ECLI:NL:RBGEL:2021:2548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8945815
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en contractuele vergoeding onder de Wet Normering Topinkomens

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Protestants-Christelijk Zorgcentrum 't Slot' en [verweerder]. De verzoekende partij, vertegenwoordigd door mr. J.L. [naam 4], heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen te wijten was aan ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder]. De verwerende partij, vertegenwoordigd door mr. S.C.J. van Loon, heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het ontbindingsverzoek, alsook om toekenning van vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en een transitievergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, maar dat de verwijten van de werkgever niet voldoende onderbouwd waren. De rechter oordeelde dat de werkgever [verweerder] onvoldoende kansen had geboden om zich te re-integreren na zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2022 en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een wettelijke transitievergoeding van € 7.250,17 en een billijke vergoeding van € 50.000,00. Tevens is de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties van de vergoedingen binnen veertien dagen na verschuldigdheid.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede samenwerking en communicatie tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van re-integratie na ziekte. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verweerder] toegewezen, begroot op € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan nasalaris, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8945815 \ HA VERZ 20-222 \ 42693 \ 28195
uitspraak van 12 mei 2021
beschikking
in de zaak van
de stichting
Stichting Protestants-Christelijk Zorgcentrum 't Slot
gevestigd te Zaltbommel
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken
gemachtigde mr. J.L. [naam 4]
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken
gemachtigde mr. S.C.J. van Loon
Partijen worden hierna ’t Slot en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1. ’
t Slot heeft een verzoekschrift (met producties 1 tot en met 56) ingediend, ingekomen op 28 december 2020, gericht tegen [verweerder].
1.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift met (voorwaardelijke) tegenverzoeken (met producties 1 tot en met 61) ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. De gemachtigde van ’t Slot heeft voorafgaand aan de zitting, bij brieven van 26 maart 2021 en 30 maart 2021, producties 57 tot en met 63 overgelegd. De gemachtigde van [verweerder] heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 11 februari 2021 de volledige productie 49 en producties 62 en 63 overgelegd en bij brief van 30 maart 2021 een akte ingediend. Ter zitting hebben beide gemachtigden pleitnotities respectievelijk spreeknotities voorgedragen en overgelegd.
1.4.
De beschikking is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. ’
t Slot is een op de protestants-christelijke geloofsovertuiging gebaseerd zorgcentrum. Zij verleent zorg, huisvesting en verpleging van ouderen en zorgbehoevenden in verschillende vormen. ’t Slot is een organisatie die onder de reikwijdte van de Wet Normering Topinkomens (hierna: WNT) valt.
2.2.
[verweerder], geboren op 22 augustus 1956, werkt vanaf 23 oktober 2017 als (interim-)directeur voor ’t Slot, eerst op basis van een overeenkomst van opdracht en vanaf 1 augustus 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 30 juli 2018 staat, onder meer, het volgende opgenomen.
Artikel 2 Voltijdscontract
2.1 (…)
De omvang van het dienstverband zal met ingang van per 1 augustus 2021 worden teruggebracht naar 0,8 FTE en met ingang van 1 augustus 2022 naar 0,6 FTE. (…)
(…)
Artikel 9 Duur en beëindiging
9.1
Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd van vijf jaar en eindigt derhalve van rechtswege, op 1 augustus 2023.
9.2
Deze arbeidsovereenkomst kan door de Stichting voor het eerst na 36 maanden (tussentijds) worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
9.4
Opzegging vindt steeds schriftelijk plaats tegen het einde van een kalendermaand.
Artikel 10 Schadevergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst
10.1
Indien deze overeenkomst tussentijds, door de Stichting wordt beëindigd, zal de heer [verweerder] gerechtigd zijn tot een schadevergoeding, uitgezonderd omstandigheden van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van de directeur, zodanig dat de schadevergoeding in redelijkheid niet verschuldigd is.
10.2
De hoogte van de schadevergoeding bedraagt het maximale bedrag dat op grond van de Wet Normering Topinkomens is toegestaan voor een uitkering wegens beëindiging van de dienstbetrekking. Ten tijde van de opstelling en ondertekening van de onderhavige overeenkomst bedraagt het maximum € 75.000 (zegge: vijfenzeventigduizend euro).
(…)
Artikel 12 Verzekering en lidmaatschap
(…)
Rechtsbijstandverzekering
12.2
De directeur wordt door de Stichting in de gelegenheid gesteld een rechtsbijstandverzekering af te sluiten. De kosten daarvan zullen worden gedragen door de instelling. De directeur is zelf verzekering verzekeringnemer op de polis en sluit de verzekering dan ook zelf af. De rechtsbijstandverzekering is primair bedoeld voor juridische ondersteuning en advies bij arbeidsconflicten.
(…)
2.3.
[verweerder] is vanaf 27 augustus 2018, nadat hij op 25 augustus 2018 met spoed wordt opgenomen in het ziekenhuis met een subduraal hematoom (hersenbloeding), arbeidsongeschikt.
2.4.
