ECLI:NL:RBGEL:2021:2532

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
05.196746.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 83-jarige man voor aanranding met een voorwaardelijke geldboete

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 83-jarige man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van aanranding. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een geldboete van € 2.000, waarvan de helft voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit een incident op 23 juni 2020, waarbij de verdachte ongevraagd naast een 24-jarige vrouw ging zitten en haar zonder toestemming betastte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, wetende dat het slachtoffer in een emotionele toestand verkeerde, een bedreigende situatie heeft gecreëerd door zijn handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als voldoende bewijs beschouwd voor de aanranding, maar sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de aanklacht dat betrekking had op het geven van kusjes aan het slachtoffer, omdat daar onvoldoende bewijs voor was.

De rechtbank hield rekening met de leeftijd en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een beperkte neurocognitieve stoornis. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in (licht) verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank besloot om een deels voorwaardelijke geldboete op te leggen, in plaats van een gevangenisstraf, omdat de kans op herhaling als laag werd ingeschat. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte de gevorderde schade al had vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.196746.20
Datum uitspraak : 20 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1938 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J. Vlug, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 te Apeldoorn, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de billen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of het kussen/zoenen van het gezicht van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die één of meer andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- ( wetende dat die [slachtoffer] in een emotionele toestand verkeerde en/of terwijl die [slachtoffer] ineengedoken zat) ongevraagd naast die [slachtoffer] is gaan zitten en/of
- ( vervolgens) een arm om die [slachtoffer] heen heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) zijn hand(en) aan de voorkant en/of aan de achterkant in de broek van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- zijn hand(en) onder het topje en/of de bh van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De aangifte wordt voldoende ondersteund en er is geen reden om te twijfelen aan de aangifte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het betasten van de borsten van aangeefster gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde handelingen heeft de raadsman bepleit dat daarvoor onvoldoende overtuigend steunbewijs is.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 23 juni 2020 even alleen wilde zijn en daarom op een trapje bij een parkeerplaats in Apeldoorn is gaan zitten. Zij werd aangesproken door een man die vervolgens naast haar kwam zitten. Hij legde zijn arm om haar heen. De man ging met zijn arm aan de achterkant onder het shirt van aangeefster. Hij ging met zijn hand over haar rug en haar achterste en hij wreef met zijn hand in haar onderbroek. Hij kwam via de bovenkant van haar onderbroek met zijn hand in haar onderbroek en zijn hand kwam terecht boven haar vagina. Zijn andere hand ging aan de voorkant onder haar shirt, haar topje en bh. Hij voelde aan en kneep in haar borsten. Aangeefster was constant aan het trillen, heeft ‘nee’ gezegd en bevroor. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat een man met zijn arm om de middel van een meisje zat. Het meisje keek overstuur, was aan het huilen en kon niet praten. Even later hoorde getuige van het meisje dat de man haar van achteren en aan de voorkant had aangeraakt. Zij deed daarbij haar handen voor haar borst. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij een meisje zag zitten en haar vroeg of er iets was. Zij begon toen te huilen. Verdachte is naast haar gaan zitten, heeft zijn arm om haar heen geslagen en heeft haar onder haar middel vastgepakt. Zij had weinig kleren aan en verdachte raakte haar huid aan. Hij heeft vervolgens met zijn hand de borsten van het meisje aangeraakt. Ook heeft hij met de hand die hij om haar heen had geslagen het randje van de (onder)broek van het meisje aangeraakt. [4]
Het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, kan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van aangeefster. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen indien de door aangeefster verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit vereiste betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs dient te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
De verklaring van aangeefster wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] en door de verklaring van verdachte zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. Nu echter uit de verklaringen van de getuige en verdachte niet naar voren komt dat verdachte aangeefster ook kusjes heeft gegeven, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte ook die handeling heeft gepleegd. Van dat onderdeel zal verdachte dan ook worden vrijgesproken. De rechtbank heeft, gelet op de verklaringen van aangeefster, de getuige en verdachte, wel de overtuiging dat verdachte de billen en borsten van aangeefster heeft betast.
De rechtbank is van oordeel dat het betasten van de billen en borsten van aangeefster nadat verdachte ongevraagd – terwijl zij in een emotionele toestand verkeerde – naast haar is gaan zitten, zijn arm om haar heen heeft geslagen en vervolgens zijn handen onder haar kleding heeft gebracht, zonder dat aangeefster voor dergelijk gedrag toestemming had gegeven, zonder meer in strijd is met de sociaal-ethische norm. Deze handelingen moeten dan ook worden aangemerkt als ontuchtig. Door onverhoeds zo te handelen en daarbij voorbij te gaan aan de tekenen van verzet/weerstand van aangeefster heeft verdachte een dermate bedreigende situatie gecreëerd dat aangeefster daardoor tot het dulden van deze ontuchtige handelingen werd gedwongen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van aangeefster, door haar billen en borsten te betasten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 juni 2020 te Apeldoorn
