij iemand een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (I) het waarnemen van een schokkende gebeurtenis, of (II) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als sprake was van een nauwe affectieve relatie met het slachtoffer en dit slachtoffer bij de schokkende gebeurtenis is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank begrijpt zonder meer dat de gebeurtenis in de nacht van 2 op 3 november 2020 een enorme impact hebben gehad op benadeelde. De vraag die nu voorligt is of benadeelde voldoende (onderbouwd) heeft gesteld dat hij als gevolg van de identificatie (directe confrontatie) van zijn moeder geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank kan dit niet vaststellen. Benadeelde heeft gesteld dat hij onder behandeling is bij een psycholoog of psychiater, maar hij heeft geen stukken ingebracht waaruit een diagnose blijkt. Evenmin heeft benadeelde onderbouwd welke klachten hij ten gevolge van het identificeren heeft ervaren. Aldus is niet gebleken dat aan de juridische eisen voor toekenning van shockschade is voldaan.
De rechtbank zal daarom de vordering tot shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezenverklaarde feit overleden. Naar oordeel van de rechtbank is de gevorderde affectieschade voldoende onderbouwd. Benadeelde is de zoon van het slachtoffer en haar meerderjarig (deels) thuiswonend kind.
De rechtbank zal daarom de gevorderde € 20.000, - toewijzen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
In totaal zal aan benadeelde een bedrag van € 24.564,68 van de vordering worden toegewezen.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd vanaf:
  • 1 december 2020 voor het inkomensverlies;
  • 10 februari 2021 voor de reiskosten; en
  • 3 november 2020 voor de affectieschade.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[benadeelde 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de gevorderde schadeposten verlies van verdiencapaciteit en reiskosten niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal daarom de vordering voor wat betreft het verlies van verdiencapaciteit voor een bedrag van € 944,70 en reiskosten voor een bedrag van € 131,82, in totaal een bedrag aan materiële schade van € 1.076,52 toewijzen.
Affectieschade
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezenverklaarde feit overleden. Naar oordeel van de rechtbank is de gevorderde affectieschade voldoende onderbouwd. Benadeelde is de kleinzoon van het slachtoffer.
De rechtbank zal daarom de gevorderde € 17.500, - toewijzen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
In totaal zal aan benadeelde een bedrag van € 18.576,52 worden toegewezen.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd vanaf:
  • 1 december 2020 voor het inkomensverlies;
  • 15 februari 2021 voor de reiskosten; en
  • 3 november 2020 voor de affectieschade.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[slachtoffer 2]
Smartengeld
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat benadeelde slachtoffer is geworden van een zeer ernstig geweldsdelict. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000, - vaststellen, zijnde het door de benadeelde partij gevorderde bedrag.
Affectieschade
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezenverklaarde feit overleden. Naar oordeel van de rechtbank is de gevorderde affectieschade voldoende onderbouwd. Benadeelde is de dochter van het slachtoffer.
De rechtbank zal daarom de gevorderde € 17.500, - toewijzen, overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
In totaal zal aan benadeelde een bedrag van € 22.500, - worden toegewezen.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd vanaf:
  • 7 november 2020 voor het smartengeld; en
  • 3 november 2020 voor de affectieschade.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor
de duur van acht (8) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • gelast dat verdachte
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag
1. [benadeelde 1] € 24.564,68
vermeerderd met de wettelijke rente over:
-
materiële schade, bestaande uitinkomensverlies (€ 4.333,10) vanaf 1 december 2020;
reiskosten (€ 231,58) vanaf 10 februari 2021; en
-
affectieschade (€ 20.000, -) vanaf 3 november 2020.
2. [benadeelde 2] € 18.576,52
vermeerderd met de wettelijke rente over:
-
materiële schade, bestaande uitinkomensverlies (€ 944,70) vanaf 1 december 2020;
reiskosten (€ 131,82) vanaf 15 februari 2021; en
-
affectieschade (€ 17.500, -) vanaf 3 november 2020.
3. [slachtoffer 2] € 22.500, -
vermeerderd met de wettelijke rente over:
-
smartengeld (€ 5.000) vanaf 7 november 2020; en
-
affectieschade (€ 17.500, -) vanaf 3 november 2020.
 veroordeelt veroordeelde in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 24.564,68 133 dagen
2. [benadeelde 2] € 18.576,52 108 dagen
3. [slachtoffer 2] € 22.500, - 124 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2021.
mr. Y. Yeniay-Cenik en de griffier zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer PL PL0600-2020521991 en PL0600-2020528687, gesloten op 18 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen confrontatie stoffelijk overschot ter identificatie, p. 1167.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 101-104.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 230.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 231.
6.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. 237-257.
7.Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, p. 1138-1153.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 130-132. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] ,
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 132 en 138.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 349.
12.Proces-verbaal individualisatie dactyloscopisch spoor, p. 668-669.
13.Proces-verbaal individualisatie dactyloscopisch spoor, p. 674.
14.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 661-662.
15.Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 670 en 676.
16.Proces-verbaal Dactyloscopisch en biologisch vooronderzoek, p. 682.
17.Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 692-695.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 149.
19.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 884.
20.NFI-rapport DNA-onderzoek, p. 697-700.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 902-903.
22.NFI-rapport DNA-onderzoek, p. 911-918.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1241-1242.
24.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 1267 en 1268.
25.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , p. 1361.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
27.Letselinterpretatie, p. 267-268.
28.De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, p. 1561 (2e pagina).
29.De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, p. 1561 (2e pagina).