Tijdens de afwezigheid van [verweerder] neemt [naam 1] de taken van [verweerder] tijdelijk over.
2.5.
Op 31 mei 2019 vindt een gesprek plaats tussen [naam 2] (voorzitter Raad van Toezicht van ’t Slot (RvT)), [naam 1] en [verweerder]. Hiervan is een gespreksverslag opgesteld met, onder meer, de volgende inhoud.
Algemeen
Gezamenlijke bijeenkomst gepland voor maken afspraken voor re-integratie [verweerder]
Gemaakte afspraken

Starten met daadwerkelijke re-integratie vanaf 15 juni 2019. Tot deze datum voornamelijk incidenteel en arbeidstherapeutisch aan het werk geweest (veelal in de thuissituatie, ‘buiten’ de locatie van ’t Slot en de setting/druk van de organisatie).

Trekken vooralsnog tijdslijn tot 1 oktober uit om [verweerder] weer geheel 100% aan het werk te krijgen. Tot de datum van 1 oktober blijft de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid bij Gerbrand liggen. Dit, om duidelijkheid in- en extern te behouden en [verweerder] volledigheid de tijd en de mogelijkheid te geven tot re-integreren en ervoor te zorgen dat er duidelijkheid is.

Gaat het re-integratie proces sneller door duidelijke groei in de prestaties van [verweerder], dan halen we de datum van 1 oktober naar voren in onderling overleg.

Als onderdeel van de re-integratie maken we ook prestatie afspraken. Afspraken waarvan het resultaat ook duidelijk zichtbaar en waarneembaar zijn voor anderen. Dit doen we niet alleen om voortgang te meten maar ervoor te waken dat we geen terugslag hebben.
Voortgang gaan we maandelijks met zijn drieën meten en vaststellen. Resultaten leggen we vast en rapporteren we terug aan Arbo arts.Ook dit document zal worden gedeeld met de Arbo arts.

We starten met 20% inzetbaarheid vanaf 15 juni en daarbij is [verweerder] werkzaam op ’t Slot op de dagen dat Gerbrand daar ook aanwezig is.

(…)

De 1e prestatieafspraak is het tot stand komen van een meerjarige ICT plan onderdeel is de realisatie en oplevering van een ICT continuïteitsplan. De opzet hiervan bespreken we komende vrijdag 7 juni in het overleg wat [verweerder] en Kees hebben. Voor de opzet van het ICT continuïteitsplan ligt reeds een voorzet met het verzoek aan [verweerder] om dit af te maken en aan te laten sluiten op bestaande crisisplannen en ontruimingsplannen. Dit kan worden gerealiseerd in aanloop tot 15 juni.

Vervolgens wordt telkens na de maandelijkse evaluatie(s) de activiteiten en taken daar waar mogelijk uitgebreid; dit telkens na het gezamenlijk vaststellen van een gewenste positieve evaluatie (randvoorwaardelijk)
(…)
2.6.
Na een statutenwijziging is [verweerder] per 5 juni 2019 lid van de raad van bestuur van ’t Slot en, tezamen met [naam 1] (bestuurder ad interim), statutair bestuurder.
2.7.
Op 27 september 2019 vindt een gesprek plaats tussen [naam 2], [naam 3] (lid RvT) en [verweerder]. Hiervan is een gespreksverslag opgesteld met, onder meer, de volgende inhoud.
Doel gesprek
Re-integratie [verweerder] per einde september 2019.
Besproken onderwerpen
(…)
Toewerken naar een snelle 100% re-integratie als doel op zich
De vraag wordt gesteld of [verweerder] een snel herstel voor zichzelf niet te belangrijk maakt. Dit terwijl hij daar feitelijk nog niet aan toe is. Is het willen gere-integreerd zijn niet een doel op zich geworden en is [verweerder] daar feitelijk wel klaar voor?
We zien in de afgelopen weken een aanwezigheid van veelal tussen 10 – 15 uur en op de woensdagen was [verweerder] niet aanwezig. Iets wat [verweerder] op dat moment fijn vond, om even wat rust te hebben. De vraag kan gesteld worden of een groter aantal uren überhaupt wel haalbaar is (op dit moment). [verweerder] erkent dat wellicht een aangepast tempo gevolgd zou moeten worden.
Mate van re-integratie
[naam 2] en [naam 3] zijn van mening dat van een volledige re-integratie van [verweerder] gelet op bovenstaande geen sprake kan zijn. Wij zien een groot verschil in de bestuurder [verweerder] voor (lees: ruim een jaar geleden) en nu tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid en re-integratie. [naam 2] heeft bovenstaande beelden ook reeds gedeeld in een gesprek met de bedrijfsarts van ArboNed. Er is aan de bedrijfsarts gevraagd hierop nader medisch onderzoek te gaan doen in hoeverre [verweerder] daadwerkelijk inhoudelijk gezien op dit moment in staat is succesvol te re-integreren. Het aanwezig zijn en uren maken is iets anders dan daadwerkelijk gere-integreerd zijn en er als bestuurder ook weer te zijn voor ’t Slot en echt de werkzaamheden kunnen uitvoeren.
