Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.De beoordeling van de vordering
4.De toegepaste wettelijke bepalingen
5.De beslissing
wijstde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De verdachte was eerder vrijgesproken van hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit, maar werd wel veroordeeld voor het medeplegen van het in voorraad hebben van valse merkkleding. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 76.845,06, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 april 2021 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vaststelling van het voordeel en een betalingsverplichting van € 60.000,-, met een maximale gijzeling van 1080 dagen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, gezien de vrijspraak in de hoofdzaak. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering was gebaseerd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en werd uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters H.C. Leemreize, W. Bruins en A.J.H. Steenweg, in aanwezigheid van griffier K.M. Rokette.