, althans in Nederland,door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid[slachtoffer] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, te weten het betasten van de billen van die [slachtoffer] en
/ofhet betasten van de borsten van die [slachtoffer]
en/of het kussen/zoenen van het gezicht van die [slachtoffer]en bestaande
dat geweld ofdie
één of meer anderefeitelijkheden
en/of die bedreiging met geweld of die één of meer andere feitelijkhedenhierin dat verdachte
- ( wetende dat die [slachtoffer] in een emotionele toestand verkeerde
en/of terwijl die [slachtoffer] ineengedoken zat) ongevraagd naast die [slachtoffer] is gaan zitten en
/of
-
(vervolgens
)een arm om die [slachtoffer] heen heeft geslagen en
/of
-
(vervolgens
)zijn hand
(en)aan de voorkant en
/ofaan de achterkant in de broek van die [slachtoffer] heeft gebracht en
/of
- zijn hand
(en)onder het topje en
/ofde bh van die [slachtoffer] heeft gebracht en
/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en
/of (aldus
)voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000,--, te vervangen door twintig dagen hechtenis, gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Het recidivegevaar is gering en oplegging van een voorwaardelijke straf zou symbolisch zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte (destijds 82 jaar) heeft zich schuldig gemaakt aan het aanranden van een destijds 24-jarige vrouw. Hij zag aangeefster buiten zitten, is ongevraagd naast haar gaan zitten, heeft een arm om haar heen geslagen en is vervolgens met zijn handen onder haar kleding gegaan waarbij hij haar borsten en billen heeft betast. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat zij bang was, dit absoluut niet wilde en nog steeds last heeft van wat er is gebeurd. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Uit het psychologisch en neuropsychologisch onderzoek van 30 april 2021 komt naar voren dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van een beperkte neurocognitieve stoornis door mogelijk vasculaire ziekte. Deze stoornis bestaat uit een trage cognitieve verwerkingssnelheid, een aandachtstoornis, een suboptimaal geheugen, een beperkte cognitieve flexibiliteit, een beperkt vermogen om te plannen en een gebrekkige impulscontrole. Ten tijde van het plegen van de aanranding was bij verdachte sprake van deze stoornis en zijn gedragskeuzes en gedragingen werden toen ook beïnvloed door deze stoornis. Hoewel thans niet gesproken kan worden van een dementieel beeld, wordt het, gezien de vastgestelde cognitieve functiestoornissen, niet onmogelijk geacht dat bij verdachte onderliggend sprake is van een beginnend neurodegeneratief dan wel dementieel proces. De neuropsycholoog heeft dan ook geadviseerd om de aanranding in (licht) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte had namelijk nog wel weet van het ontoelaatbare van zijn (delict)gedrag, maar door de bij hem aanwezige stoornis, met name zijn gebrekkige vermogen om impulsen te beheersen, waren zijn mogelijkheden tot zelfsturing enigszins beperkt en was hij in (licht) verminderde mate in staat zijn gedrag bij te sturen. De rechtbank neemt deze conclusies van de neuropsycholoog over en maakt deze tot de hare, wat maakt dat zij bij de strafoplegging rekening houdt met de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verder volgt uit genoemd onderzoek van de neuropsycholoog dat de kans op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt ingeschat als laag. Vanwege de (vooralsnog) relatief beperkte ernst van de stoornis en het als laag ingeschatte recidiverisico, alsmede de hoge leeftijd van verdachte, wordt een behandeling niet geïndiceerd geacht.
Ook uit het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 30 april 2021 komt naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij interventies of toezicht niet nodig vindt. Verder is verdachte volgens de reclassering detentieongeschikt en acht de reclassering verdachte niet in staat een taakstraf uit te voeren.
Verdachte is blijkens zijn Justitiële Documentatie van 6 april 2021 nog niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke geldboete moet worden opgelegd. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een geldboete, zoals geëist door de officier van justitie, acht de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies en de detentieongeschiktheid van verdachte niet passend. Wel moet worden voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nog eens schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zoals door de raadsman is voorgesteld, doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor aangeefster, ook als in aanmerking wordt genomen dat het feit aan verdachte in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen ter hoogte van € 2.000,--, te vervangen door dertig dagen hechtenis, waarvan € 1.000,--, te vervangen door twintig dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van de onder aangeefster in beslag genomen kleding, overweegt de rechtbank dat zij daarover geen beslissing meer hoeft te nemen, aangezien aangeefster daarvan ter terechtzitting afstand heeft gedaan. Zij wil de kleding niet terug hebben.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 82,25 aan materiële schade en € 1.750,-- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Verdachte heeft de gevorderde schade al volledig vergoed.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat verdachte de gevorderde schadevergoeding reeds volledig heeft voldaan. De rechtbank zal om die reden de vordering afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot betaling van een
geldboete van € 2.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door dertig dagen hechtenis;
 bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, te weten
€ 1.000,00, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 wijst de
vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] tot vergoeding van materiële schade en smartengeld af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. J.H.B. Bemelmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 mei 2021.
Mr. Rademaker, mr. Bemelmans en mr. Disberg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020289847, gesloten op 14 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 16-17.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 24.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2021.