(…)
2.8.
De bedrijfsarts adviseert op 5 december 2019 over [verweerder] als volgt:
Me mede baserend op bovengenoemd onderzoek zie ik geen medische beperkingen meer voor het weer oppakken van het eigen werk. Cliënt is daar al grotendeels mee bezig.
Vul met elkaar de details omtrent de terugkeer in zou ik zeggen.
2.9.
Op 13 december 2019 vindt een (vervolg)gesprek plaats tussen [naam 2], [naam 3] en [verweerder]. Dit gespreksverslag luidt, onder andere, als volgt.
(…)
Doelstelling van dit gesprek
Doelstelling van dit gesprek is nu om te bepalen of er volledige re-integratie dan wel herstel aan de orde is als Bestuurder / Directeur. Dit in aanmerking nemende:
a. De uitkomsten van het uitgevoerde neuro psychologische onderzoek
(…)
b. De vaststelling waar we zijn met de afgesproken prestatieafspraken die in het kader van de re-integratie zijn gemaakt.
(…)
c. Een aantal waarnemingen die zijn gedaan tussen eind september en dit moment (datum 13 december)
(…)
2.10.
Na een gesprek op 19 december 2019 tussen [naam 2], [verweerder] en de bedrijfsarts, stuurt [naam 2] op 21 december 2019 [verweerder] de volgende e-mail.
Zoals vorige week vrijdag 13 december met jou besproken volgt er na het gesprek met de bedrijfsarts nog een opvolgend gesprek met [naam 3] en met mij. In dat gesprek hebben wij aangegeven dan pas te doen besluiten over jou beter melding.
In het gesprek met de bedrijfsarts is eveneens naar dit gesprek verwezen. Het is de werkgever die jou uiteindelijk beter meld en dat is in onderhavige situatie de Raad van Toezicht.
2.11.
Op 10 januari 2020 vindt wederom een gesprek plaats tussen [naam 2], [naam 3] en [verweerder].
2.12.
[naam 2] verzoekt per e-mail van 10 januari 2020 (18:32 uur) een herstelmelding van [verweerder] per 5 december 2019.
2.13.
Bij e-mail van 10 januari 2020 (20:10 uur) bericht [naam 2] aan [verweerder] en de gemachtigde van ’t Slot ([naam 4]) het volgende.
Vanmiddag met [verweerder] en [naam 3] (mede lid RvT) gezeten en met elkaar in goed overleg het volgende afgesproken.
1. Gaan in onderling overleg de bestaande overeenkomst ontbinden en toewerken naar een vaststellingsovereenkomst rekening houdend met de afspraken in de bestaande arbeidsovereenkomst
2. Dat [verweerder] wordt vrijgesteld van werkzaamheden per heden
3. (…)
4. Er door jou ([naam 4]) nader contact zal plaats vinden met [verweerder] om toe te werken naar de genoemde vaststellingsovereenkomst en zo nodig het maken van een afspraak waarin [verweerder] en [naam 4] en indien nodig aanwezig zijn om met elkaar daar te komen.
5. Hangende deze afspraak is voorts afgesproken dat [verweerder] de komende 2 weken met verlof / vakantie is en er geen andere communicatie naar buiten plaats vindt. Partijen stemmen met elkaar gezamenlijk af welke boodschap over een en ander verder naar buiten wordt gebracht.
@ [naam 4]: het gesprek heeft met elkaar open en in goede harmonie plaats gevonden.
2.14.
[verweerder] bericht de RvT per e-mail van 14 januari 2020 het volgende.
Afgelopen vrijdag kreeg ik te horen dat ik per direct ben vrijgesteld van werk. Deze week zal er een concept vaststellingsovereenkomst worden overhandigd ter beëindiging van mijn arbeidsovereenkomst. Deze boodschap kwam voor mij volkomen onverwachts.
In december kreeg ik van de bedrijfsarts groen licht om mijn werkzaamheden weer volledig op te pakken. Resultaten van medische onderzoeken waren prima. Zoals jullie weten, wilde ik erg graag mijn taken weer oppakken. Dit was dan ook geweldig nieuws. Mijn hart ligt bij
’t Slot.
Nu wordt mij abrupt medegedeeld dat er afscheid van mij wordt genomen. Dat doet iets met mij. Waar ik het vertrouwen, de wil en het enthousiasme heb om mijn terugkeer en onze samenwerking tot een succes te maken, is deze er bij jullie blijkbaar niet. Dit is pijnlijk en jammer. Jullie beslissing heeft dan ook diepe indruk op mij gemaakt.
Nu, een paar dagen later zou ik graag hierover met jullie in gesprek gaan. (…)
2.15.
Na veelvuldige mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen, stelt ’t Slot [verweerder] per e-mail van 2 maart 2020 op non-actief per 4 maart 2020.
2.16.
De door de RvT geplande vergadering ten aanzien van de positie van [verweerder] als bestuurder van ’t Slot d.d. 24 maart 2020 is vanwege de coronamaatregelen uitgesteld.
2.17.
Bij brief van 19 mei 2020 wordt [verweerder] door de RvT opgeroepen voor een vergadering d.d. 4 juni 2020 met als agendapunt zijn positie/ontslag als bestuurder. Tijdens de vergadering van 4 juni 2020 wordt na stemming aan [verweerder] medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is ontheven uit zijn functie als bestuurder van ’t Slot, is ontslagen als bestuurder en naar een beëindiging van het dienstverband zal worden toegewerkt. Dit is [verweerder] bevestigt bij brief van 12 juni 2020.

3.Het verzoek, het verweer en de (voorwaardelijke) tegenverzoeken

3.1. ’
t Slot verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een in goede justitie te bepalen termijn te ontbinden, zonder toekenning van de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding en/of de contractuele vergoeding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2. ’
t Slot legt – kort samengevat – het volgende aan haar verzoeken ten grondslag.
’t Slot stelt dat medewerkers en organen van ’t Slot zich tijdens de arbeidsongeschiktheid en re-integratie van [verweerder] voldoende vrij bleken te voelen om klachten te uiten omtrent (de kwaliteit van) het functioneren en gedrag van [verweerder]. Er is geen draagvlak meer voor [verweerder] binnen de organisatie, aldus ’t Slot. ’t Slot stelt voorts dat er een enorme vertrouwensbreuk is ontstaan met de RvT. ’t Slot is van mening dat het functioneren, gedrag en handelen van [verweerder] en het feitelijk toewerken naar een situatie dat in hem het vertrouwen zou worden opgezegd, als ernstig verwijtbaar is te kwalificeren waarbij hij ook (na het gesprek van 10 januari 2020) voortdurend zaken op het spits heeft gedreven. ’t Slot stelt primair aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag dat sprake is van een e-grond (verwijtbaar handelen), subsidiair een d-grond (ongeschiktheid), meer subsidiair een g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) dan wel – nog meer subsidiair – een andere omstandigheden (h-grond) of een combinatie van omstandigheden als hiervoor genoemd (i-grond). Herplaatsing ligt niet in de rede en voorts is een alternatieve functie niet voorhanden, aldus ’t Slot.
3.3.
[verweerder] voert gemotiveerd verweer. Op het verweer van [verweerder] wordt, voor zover relevant voor de beoordeling, hierna ingegaan.
3.4.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. Het verzoek tot ontbinding van ’t Slot af te wijzen;
II. ’t Slot te veroordelen [verweerder] binnen 48 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot zijn werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan [verweerder] voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop ’t Slot in gebreke zal zijn met voldoening aan de veroordeling;
III. ’t Slot te veroordelen in de juridische kosten, primair de reëel door [verweerder] gemaakte kosten van rechtsbijstand sinds 10 januari 2020 (dan wel een in goede justitie te bepalen datum) inclusief nog niet uit gedeclareerd onderhandenwerk dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, en subsidiair in de proceskosten alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
subsidiair - indien het verzoek tot ontbinding van ’t Slot wordt toegewezen -
’t Slot te veroordelen tot:
IV. Betaling aan [verweerder] van de (gefixeerde) schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging;
V. Betaling aan [verweerder] van de wettelijke transitievergoeding of, indien wordt ontbonden op de ‘i-grond’ van anderhalf maal de wettelijke transitievergoeding;
VI. Betaling aan [verweerder] van de contractuele vergoeding van € 75.000,00;
VII. Betaling aan [verweerder] van een billijke vergoeding van € 150.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking, althans een door de kantonrechter te bepalen dag tot de dag van algehele voldoening;
VIII. Betaling van een correcte eindafrekening;
IX. Het aan [verweerder] doen toekomen van deugdelijke bruto-netto specificaties van de door ’t Slot verschuldigde bedragen, binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking en tot betaling van de wettelijke rente, te berekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn van veertien dagen indien de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden;
X. Betaling aan [verweerder] van de door [verweerder] gemaakte juridische kosten, primair de reëel door [verweerder] gemaakte kosten van rechtsbijstand sinds 10 januari 2020 (dan wel een in goede justitie te bepalen datum) inclusief nog niet uit gedeclareerd onderhandenwerk, dan wel een nader in goede justitie te bepalen bedrag, en subsidiair in de proceskosten alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.5.
Op de standpunten van partijen in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken zal, indien daaraan wordt toegekomen en voor zover relevant voor de beoordeling, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst het volgende vast. In deze zaak dienen drie periodes te worden onderscheiden. De
eerste periodedateert vanaf de start van [verweerder] bij ’t Slot tot het moment van arbeidsongeschiktheid, te weten: 23 oktober 2017 tot 27 augustus 2018. De
tweede periodeloopt vanaf de arbeidsongeschiktheid (27 augustus 2018) tot aan het gesprek op 10 januari 2020. De
derde periodeis vanaf het gesprek op 10 januari 2020 tot aan heden. Bij de beoordeling van de ontbindingsgronden zal aan deze periodes worden gerefereerd.
verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]?
4.2.
De eerste vraag die voorligt is of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder], zodanig dat van ’t Slot niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren (artikel 7:671b lid 1 jo artikel 7:669 lid 3 sub e BW). De kantonrechter overweegt dat ’t Slot [verweerder] verwijt dat hij zou hebben toegewerkt naar de situatie waarin hem het vertrouwen zou worden opgezegd en daarbij zaken voortdurend op het spits zou hebben gedreven. Naar het oordeel van de kantonrechter ziet dit verwijt niet op de eerste twee periodes, maar slechts op de derde periode. Immers,
’t Slot verwijt [verweerder] dat hij na het gesprek op 10 januari 2020 zonder overleg met de RvT die avond aanwezig is geweest op een vrijwilligersavond bij ’t Slot. Dat [verweerder], zoals ’t Slot betoogt, bij die vrijwilligersavond (een lid van) de RvT en/of ’t Slot in een kwaad daglicht zou hebben gesteld, is door ’t Slot niet nader onderbouwd. De verklaring van [naam 2] en [naam 3] (‘van horen zeggen’) is daartoe onvoldoende. Ook in de – op het gesprek van 10 januari 2020 volgende – veelvuldige correspondentie tussen (de gemachtigden van) partijen blijkt niet van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] dat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen leiden. De primaire grondslag kan het ontbindingsverzoek daarom niet dragen.
disfunctioneren?
4.3.
De tweede vraag die voorligt is of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens de ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van [verweerder], mits ’t Slot [verweerder] hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren (artikel 7:671b lid 1 jo artikel 7:669 lid 3 sub d BW). De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.4. ’
t Slot stelt dat er in de eerste periode al problemen zouden zijn geweest met betrekking tot het functioneren van [verweerder]. Dat er desondanks wel een arbeidsovereenkomst met hem is ingegaan is het gevolg van het feit dat de RvT destijds niet bekend was met deze problemen, aldus ’t Slot. De kantonrechter is van oordeel dat ’t Slot dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd met een drietal - achteraf opgestelde - verklaringen en dat bovendien uit de gedingstukken niet blijkt dat dit destijds met [verweerder] is besproken. Tot aan de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] is derhalve geen sprake van disfunctioneren.
4.5.
Ten aanzien van de tweede periode geldt dat [verweerder] vanaf 15 juni 2019 start met re-integreren en hij vanaf dat moment 20% inzetbaar is. ’t Slot heeft [verweerder] prestatieafspraken opgelegd, waarbij (een deel van) de eerste prestatieafspraak zelfs al voor 15 juni 2019 dient te worden gerealiseerd. Op 5 december 2019 acht de bedrijfsarts [verweerder] 100% inzetbaar.
’t Slot meldt [verweerder] nog niet beter, maar gaat op 13 december 2019 met hem een gesprek aan om de prestatieafspraken in het kader van de re-integratie en waarnemingen tijdens de re-integratie te bespreken. Vervolgens volgt het gesprek van 10 januari 2020. Dit betekent dat [verweerder] in de gehele tweede periode slechts werkzaamheden heeft verricht in het kader van zijn re-integratie. Voor zover al sprake zou zijn van ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid, geldt dat ’t Slot niet heeft onderbouwd dat dit niet het gevolg is van zijn arbeidsongeschiktheid. Van disfunctioneren kan daarom geen sprake zijn.
4.6.
In de derde periode is [verweerder] vrijgesteld van werk en aansluitend op non-actief gesteld, dus kan deze periode evenmin aan mogelijk disfunctioneren ten grondslag liggen.
4.7.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat van disfunctioneren van [verweerder] niet is gebleken en ontbinding ook op die (subsidiaire) grond niet toewijsbaar is.
verstoorde arbeidsverhouding?
4.8.
De derde vraag die voorligt is of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van ’t Slot in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 jo artikel 7:669 lid 3 sub g BW).
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is thans sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de RvT van ’t Slot geen vertrouwen meer heeft in [verweerder]. Gelet op de functie van [verweerder] is draagvlak, in ieder geval van de RvT, vereist. Van een vruchtbare samenwerking kan, gelet op de onderlinge verhoudingen en de reeds getrachte mediation, geen sprake meer zijn. Herplaatsing is dan ook niet aan de orde. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst ontbinden.
ontbindingsdatum
4.10.
Ingevolge artikel 7:671b lid 9 sub a BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kan worden opgezegd op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. De arbeidsovereenkomst kan door ’t Slot voor het eerst na 36 maanden worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden (verwezen wordt naar artikel 9.2 van de arbeidsovereenkomst). Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst vanaf 1 augustus 2021 kan worden opgezegd en met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 februari 2022.
vervolgens
4.11.
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden resteren de tussen partijen ter discussie staande vergoedingen. Gelet op het voorgaande wordt het door [verweerder] primaire tegenverzoek (rechtsoverweging 3.4. onder I. t/m III.) afgewezen. ’t Slot verzoekt om geen enkele vergoeding toe te kennen. [verweerder] verzoekt subsidiair de vergoedingen zoals opgesomd in het subsidiaire tegenverzoek onder IV. t/m X., welke verzoeken hierna achtereenvolgens worden beoordeeld.
(gefixeerde) schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging
4.12.
[verweerder] stelt dat ’t Slot schadeplichtig is, omdat ’t Slot ontbinding verzoekt op het moment dat tussentijdse opzegging van de arbeidsovereenkomst (nog) niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande wordt pas ontbonden, met inachtneming van de opzegtermijn, vanaf het moment dat partijen tussentijdse opzegging mogelijk hebben gemaakt. Van enige schadeplichtigheid van ’t Slot tot 1 februari 2022 is daarom geen sprake, aangezien ’t Slot tot dat moment gehouden is het loon door te betalen. De beantwoording van de vraag of ’t Slot op enige wijze schadeplichtig zou zijn over de periode vanaf 1 februari 2022 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst zonder opzegging/ontbinding van rechtswege zou zijn geëindigd (1 augustus 2023), komt pas bij de beoordeling van het verzoek tot billijke vergoeding aan de orde. De kantonrechter zal het verzoek om de (gefixeerde) schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging dan ook afwijzen.
transitievergoeding
4.13. ’
t Slot is aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd, omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van ’t Slot wordt ontbonden. De transitievergoeding is slechts niet verschuldigd indien het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Zoals reeds is geoordeeld onder rechtsoverweging 4.2. is daarvan geen sprake. [verweerder] ontvangt thans een salaris van € 7.187,00 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Echter, ten tijde van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn de uren van [verweerder] teruggebracht naar 0,8 FTE (zie artikel 2 van de arbeidsovereenkomst in rechtsoverweging 2.2), zodat bij de berekening van de transitievergoeding uitgegaan wordt van een bedrag van (0,8 x € 7.187,00 =) € 5.749,60 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Hoewel [verweerder] in zijn laatste akte stelt dat hij recht zou hebben op een hoger maandsalaris en dat met dit hogere maandsalaris rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de vergoedingen, is door [verweerder] niet nader onderbouwd dat indeling in WNT klasse II van toepassing zou zijn. Daarom wordt de transitievergoeding bepaald op € 7.250,17 (bruto).
contractuele vergoeding
4.14.
Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] en de arbeidsovereenkomst tussentijds op verzoek van ’t Slot wordt beëindigd, is ’t Slot de contractuele schadevergoeding verschuldigd. De hoogte van deze contractuele beëindigingsvergoeding is bepaald op het maximumbedrag onder de WNT.
4.15.
In artikel 2.10 lid 3 WNT is onder meer bepaald dat voor de toepassing van deze wet bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, wordt aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Artikel 10 van de Beleidsregels WNT 2020 luidt als volgt.
1. Bezoldiging tijdens non-activiteit voorafgaande aan einde dienstverband telt in afwijking van het bepaalde in artikel 2.10, derde lid, van de WNT niet mee als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband maar als bezoldiging indien:
a. de werkgever de non-activiteit eenzijdig heeft opgelegd;
b. de topfunctionaris uitdrukkelijk en aantoonbaar niet met de non-activiteit heeft ingestemd. Enerzijds doordat de topfunctionaris daartegen heeft geprotesteerd en anderzijds doordat de topfunctionaris zich bereid heeft verklaard tot en beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van zijn of haar arbeid, en
c. de periode van non-activiteit niet langer duurt dan noodzakelijk voor partijen om afspraken te maken en besluiten te nemen over de beëindiging, dan wel voortzetting van het dienstverband. Hierbij wordt een periode van drie maanden (die eenmaal, gemotiveerd, met drie maanden kan worden verlengd) in het algemeen als voldoende beschouwd voor partijen om uit een impasse te komen.
4.16.
De kantonrechter stelt vast dat ’t Slot [verweerder] op 4 maart 2020 eenzijdig op non-actief heeft gesteld. In de periode vanaf 4 maart 2020 tot zijn ontslag als bestuurder op 4 juni 2020 heeft [verweerder] uitdrukkelijk en aantoonbaar niet ingestemd met de non-activiteit. Uit de vele correspondentie blijkt dit voldoende. In die korte periode (mede gelet op de eerder geplande vergadering van de RvT op 24 maart 2020, rechtsoverweging 2.16.) had van [verweerder] niet hoeven te worden gevergd om een wedertewerkstellingsprocedure te starten om aan het vereiste van protesteren tegen de non-activiteit te voldoen. Vanaf 4 juni 2020, het moment dat [verweerder] is ontslagen als bestuurder, is het [verweerder] ook onmogelijk gemaakt om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van zijn arbeid. Partijen communiceren vervolgens onder andere over het starten van een ontbindingsprocedure en het al dan niet starten van een kort geding procedure ten aanzien van de wedertewerkstelling. Nadat op 24 december 2020 door [verweerder] de dagvaarding in kort geding is betekend, wordt op 28 december 2020 het onderhavige verzoekschrift ingediend. Hoewel de periode van non-activiteit aanzienlijk langer heeft geduurd dan als uitgangspunt wordt genomen in de beleidsregels WNT, kan dit niet aan [verweerder] worden tegengeworpen. Op 4 juni 2020, toen [verweerder] werd ontheven uit zijn functie als bestuurder, kondigde ’t Slot aan dat naar een beëindiging van het dienstverband zal worden toegewerkt. Vervolgens onderneemt ’t Slot gedurende de daaropvolgende maanden (kennelijk) niets. [verweerder] forceert tenslotte de patstelling door in december 2020, er is dan al ruim een half jaar verstreken na de aankondiging door ’t Slot, een kort geding aanhangig te maken. Pas daarna dient ’t Slot op 28 december 2020 het verzoekschrift tot ontbinding in. Dit maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter de periode tot de start van deze ontbindingsprocedure onder de uitzondering van artikel 10 van de beleidsregels WNT valt en de bezoldiging tijdens deze periode niet meetelt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. De duur van deze ontbindingsprocedure alsmede de nog te hanteren opzegtermijn, dus de periode vanaf 28 december 2020 tot aan 1 februari 2022 telt wel mee als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband als bedoeld in artikel 2.10 lid 3 WNT. Dit betekent dat in totaal 13 maanden salaris in mindering wordt gebracht op de contractuele vergoeding. Daarbij wordt opgemerkt dat de uren van [verweerder] met ingang van 1 augustus 2021 zouden worden teruggebracht naar 0,8 FTE. Het salaris tot 1 augustus 2021 bedraagt € 7.761,96 bruto per maand (inclusief 8% vakantiegeld). Het salaris vanaf 1 augustus 2021 bedraagt (0,8 x € 7.761,96 =) € 6.209,57 bruto per maand (inclusief 8% vakantiegeld). Dit betekent in totaal een bedrag van (7 maanden x € 7.761,96 + 6 maanden x € 6.209,57 =) € 91.591,14 bruto. Omdat [verweerder] in de periode die meetelt voor de WNT beëindigingsvergoeding meer dan € 75.000,00 bruto aan bezoldiging ontvangt, resteert er geen toe te wijzen vergoeding uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. De verzochte contractuele vergoeding wordt daarom afgewezen.
billijke vergoeding
4.17.
De kantonrechter kan aan [verweerder] een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ’t Slot (artikel 7:671b lid 9 sub c BW). De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding die naar het oordeel van de kantonrechter door ’t Slot is veroorzaakt. De kantonrechter is van oordeel dat ’t Slot daarbij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt daartoe als volgt. ’t Slot heeft tijdens de re-integratie de onderlinge verhoudingen al op scherp gezet. Bij aanvang van de re-integratie zijn direct prestatieafspraken gemaakt, terwijl [verweerder] op dat moment slechts voor 20% inzetbaar was. Het functioneren van [verweerder] werd al voordat hij volledig was gere-integreerd vergeleken met zijn functioneren voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Nadat de bedrijfsarts [verweerder] niet langer arbeidsongeschikt acht, meldt ’t Slot hem vervolgens nog niet beter, maar rekent hem af op zijn functioneren tijdens de re-integratie. ’t Slot heeft [verweerder] na zijn arbeidsongeschiktheid geen eerlijke kans geboden. ’t Slot heeft op 10 januari 2020 zonder gegronde reden, op dat moment was immers nog geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding of anderszins sprake van een ontbindingsgrond, aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Na dit gesprek heeft ’t Slot niet getracht de op dat moment veroorzaakte verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen. Integendeel, ’t Slot heeft zodanig gehandeld dat de mate van verstoring van de arbeidsverhouding daarna steeds verder toenam. ’t Slot heeft [verweerder] na het statutaire ontslag in juni 2020 lang in onzekerheid gelaten en pas eind december 2020 (nota bene nadat [verweerder] noodgedwongen een kort geding is gestart) dit ontbindingsverzoek ingediend. Bovendien heeft ’t Slot hem in deze procedure tevens ongemotiveerd verweten dat hij ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het voorgaande leidt ertoe dat aan [verweerder] een billijke vergoeding ingevolge artikel 7:671b lid 9 sub c BW wordt toegekend. Dat ’t Slot een WNT organisatie is en (zoals is overwogen in rechtsoverweging 4.16.) de maximale ontslagvergoeding van € 75.000,00 al is ‘verbruikt’, staat toekenning van een billijke vergoeding niet in de weg. De billijke vergoeding is immers uitgezonderd van deze maximering, omdat de billijke vergoeding een rechtstreeks, dwingend en eenduidig uit een wettelijk voorschrift voortvloeiende ontslagvergoeding is.
4.18.
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval en de door de Hoge Raad in New Hairstyle-beschikking genoemde gezichtspunten (30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187). De in deze zaak relevante omstandigheden zijn de volgende:
- het loon dat [verweerder] zou hebben genoten als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn ontbonden. De arbeidsovereenkomst zou per 1 augustus 2023 in ieder geval van rechtswege eindigen, maar de arbeidsovereenkomst zou ook eerder opgezegd kunnen worden, echter niet eerder dan per 1 februari 2022.
- ( andere) inkomsten die [verweerder] in redelijkheid in de toekomst kan verwerven.
De arbeidsmarktpositie van [verweerder] is gelet op zijn leeftijd niet gunstig. Hij had de intentie om tot aan zijn 67e door te werken gelet op deze arbeidsovereenkomst tot 1 augustus 2023. Het ligt niet voor de hand dat [verweerder] snel een andere baan zal vinden voor de laatste anderhalf jaar voorafgaand aan zijn pensioen en daarmee tevens inkomsten op hetzelfde niveau zal genereren.
- de omstandigheid of [verweerder] zelf een verwijt van de verstoorde arbeidsverhouding kan worden gemaakt. Daarvan is geen sprake.
4.19.
Het voorgaande in samenhang bezien brengt de kantonrechter tot de volgende berekening. Als uitgangpunt wordt 18 maanden salaris genomen, vanaf de ontbinding (1 februari 2022) totdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd (1 augustus 2023). Voor de berekening van dat salaris dient te worden opgemerkt dat de uren van [verweerder] met ingang van 1 augustus 2022 verder zouden worden teruggebracht naar 0,6 FTE. Het salaris tot 1 augustus 2022 (6 maanden) bedraagt € 6.209,57 en het salaris vanaf 1 augustus 2022 (12 maanden) bedraagt € 4.657,18. In totaal had [verweerder] bij ’t Slot nog een bedrag van € 93.143,58 aan salaris kunnen genereren. Echter, omdat geen sprake was van een langdurig dienstverband, in de arbeidsovereenkomst een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid is opgenomen en het niet uit te sluiten valt dat [verweerder] tot 1 augustus 2023 alsnog enige inkomsten kan genereren, wordt de billijke vergoeding gehalveerd tot een afgerond bedrag van € 50.000,00 bruto.
correcte eindafrekening
4.20.
[verweerder] verzoekt, in eerste instantie zonder nadere motivering, betaling van een correcte eindafrekening. In zijn laatste akte vult [verweerder] dit verzoek in met de stelling dat hij met terugwerkende kracht recht zou hebben op achterstallig salaris, maar enige onderbouwing hiervan ontbreekt. Om die reden wordt dit verzoek afgewezen.
deugdelijke bruto-netto specificaties en wettelijke rente
4.21.
Het verzoek om deugdelijke bruto-netto specificaties van de in deze beschikking toegewezen vergoedingen zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze dienen te worden verstrekt binnen veertien dagen nadat deze vergoedingen zijn verschuldigd. Aangezien de vergoedingen pas na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn verschuldigd, zal niet reeds nu al hierover wettelijke rente worden toegewezen (artikel 7:686a lid 1 BW).
juridische kosten
4.22.
In de hiervoor in rechtsoverweging 4.18. genoemde beschikking heeft de Hoge Raad overwogen dat een aanspraak op vergoeding van advocaatkosten zou kunnen worden ontleend aan schending door de werkgever van diens verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen. Hoewel door het ernstig verwijtbaar handelen van ’t Slot wel vaststaat dat zij zich niet altijd als goed werkgever heeft gedragen, geldt dat in deze zaak niet ten aanzien van de advocaatkosten. ’t Slot heeft immers bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst aangeboden de kosten van rechtsbijstand middels een verzekering op zich te nemen. Dat [verweerder] daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening. De kantonrechter zal conform aanbeveling 3.3. van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz ’t Slot wel in de (forfaitaire) proceskosten veroordelen, aan de kant van [verweerder] begroot op € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot het maximum van € 124,00, te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking.
intrekkingsbevoegdheid
4.23.
Op grond van artikel 7:686a lid 6 BW heeft ’t Slot de bevoegdheid haar verzoek in te trekken. Aan haar wordt een termijn gegund tot 31 mei 2021.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt ’t Slot in de gelegenheid het verzoek uiterlijk 31 mei 2021 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem alsmede per fax: 088-3610375, alsook een schriftelijke mededeling aan [verweerder];
als ’t Slot het verzoek niet intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2022;
5.3.
veroordeelt ’t Slot om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding van € 7.250,17 bruto te betalen;
5.4.
veroordeelt ’t Slot om aan [verweerder] een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto te betalen;
5.5.
veroordeelt ’t Slot tot verstrekking van deugdelijke bruto-netto specificaties van de transitievergoeding en de billijke vergoeding binnen veertien dagen na verschuldigdheid van voornoemde vergoedingen;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
ongeacht of ’t Slot het verzoek intrekt:
5.8.
veroordeelt ’t Slot in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan nasalaris, te vermeerderen, indien betekening heeft van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking, en het salaris te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking zijn voldaan;
5.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.